Even dacht Henk Hofstede, het brein van de Nits, dat hij het heilige vuur kwijt was. Maar de passie keerde terug en leverde “Wool” op, een plaat over angst, afscheid en de eindigheid van het leven.

Toen toetsenwonder Robert-Jan Stips in ’96 de Nits verliet, was het even onduidelijk: zou de groep zonder hem verder gaan of niet? Songsmid Henk Hofstede en drummer Rob Kloet, de twee resterenden, namen een jaar vrij om te bezinnen. Ex-kunststudent Hofstede maakte het hoofd leeg door zich een tijdlang op zijn andere passies te storten: filmen, schilderen en de kinderen opvoeden.

Twee jaar later waren de Nits herboren, met twee vrouwelijke muzikanten, Arwen Linnemann (bas) en Laetitia van Krieken (toetsen), en Alankomaat, een album dat hoorbaar beïnvloed was door de volksmuziek van het hoge noorden. Hofstede is dan ook al jaren verliefd op Scandinavië en op Finland in het bijzonder.

De jongste cd borduurt niet verder op dat patroon. De uitbundige afsluiter Frog niet te na gesproken, is Wool een vrij trage en sombere herfstplaat over afscheid nemen. Nits laten blazers en strijkers aanrukken, maar geven ze spaarzame arrangementen mee. De uitkomst is soulvol, nooit wollig. “Een wolf in schaapskleren”, luidt het oordeel van Hofstedes Finse boezemvriend, tv-maker Seppo Pietikäinen.

Licht en duisternis komen opvallend vaak in de nieuwe liedjes voor. Metaforen, neem ik aan?

Henk Hofstede: Ja. Leven en dood, hé. Dat waren inderdaad onderwerpen die telkens weer opborrelden. Dat zie je soms: dat het ene nummer het andere aansteekt. Ik schrijf m’n teksten meestal ook in een korte periode. Dan raken er haast vanzelf bepaalde thema’s in verweven. Doorgaans zijn mijn teksten nog niet compleet als de muziek al opgenomen is. Op dat moment heb ik wel al een beeld van de liedjes, ik weet waarover ze moeten gaan. Maar pas als alle nummers op band staan, begin ik écht te schrijven. Dat is mijn werkwijze. Ik kan niet tegelijk melodieën én woorden verzinnen. Dat lukt me gewoon niet.

Wat ook uit sommige nummers van “Wool” spreekt, is de angst dat de passie ooit luwt. Kan je dat op jezelf betrekken?

Ik heb inderdaad een tijdje gedacht dat de taak volbracht was. Twee jaar geleden in de winter was dat, we zaten middenin een tournee. Wat later begon ik thuis toch weer te componeren. De aanleiding was heel stom. Ik had net een minidisc gekocht. Dat ding stond me daar uit te dagen. Toch even uitproberen, dacht ik. In enkele weken tijd had ik de basis voor dertig liedjes. De drijfveer was zeer snel teruggekomen. De opluchting ook: ‘het’ slijt toch niet. Als je jarenlang speelt, krijg je toch met een soort metaalmoeheid te maken. Dan is het gezond om even totaal andere dingen te doen. In die periode heb ik veel gefilmd. Een aantal songs zal zeker wel over die twijfels gaan. Over de eindigheid van dingen.

Toch komt “Wool” niet negatief over. Ik vind het een heel spirituele plaat. Soul bijna.

Nu ik met mensen over de cd begin te praten, merk ik inderdaad dat hij niet als negatief wordt ervaren. Want dat is het gekke als je aan een plaat werkt: je spreekt er met niemand over. Zelfs m’n naaste familie heeft er dan geen benul van. Pas als het werk klaar is, kom je erachter hoe het in elkaar zit. Eerst dacht ik dat Wool veel te donker zou worden. Maar de eerste journalisten die ik ontmoette, stelden me gerust. Zij vonden de cd net ‘heel lila’, heel levendig. Echt, ik heb geen idee waar een plaat naartoe gaat, zolang ik er middenin zit. Neem nu In The Dutch Mountains. Dat album was heel plezierig om te maken. Het was een zomers weertje en we werkten voor het eerst in onze eigen repetitieruimte De Werf. Tussen de opnamen door zaten we buiten te eten. Maar vroeg ons niet welke plaat we voor ogen hadden. Onze manager was uit wanhoop al gevlucht. Op vakantie vertrokken. ‘Hoe halen jullie het in je hoofd: een live-plaat opnemen in je repetitieruimte. Jullie kunnen in de grootste studio’s terecht. Budgettair geen probleem’, zei hij verontwaardigd. Maar nee, wij wilden in onze eigen tuin spelen. Pas de dag na het afmixen, toen ik met de tram naar de studio reed, wist ik: dit is een bijzondere plaat.

De grote kracht van de Nits is dat jullie met elk album weer weten te verrassen. Zoiets kun je moeilijk bewust nastreven, maar hoe lukt het dan?

Dat weet ik niet. Ik wil het mezelf wel eens heel moeilijk maken. Met Wool was dat zeker zo. Ik ben op een andere manier nummers gaan schrijven. Het zijn complexere songs. Met zang en akkoordenschema’s die niet voor de hand mochten liggen. Ik probeerde vocaal dingen uit waar ik me nooit eerder aan gewaagd had. Dat was dus niet simpel. We hebben er heel lang voor gerepeteerd. Als ik ’s avonds thuis kwam, zei mijn vrouw: ‘Volgens mij ben je helemaal niet gelukkig met die plaat.’ (lacht) Omdat ik altijd zo zorgelijk keek. Op de fiets van onze studio in Amsterdam-West naar m’n huis in Amsterdam-Oost, zo’n rit van drie kwartier, zat ik de hele tijd te piekeren. Het was écht een strijd. De sessies verliepen moeizaam. Songs telkens weer in nieuwe versies steken, knippen, stukken weggooien. Op een bepaald ogenblik kieperden we vijftien liedjes in de prullenmand. De tijd bracht raad. Aan het einde zag ik in dat het echt wel de moeite waard kan zijn om af en toe zo ver te gaan.

Het is dus een zware bevalling geworden?

Ik herinner me sessies die soepeler liepen, ja. Misschien is dat ook te wijten aan de zware thema’s van Wool. Het gaat je niet elke dag even makkelijk om over dood en ziekte te zingen. Als je buitenstapt en je ziet al die mensen op terrasjes keuvelen, dan ben je niet in de stemming.

Ik vraag me af of jullie met het vertrek van Robert-Jan niet wat speelsheid hebben verloren.

Dat is zo. Al zit die speelsheid ook in mij. Dat facet van mijn persoonlijkheid vind je niet op Wool terug, maar zit wel in een hoop andere muziek die ik maak. Muziek voor films of voor privé-gebruik. Ik maak soms liedjes om aan vrienden te geven. Zo heb ik een volledig Zweedse cd opgenomen. (lacht) Ik had een boekje gevonden: Hoe Spreek Ik Zweeds? Ik haalde zinnetjes letterlijk uit dat boekje, stijl: ‘hebt u een hotelkamer met een badkamer?’ of ‘ik moet braken’ en zette die op discobeats. Mét vertraagde stem. Zo’n plaat wordt bij mijn Finse vrienden vaak gedraaid. Noem het vakantietapes. Dat werk komt voorlopig dus niet naar buiten. Misschien dat ik ooit nog een verzameling van die onzin uitbreng. Maar het is zonder meer waar wat je over Robert-Jan zegt. Met zijn enorme vaardigheid en gevatheid kon hij liedjes snel doen kantelen, door er allerlei geluiden in te loodsen. In één dag konden wij een enorme lading songs doorploegen. Omdat hij telkens weer met nieuwe input kwam en dat bovendien met veel humor deed. Dat mis ik nu wel. Ik zou zeer graag weer zo’n klanktovenaar als Robert-Jan in mijn omgeving hebben. Ik ken wel een gast die dicht in de buurt komt, maar die woont spijtig genoeg in Helsinki: Kimmo Kajasto. Puur technisch is hij niet Robert-Jans gelijke. Hij zegt van zichzelf dat hij met twee vingers speelt: één op de keyboards en één in de mond. Hij is veeleer een dj, maar zou heel goed in de Nits passen. Hij maakt wel eens remixen voor ons. Die hebben dat fantasievolle. Hij werkt ook met natuurgeluiden. Op één nummer heeft hij het geluid van water gezet, opgenomen aan een Fins meer. Prachtig. Jammer dat hij zo ver woont. Het zou duur worden om hem constant over en weer te laten vliegen.

En jij ziet het niet zitten om te verhuizen?

Nee, dat wil ik niet. Pas op, ik ben heel erg gesteld op Helsinki. Ik heb er net weer een paar dagen doorgebracht en zou er best een tijdje kunnen verblijven. Maar verhuizen, daar zie ik tegenop. Daar kruipt zoveel energie in. Ik mag er niet aan denken. Ik zou in twee jaar geen plaat meer kunnen maken. Amsterdam is me trouwens te dierbaar. Ik ben zeer honkvast.

Enkele recensenten kleefden al de term kamerpopmuziek op Wool. Dat woord was ook al gevallen in ’92, bij de cd “Ting”.

Daar was ik niet zo gelukkig mee, ik zie mezelf niet aan het hoofd van een strijkje staan. Tindersticks zit meer in die richting dan de Nits. Zo’n kalme, Nick Drake-achtige plaat hebben we nu ook weer niet gemaakt.

Je hebt wel, net als op Ting, de gitaar links laten liggen. Je lijkt al een jaar of tien een soort haat-liefdeverhouding te hebben met dat instrument.

Voor Alankomaat, de vorige plaat, had ik een oude Fender-versterker gekocht. Toen vond ik het weer heerlijk om elektrische gitaar te spelen. Voor Wool heb ik alle nummers aan de piano gecomponeerd. Het was niet eens een doordachte keuze, het kwam er gewoon niet van om die gitaren binnen te slepen. Het toeval speelde een grote rol. Vrienden hadden wegens plaatsgebrek een marimba, een hammondorgel en een vibrafoon in onze studio gezet. Laten we die dan maar ineens gebruiken, redeneerden we.

Jullie hebben intussen onderdak gevonden bij een andere platenfirma. Was dat een rechtstreeks gevolg van de tegenvallende verkoopcijfers van Alankomaat?

Als we miljoenen stuks hadden verkocht, zou Columbia waarschijnlijk meer inspanningen hebben gedaan om ons te houden. Maar het contract was afgelopen. We waren de besprekingen voor een nieuwe deal al begonnen, maar raakten er niet uit. We besloten op zoek te gaan naar een andere firma. Er waren zeven geïnteresseerden. We zijn op het Brusselse hoofdkantoor van Play It Again Sam een kijkje komen nemen en voelden ons daar het best thuis. Na twintig jaar werden we bij Columbia een beetje als een meubelstuk beschouwd. Ik had geen zin om de rest van m’n leven als oude kast te slijten.

Op de vorige plaat had je al problemen ondervonden met het nummer “Robinson”. De zaakwaarnemer van Paul Simon verbood je om uit zijn “Mrs. Robinson” te citeren, wat je inspireerde tot de oprisping dat de muziekindustrie steeds meer de mentaliteit van de wapenhandel kreeg. Kom je in dit wereldje nog genoeg mensen tegen die je begrijpen?

Het valt nog wel mee. Ik ken nog genoeg mensen, bij platenfirma’s en in de media, die dezelfde ideeën over muziek hebben, en dezelfde drive. Het is er de Nits nooit om te doen geweest om wereldberoemd te worden. In de moderne wereld lijkt rijkdom hét doel. De gesprekken draaien constant om geld. Lees er de oude interviews met Neil Young, Bob Dylan of John Lennon op na, daarin wordt nooit over centen gerept. Ze zaten er wel warmpjes in en toch was dat anders. Nu moet er verdiend worden, alles moet meteen AHOY-grootte hebben. Waarmee ik overigens niet naar Doe Maar verwijs, want hun beweegredenen om weer samen te komen, waren zuiver. Maar in het muziekwereldje speelt dat idee toch: dat iedereen Bono wil zijn. En dat is, helaas, niet veel mensen gegeven. Zeker niet in Nederland. Het is niet moeilijk om mensen te vinden die op dezelfde golflengte zitten, maar ik kan me heel goed voorstellen dat je je als jonge band met veel idealen stukloopt op een heel foute, zakelijke, commerciële sfeer. Er zitten bij de radiostations en de platenmaatschappijen te veel mensen die au fond niet van muziek houden. Ze zijn daar terechtgekomen, omdat ze nu eenmaal een job zochten en marketing gestudeerd hadden. Daar mogen gerust wat managertypes zitten, maar de kern moet toch bestaan uit figuren die het fanatisme hebben en het oeuvre van grote namen als Miles Davis en Bob Dylan kennen. Het klopt niet als je met iemand uit de bizz een gesprek aanknoopt over soulmuziek en die man niet kan volgen. (lacht) Maar goed, laten we ons niet té kwaad maken.

In ’89 hebben jullie haast non-stop getoerd, tot in de Verenigde Staten toe.

Canada ook, en Rusland. We kwamen overal. Dat was een idioot jaar. Mocht het me nu opnieuw overkomen, ik zou het niet meer redden. Met deze tournee treden we in vijf weken twintig keer op. Dat vind ik al meer dan genoeg. Ik deed vorige week promotie in Estland en Finland en het lijkt al alsof ik een hele maand kwijt ben.

Een muzikant voor wie het allemaal wat te veel werd, is Rob de Weerd, ex-gitarist van Tröckener Kecks. Hij toert tegenwoordig met jullie als roadie.

Het gebeurt wel vaker dat vrienden in moeilijkheden een tijdje in onze crew meedraaien. Dat fysieke werk, het zeulen met materiaal, verzet de gedachten. Nits zijn een soort herstellingsoord. (lacht)Rob wist niet goed meer waar hij het had, nadat hij uit Tröckener Kecks was gestapt. Ik heb de indruk dat de breuk niet echt prettig is geweest. Crewlid zijn van de Nits biedt hem de kans om dicht bij het wereldje te blijven waar hij van houdt en intussen kan hij rustig voor zichzelf uitmaken wat hij nu precies wil.

“Wool” van de Nits is uit bij PIAS. Nits spelen op 24 mei in de Ancienne Belgique in Brussel.

Peter Van Dyck, foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content