HELD OF BOEF ?

Het Bakelandtshol, een kleine betonnen imitatie. © JORRE JANSSENS

Tijdens de Franse overheersing teisterde de Bende van Bakelandt de West-Vlaamse contreien. De leider ervan groeide uit tot een mythische figuur, werd vereeuwigd door liedjeszangers en was het onderwerp van diverse boeken. De werkelijkheid is iets minder romantisch.

Op 2 november 1803 werden op de Grote Markt in Brugge 21 mannen en 3 vrouwen voorgeleid die kort daarvoor tot de doodstraf veroordeeld waren. Hen wachtte de guillotine. Onder massale belangstelling rolden kort na de middag 24 koppen, de eerste was die van Louis Bakelandt, de bendeleider. Na de terechtstellingen keerde de rust weer in zuidelijk West-Vlaanderen, maar de naam Bakelandt bleef voortleven in liedjes, in wandelingen en fietspaden, zelfs in gebak.

Dat was grotendeels het gevolg van de liedjeszangers die op hun tochten de avonturen in de verf zetten. Maar ook van een boek uit 1858, geschreven door Victor Huys en eerst in feuilletonvorm verschenen in de Standaard van Vlaanderen. Het werd talloze keren herdrukt en vanaf 1961 gaf de uitgeverij Lannoo een moderne uitgave uit. Het is fascinerende lectuur, opgedeeld in zes bloedige legendes en geïllustreerd met tekeningen van Renaat Demoen. Het boek vertelt het leven en de avonturen van een bende die zich in het Vrijbos schuilhield en waarvan de leider helemaal op het einde van zijn leven tot inkeer kwam. Althans volgens pastoor Huys.

DE STINKPUTTEN

Het leven van Ludovicus Bakelandt begon met een valse noot : hij werd in 1774 in de Stinkputten in Lendelede geboren uit een relatie van zijn vader Carolus en diens stiefdochter Anna-Maria De Jaeghere. Vlaanderen was arm en stond onder Oostenrijkse voogdij. Zijn vader overleed toen hij vijf was, het jaar daarop al moest hij uit werken gaan bij boeren in de streek. Toen Vlaanderen in 1795 na de nederlaag van de Oostenrijkers door Frankrijk geannexeerd werd, ging de bezetting van kwaad tot erger. Er werd een vreemde taal opgedrongen, kerken werden gesloten en priesters verbannen als ze weigerden de eed en trouw te zweren aan de Republiek. Maar het meest werd Vlaanderen getroffen door de Bloedwet, die door het Directoire in 1798 werd afgekondigd en waarbij jonge mannen tussen 20 en 25 jaar verplicht werden te dienen onder Franse vlag. Tenminste als ze uitgeloot werden. In dat geval konden ze ook een vervanger ‘kopen’. Velen vluchtten weg of gingen zich verschuilen in de bossen. Het Vrijbos van Houthulst, dat toentertijd een enorme oppervlakte besloeg, was de ideale plaats om zich aan het Franse gezag te onttrekken.

De boeren van hun kant, die de gevangene waren van hun grond, bonden in hun wanhoop de strijd aan tegen de bezetter, maar moesten tijdens de Boerenkrijg, eind 1798, definitief het onderspit delven.

Wie vandaag naar Langemark rijdt op zoek naar resten van de legende van Bakelandt, treft een lieflijk landschap, met daarin veel kleine oorlogskerkhoven. Want er rust veel leed in het landschap van de Westhoek. Langemark valt de triestige reputatie te beurt dat het op 22 april 1915 de eerste Duitse gasaanvallen te verwerken kreeg, en er werd zoveel gebombardeerd dat het Vrijbos grotendeels verdween. Onder de gronden en akkers liggen nog altijd bommen en mijnen. Bijna honderd jaar later blijft de ontmijningsdienst van Houthulst ze ophalen. Het werkterrein van die legereenheid neemt een derde van het bos in beslag.

Maar ook in de Tweede Wereldoorlog waren de Duitsers er bedrijvig. In West-Vlaanderen bouwden ze 44 lanceerbasissen voor V1’s, en van een ervan vallen in het bos nog minieme resten te vinden. Ze hadden een lengte van vijftig meter en waren aan het uiteinde van de helling vijf meter hoog. Over die korte afstand bereikte de V1 de lanceersnelheid van 400 km/u.

Ooit strekte het bos zich uit van Ieper tot Wijnendale en van Roeselare tot Diksmuide, zo’n vierduizend hectare. Nu rest er van het bos nog 350 hectare, met een bescheiden natuurgebied waar boomklevers, gaaien, groene en bonte spechten het naar hun zin hebben. Op een andere plek treffen we het Bakelandtshol, een kleine betonnen constructie die een ruwe imitatie wil zijn van de huisjes waar de armelui toen huisden en waar weleens voorleesavonden georganiseerd worden. Van de lemen hutten met strodak waar de arme boeren woonden, is niets overgebleven. Alleen een fiets- en wandelroute herinnert er aan de geschiedenis van Bakelandt.

DESERTEUR

Wie zich wil verdiepen in de geschiedenis moet in de archieven duiken, in de Archives Nationales in Parijs, of in het archief van Beveren-Waas. In Rotselaar vonden we professor emeritus Stefaan Top, een West-Vlaming uit de streek. Hij spendeerde er veel tijd en voelde zich geroepen om realiteit en verzinsel uit elkaar te halen. Vond hij een volksheld à la Robin Hood, een avonturier, een moedige bendeleider of een meeloper ?

“Het beeld is gemengd, maar zeker is dat Bakelandt al jong kennismaakte en in de leer ging bij ene Jan-Augustin Busschaert, die nog mee gevochten had in de Boerenkrijg, gewond raakte in de slag bij Passendaele en mankend door het leven ging. Van beroep was hij draaier, boer en horlogemaker. Een man van veel stielen die strikt genomen een verzetsstrijder was. Dat hij Bakelandt in huis haalde is op zijn minst opmerkelijk, omdat die eigenlijk een collaborateur was, die tot driemaal toe dienst nam in het Franse leger en ook drie keer deserteerde. Een eerste keer was hij gekazerneerd in Kassel, een tweede keer bood hij zich tegen betaling aan als vervanger van Josse Dhoore die was geloot om dienst te doen in het Franse leger.”

“Met Busschaert ging hij op pad om mensen te overvallen en op boerderijen te gaan stelen. Gaandeweg voegden zich andere mannen bij het gezelschap, armoezaaiers die in huisjes van plak en stak woonden en die gingen stelen bij arme mensen. Uitzonderlijk was dat niet. De armoede dreef vaak jongelui samen zodat her en der bendes ontstonden, zoals die van Salembier of die van de Binders in Oost-Vlaanderen, of de bende van de Gulden Top, alias Cartouche in het Antwerpse.”

“Over de omvang van de bende van Bakelandt bestaat veel twijfel, maar zeker is dat bij een grote slag, zoals die in Passendale, elf man betrokken waren en we weten dat Busschaert onderweg Bakelandt opdracht gaf om in Oostrozebeke jenever te gaan kopen voor ze toesloegen. De zaak was goed voorbereid, met verkenners die op de uitkijk stonden, terwijl anderen de inbraak pleegden. Maar de buit was klein. Vaker ging het om zeer geïmproviseerde overvallen, soms met gewelddadige gevolgen als de overvallenen bleven zwijgen of weerstand boden.”

Wie het boek van pastoor Huys leest, krijgt de indruk dat er talloze moorden werden gepleegd…

“Elk auteur heeft zijn verhaal op een eigen manier ingevuld, zijn eigen accenten gelegd. Bij Huys eindigt het boek met Bakelandt als een berouwvolle moordenaar, maar de archieven laten een heel ander beeld zien. In werkelijkheid eindigde Bakelandt, die later de orders gaf, met een groepje van vier mensen, waarin Amand- Vincent Simpelaere, Ciska Ameye en Isabelle Van Maele de andere bendeleden waren. Het ging van kwaad naar erger met als dieptepunt de moord op de weduwe Desmedt, die door Simpelaere hardhandig werd aangepakt en neergegooid, daarbij raakte een wervel verschoven, met de onmiddellijke dood als gevolg. Bij een overval op de weduwe Schoonheere herkende een knecht de stem van Bakelandt. Dat er sprake is van een zekere wanhoop mag blijken uit het feit dat Bakelandt uiteindelijk terugkeerde naar de hoeve waar hij ooit gewerkt had, een demarche die hij altijd had vermeden.”

Voor een dievenbende die per ongeluk een moord beging, lijkt de executie van 24 leden een uitzonderlijk zware straf.

“Dat klopt en velen denken dat het om een punition exemplaire ging en dat moet je in de tijdgeest zien. De Fransen hadden een grote revolutie achter de rug, kregen in eigen land af te rekenen met tegenstand van royalisten en jakobijnen en in onze streken met de Boerenkrijg. Het werd steeds duidelijker dat de weerstand moest gebroken worden en dat kon alleen door de strafwetgeving almaar te verstrengen. Op het moment dat Bakelandt en zijn kompanen werden gevat, volstond het om lid te zijn van een misdaadbende voor de doodstraf. Daar-tegen werd op het proces overigens geprotesteerd door twee juristen die niet aanvaardden dat meelopers dezelfde straf kregen als de leiders. Ze werden door een kwade voorzitter terechtgewezen : hij was er om de wet toe te passen, niet om ze te veranderen.”

Bakelandt bleek uiteindelijk noch de volksheld, noch de man die het tegen de Fransen opnam zoals in een aantal werken wordt gesuggereerd.

“Hij was allesbehalve een held. Zo was er altijd afgesproken dat de leden als ze opgepakt werden, zouden blijven zwijgen en elkaar in nood zouden helpen. Toen Bakelandt op 19 maart 1801 werd opgepakt en na confrontatie met de weduwe Schoonheere (“Maar Lowie, waarom hebt ge dat gedaan ?”) gevangen werd gezet, wachtte hij enkele maanden op hulp. Toen die niet kwam opdagen, vroeg hij zelf de onderzoeksrechter te spreken en biechtte alles op, van naaldje tot draadje en met de namen van alle leden. Weinigen beseffen dat Bakelandt zelf de overige leden van de bende heeft verklikt, misschien om zijn eigen vel te redden. Daarop werden 33 man opgepakt, waarvan er uiteindelijk 24 op het schavot gestorven zijn. Dat verraad kreeg nog een staartje want tijdens het proces ontstond bij herhaling veel tumult toen Bakelandt van de andere leden de ergste verwijten naar het hoofd geslingerd kreeg.”

En toch was de terechtstelling ook een historische gebeurtenis.

“Er moet ontzettend veel volk toegestroomd zijn, het was ook Allerzielen, mensen zaten op de daken en waren in bomen geklommen. Bakelandts hoofd viel als eerste en toen ze alle 24 berecht waren, vroeg de ceremoniemeester of iemand een hoofd of een lichaam wilde opeisen. Dat was gebruikelijk, vooral om de familie toe te laten het lijk te begraven. Maar dit keer heerste een doodse stilte, en niemand eiste wat dan ook op. Waarna de lijken naar het Sint-Janshospitaal werden overgebracht en het doek viel over deze nare geschiedenis.”

De beul van dienst was gemaskerd en stamde uit het roemrijke geslacht van de Boutquins, die van vader op zoon de taak vervulden. De guillotine waarmee Bakelandt berecht werd en die aan het begin van de Franse bezetting uit Bethune naar Brugge was overgebracht, bevindt zich in het Gruuthusemuseum. Terwijl in de kelders van het Landhuis van het Brugse Vrije op de Burg (het huidige stads- archief) nog de cel bestaat waar Bakelandt de avond voor zijn terecht- stelling zou hebben doorgebracht. Volgens sommige bronnen werd de guillotine, die in die tijd op de Burg stond, speciaal voor de terechtstelling van de bende verplaatst naar de Grote Markt.

DOOR PIERRE DARGE & FOTO’S JORRE JANSSENS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content