Reacties : jp.mulders@skynet.be

Aan de muur van mijn woonkamer hangt een schilderij van mijn stad, Civitas Maxima, geschilderd in het jaar 1434 Onzes Heren. Soms, als ik niets beters te doen heb, zit ik daar minutenlang naar te staren. Dan zoek ik straten die ik ken, waar toen nog wasgoed lag te bleken. Er staan windmolens en bomen in de stad, ezels en paarden, door mankracht aangedreven kranen en, als zweren in het landschap, twee rare hooimijten met een grappig kringetje van water eromheen. Alles baadt in rustgevende, bruingroene tinten. Het panorama van kerken, kapelletjes, knotwilgen en kruisen zou er uitgesproken vreedzaam uitzien, mocht helemaal op de voorgrond de lieflijkheid niet verstoord worden door een uit de kluiten gewassen galg.

Ondanks de dreiging van dat strafwerktuig is het een oude droom van mij om in dat schilderij te kunnen rondwandelen. Het hoeven zelfs de Middeleeuwen niet te zijn. Evengoed stel ik mij tevreden met een flashback naar de tijd van Leopold II of zelfs naar vijf jaar geleden. Omdat ik toen nog veel kon nalaten van wat ik nu heb gedaan, en veel kon doen van wat ik heb nagelaten.

Het besef opgesloten te zitten in de tijd : soms denk ik er weken niet aan, maar dan overvalt het mij plots weer op verlammende wijze. Krampachtige pogingen ondernam ik al om die pletwals van uren en dagen te vertragen. Door vluchtige gedachten en emoties te fixeren op papier. Of door een godganse dag niets anders te doen dan in een fauteuil voor me uit te zitten staren. Het stroperig verglijden van de uren wordt echter al vlug zo langdradig dat je je toch weer aan allerhande activiteiten waagt – zodat de tijd je weer als fijn zand door de vingers glipt.

Ook ben ik een van die 234.000 Belgen die zich dit jaar een nieuwe digitale camera hebben aangeschaft. Zoals de meeste van mijn lotgenoten neem ik daar voornamelijk foto’s van vrienden en geliefden mee. Maar ik portretteer ook zielloze dingen. Kwaliteitskrant met blikje jus d’agrumes, glanzend in het matte ochtendgloren van 4 november 2003. Het dashboard van mijn auto, 15 november 2003, met regen die parelt op de ruiten en een verloren verkeersbord op de achtergrond. Een verlaten huis langs de Schelde, vlak bij de kerkhofmuur, gloomy en spookachtig verlicht in de nacht van 20 op 21 november. Nu zijn die beelden onzinnig, maar wellicht zullen ze mij of mijn kleinkinderen over zestig jaar fascineren.

Ergens moet het in de genen zitten, dat redeloze registreren, want mijn vader deed het ook al. Met zijn bandrecorder en Super-8-camera sloot hij een eeuwigheid geleden stukjes tape en pellicule op in een fles, gooide ze de oceaan van tijd in en liet ze aanspoelen op verafgelegen oevers. Daar vis ik ze nu op. Zo zie ik mij door de tuin waggelen toen ik één jaar oud was, en hoor ik mezelf in een onverstaanbaar dialect eindeloos brabbelen over de goedheilig man.

Naast de twijfelachtige pogingen die ik onderneem om het heden te doen stollen, probeer ik ook wel het verleden te herstellen in zijn vloeibare vorm. Uit oude archieven delf ik dan bouwplannen op van mijn ouderlijk huis, gebouwd in 1903. Beelden van voorbije generaties die er leefden, liefhadden en stierven. Duizenden zonsopgangen zijn sindsdien tegen de gevels opgeklauterd. Evenveel keren brak de schemering in de kamers in. Vergeten sneeuwvlokken en beukende zon, verdampt gejammer en gelach. Druilerige regen op de ochtend van mijn geboorte. Toen stond dat huis hier ook al, zoals zijn kamers op elk ander moment van mijn leven bestonden. Na honderd jaar zijn de plankenvloeren nog intact, evenals de massief houten deuren en zelfs het fragiele loodglas in de ramen. Maar alle mensen die het bouwden zijn begraven, samen met hun hoop, verzuchtingen, verwensingen en vloeken. Hun bewustzijn lichtte even op om dan snel weer uit te doven. Zelfs de schrandersten van ons ontkomen niet aan dit lot. ” Gerard Reve kent zijn eigen naam niet meer”, las ik met deernis in de krant. Zozeer is zijn geest door Alzheimer aangevreten. Een troosteloos einde voor de chroniqueur van de troosteloosheid, die mij het woord ‘hansop’ leerde kennen, het nachtgewaad met handige kakklep. Of Reve er nu zelf ook een zou dragen, vraag ik mij een beetje oneerbiedig af. Ik verkies daar niet verder over na te denken maar blader verweesd door Dick Matena’s meesterlijke stripversie van De Avonden. “Laat ik alle gedachten loslaten”, lees ik bijna profetisch op de laatste pagina, en : “Stervenden hebben tot het laatste ogenblik een heel scherp gehoor.”

Volgens welingelichte en dus te wantrouwen bron, is het niet zeker dat de Volksschrijver zijn tachtigste verjaardag op 14 december zal halen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content