In een ver verleden schiep een strijdlustige draak Vinh Halong. Nu zijn deze drieduizend eilanden in de Zuid-Chinese Zee een paradijs voor wie houdt van mysterieuze natuurpracht en zwoele legenden.

Met een doffe plons zoekt het anker van de Lan Phuong de bodem van de Zuid-Chinese Zee. We bevinden ons in de baai van Halong, in het noordoosten van Vietnam. Terwijl de andere boten koers zetten naar het vasteland, zullen wij te midden van dit labyrint van drieduizend eilanden de nacht doorbrengen. Op de kliffen fluiten de vogels hun laatste deuntjes, de silhouetten van de rotseilanden worden dreigend donkerder. En dan is er absolute stilte.

De ochtend wordt aangekondigd door het luide geratel van een voorbijvarende long tail-boot. De schipper heft af en toe de lange draaias uit het water om zijn vaartuig te wenden. Telkens als hij dat doet, weergalmt het lawaai van een reusachtige grasmaaier tussen de eilanden. Goedemorgen. Een lichte bries waait de ruime kajuit binnen. Het raampje biedt uitzicht op de smaragdgroene zee, waaruit een kalkstenen rotseiland oprijst als een kathedraaltoren. Over een oppervlakte van zo’n 3500 km² liggen de eilanden nonchalant verspreid in dit deel van de Golf van Tonkin. De grens met China is vlakbij. Zover het oog reikt, wordt de horizon begrensd door geclusterde rotsformaties begroeid met lage struiken. Door de heiige lucht lijken ze als een Chinese pentekening in het landschap geschetst. Even heb je de indruk omringd te zijn door een opeenvolging van bergketens. Maar als je dichterbij komt, schuiven de steile heuvels uit elkaar en geven ze ruimte aan kilometers zee. Drie dagen lang zigzagt de boot tussen deze indrukwekkende reuzen die tot hun schouders in het water staan. Grillige rotsvormen door de natuurelementen gesculpteerd. Wind, regen en golven hebben het zachte kalksteen uitgesleten, gefolterd, tot er diepe spelonken en grotten ontstonden. Links tekent zich een papegaaienkop af, rechts drie mediterende boeddha’s. Het volstaat je fantasie op hol te laten slaan om allerlei hallucinante figuren in de rotsen te herkennen.

Vinh Halong betekent waar de draak in de zee neerdaalt. Volgens de legende werden deze eilanden gecreëerd door een enorme draak die in de bergen leefde. Op een dag rende het monster naar de kust om invallers uit het noorden te verslaan. Onderweg sloeg zijn staart bressen in het landschap, die zich met water vulden toen het dier in zee dook. Alleen de hogere landsdelen bleven boven het water uitsteken. Het verhaal van de draak mag dan wel een legende zijn, zeilers uit de regio melden regelmatig de verschijning van een reusachtig zeemonster dat ze Tarasque noemen. Paranoïde communistische militairen geloven dat het gaat om spionerende onderzeeboten. Het verhaal spreekt ook excentrieke reizigers aan, die menen een Aziatische tegenhanger van het monster van Loch Ness gevonden te hebben. Wat er ook van zij, sinds Vietnam in 1990 voor het toerisme is opengesteld, lokken het monster en zijn omgeving heel wat eendagstoeristen. In grote motorboten varen ze rond in de baai, maar ze blijven in de buurt van de stad omdat ze ’s avonds terug aan wal moeten zijn. De Lan Phuong vaart verder.

Telkens als de jonk om een eiland zwenkt, denk je de ontsnappingsweg uit dit mysterieuze labyrint met zijn zwoele stilte te hebben gevonden. Maar op slag bevind je je in een nieuwe baai, omgeven door nog meer grillige torens. Ariadne zou het ook opgeven. Catherine Deneuve verloor er in de film Indochine volledig het noorden bij. Vroeger was dit een paradijs voor Chinese piraten omdat ze er boten makkelijk in een hinderlaag konden lokken. Nu staat het gebied onder streng toezicht van de zeepolitie, de immigratiediensten en de toeristische federatie van Vietnam. Piratenschepen en grote Chinese jonken zijn er niet meer. Je ontmoet hier alleen nog kleine sampans waarop vissersfamilies wonen, volledig in harmonie met het water dat hun leven domineert. Soms klitten de scheepjes samen tot een drijvend dorp. In kleine bootjes beladen met groenten, conserven en fruit roeien jonge meisjes van sampan tot sampan. Bij laag water plukken de bootsvrouwen oesters op de droogliggende rotsen. De piepkleine keistranden bieden net genoeg ruimte om het bootje een onderhoudsbeurt te geven. Plaats om een huis te bouwen is er alleen op het grootste eiland, Tuan Chau. Af en toe komen de kinderen in hun kleine kano’s langs ons schip varen. Met een lieflijke blik proberen ze koralen en schelpen te verkopen, losgerukt uit het achtste wereldwonder.

Vanuit de rotanzetels op het salondek zien we het landschap voorbijschuiven. Af en toe worden de zeilen gehesen, maar de jonk haalt zijn stuwkracht vooral uit de motor. De traditionele schepen waren heel wat lichter dan deze luxeversie met rotaninterieur, koelkasten, ventilators, salon- en dinerdek. De Lan Phuon, wat pad van de orchideeën betekent, werd een vijftal jaar geleden gebouwd. De eigenaar, professor Dr. Bui Nghia, is een kankerspecialist uit Hanoi. Zijn vader was een mandarijn, minister onder het regime van Bao Dai en vervolgens een naaste medewerker van Ho Chi Minh. Als kind beleefde hij de Japanse bezetting, die hongersnood teweegbracht. In zijn functie van arts doorstond hij twee onafhankelijkheidsoorlogen. En al heel lang koestert hij de droom om een hospitaal te bouwen voor de armsten van Hanoi. Daar is geld voor nodig, veel geld. Dus besloot Dr. Bui Nghia om een klein reisbureau te openen. Daarna gaf hij opdracht deze boot te bouwen, de eerste traditioneel ontworpen jonk die toeristen ver genoeg kan meevoeren in dit vreemde en unieke landschap. De Lan Phuong is bovendien het enige schip waarop reizigers in de baai mogen overnachten.

De kreekjes volgen elkaar op, altijd gelijk, altijd anders. Onverwacht onthullen ze grotopeningen waarin stalagmieten de bezoeker verwelkomen. Sommige grotten zijn wel honderd meter hoog. Aan de ingang van de Pelikaangrot verkoopt een beambte ticketjes. In de rotsspleten vinden planten nog genoeg voedsel om er weelderig te groeien. Ooit kwamen hier kolonies pelikanen broeden. Maar de vissers schakelden hun natuurlijke vijanden uit en toverden ze om tot culinaire lekkernijen. Nu bezoeken alleen nog toeristen deze spelonken. De functionaris probeert de generator aan te zwengelen die de grot met het nodige kabaal van elektrisch licht moet voorzien. Maar soms is het ding helemaal niet aan de praat te krijgen, en als je dan bij het flauwe schijnsel van een paar wasfakkels door de gangen doolt, wordt de grot pas echt spookachtig. Trappen zijn er nauwelijks en door het druppende water is de modderige bodem soms spekglad. De kaarsen veroorzaken zoveel rook dat je het na verloop van tijd erg benauwd krijgt. Amerikaanse toeristen vragen of de grotuitbater wel een verzekeringspolis heeft voor ze zich verder wagen. Om de Haaiengrot te betreden, nemen we toch maar een zaklamp mee.

De benamingen van de grotten spelen duidelijk in op de sensatiezucht van sommige toeristen. Veel mooier dan de naam Haaiengrot is De grot van de maagd, een naam die is ontsproten aan een romantische legende. Toen een jong meisje het vertikte om met het dorpshoofd te trouwen, werd ze verbannen naar deze plek. Dagenlang hoorden de dorpsbewoners de galm van haar gezang door de rotsspleten, tot ze stierf.

Weer aan boord breekt de zon door een sluier van mist. Meteen weerklinken de echo’s van onzichtbare vogels tussen de eilandsilhouetten. Of is het de maagd, die je als een sirene steeds verder het labyrint inlokt? In deze streek zijn de legendes nog niet verdrongen door de razendsnelle modernisering die andere delen van Vietnam in haar greep heeft.

Tekst en foto’s Els Vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content