HALLO, IK BEN UW VRIJDAG

Palmbomen wuiven de gasten een warm welkom toe. © GF

JE KUNT JEZELF BEZWAARLIJK EEN MISERABELE SCHIPBREUKELING NOEMEN ALS JE AANSPOELT OP KO KUT, MAAR HET ROBINSON-CRUSOEGEHALTE IS ER ZO HOOG, DAT JE EEN PERSOONLIJKE MR. /MRS. FRIDAY KRIJGT TOEGEWEZEN. ALS DAT GEEN LUXE IS.

Het begint al in Suvarnabhumi Airport, de internationale luchthaven van Bangkok. Bij de gate word je opgewacht door een airport host, een luchthavenlakei zeg maar, die je in zijn geruisloze karretje vliegensvlug langs de douane voert, en in rechte lijn naar het privévliegtuigje van het resort Soneva Kiri. ” Don’t worry about your luggage.”

De Cessna, een propellervliegtuigje met leren stoelen en houten wanden, trekt zich aarzelend en schommelend op gang. Omdat de Cessna op een geringe hoogte en in gezapig tempo vliegt, heb je een fraai uitzicht op de kustlijn : een bijna rimpelloze blauwe zee met witte golfjes die aan nog wittere stranden likken, op het land weerspiegelen blinkende rijstvelden de weinige wolkjes aan de hemel.

Een dik uur later duikt de Cessna naar een landingsstrip die over de totale breedte van het minuscule eiland Rat loopt. Nog tien minuutjes met een speedboot, en dan, eindelijk, belanden we op Ko Kut. De palmbomen wuiven ons een warm welkom toe en op de aanlegsteiger staan alweer elektrische wagentjes te wachten, met ernaast een meisje of jongen in een smetteloos wit uniform.

Hello. I am your Friday“, zegt er eentje, stil en gedwee. Het Friday-idee is overgeheveld van Soneva Fushi, ook van Six Senses Resorts & Spas, maar dan op de Malediven. Die meer dan duizend eilandjes in de Indische Oceaan zijn zo afgelegen – zevenhonderd kilometer van Sri Lanka, vierhonderd van India – dat je je Robinson Crusoe waant. Daarom krijgen gasten er, naar analogie met de roman van Daniel Defoe, een Vrijdag toegewezen : geen knecht in dit geval, maar een hoogstpersoonlijke assistent, een butler. En als extra, wat Robinson noch Vrijdag hadden : een fiets.

VILLA NR. 10

Ko Kut, een eilandje langs de zuidoostelijke kust in de Golf van Thailand, dicht bij Cambodja, ligt ook ver van de bewoonde wereld, maar er zijn aanzienlijke verschillen met de Malediven. Die zijn zo plat als een dubbeltje : de gemiddelde hoogte bedraagt er anderhalve meter, het is de laagst gelegen natie op de hele planeet. Door de opwarming van de aarde dreigen de atollen zelfs te verdwijnen ónder de zeespiegel. Ko Kut is totaal anders. Het eiland is zo heuvelig en hobbelig, dat je per fiets geen kant op kunt, tenzij je getraind bent in bergetappes. Daarom krijgen gasten een caddie om mee rond te sjezen. Niet ongevaarlijk : we zijn het niet gewend om links te rijden. Ook als voetganger is het constant opletten geblazen : je hoort zulke elektrische golfkarretjes niet aankomen.

Mijn Friday rijdt me in alle stilte de hellingen op naar Villa nr. 10. Die is veeleer een dorp, want ze is gebouwd naar het model van een kampong, een Zuid-Aziatische nederzetting van woningen binnen een omheining. In die kampong heb ik een huis om in te slapen : er staat een gigantisch bed met een klamboe als een romantisch hemelbed. Ik heb een ander huis, speciaal om te zitten schrijven : op een tafel ligt briefpapier en schrijfgerei. Verder heb ik een huis om kleren in op te bergen : daar tref ik mijn koffer aan – Joost mag weten hoe die daar terecht is gekomen – en er hangen rekken met kapstokken. Voorts is er een badhuis, wat te merken is aan de hoeveelheid spiegels, ladekasten, stapels handdoeken en een douche. En een kleinste kamertje, dat wel binnen is maar omdat het aan twee kanten ramen heeft tot op de vloer, lijkt het of de wc in de vrije natuur staat, in een uithoek binnen de bamboeschutting.

Behalve die binnendouche beschik ik over een buitendouche, een jacuzzi, plús een zwembad in de tuin. En over een letterlijk open keuken : met een dak, maar zonder zijwanden : “Voor als u zou verkiezen dat hiér voor u gekookt wordt, en niet in een van onze drie restaurants”, zegt mijn Friday. “Wij organiseren ook met plezier een barbecue bij uw zwembad, of op het strand, als u dat wenst.”

Ze drukt me een mobiele telefoon in de hand. “Toets één : your Friday”, glimlacht ze. Ik mag haar op elk moment van de dag of de nacht bellen, met gelijk welke vraag of probleem. Probleem ? Ik héb geen probleem. Ik word in de watten gelegd, en zelfs zonder te wenken bediend. Of toch : ik zit met één brandend vraagstuk : die verdomde domotica krijg ik in geen drie dagen en drie nachten ontcijferd. Ik houd het op de hoofdschakelaar. Aan of uit, alles of niks. Mijn hele kampong badend in ’t licht, of alles pikkedonker. Een tussenweg vind ik niet, maar daarvoor haal je toch geen Friday uit zijn of haar bed ?

DE REET VAN DE DUIVEL

De volgende ochtend : ontbijt met Ben. Ben (voluit Benjawan Sudhikam) blijkt een dame, en ze laat me kennismaken met wat er zoal aan Thaise bomen en struiken groeit. Tamarinde, bijvoorbeeld : een lange, bruine peulvrucht waarin harde zaden liggen ingebed in een bruine, zurige pulp. Je kunt die brij rauw eten, maar het is ook een bestanddeel van onder meer worcestersaus en van kerrie : twee belangrijke ingrediënten in de Aziatische keuken. “De vrucht heeft ook medicinale eigenschappen”, onderwijst Ben. “Tamarinde werkt opmonterend, stimuleert de eetlust, is koortsverlagend en geeft constipatie geen schijn van kans.”

“En dit is dragonfruit”, doceert ze terwijl ze iets ter grootte van een appel bewerkt. Ze maakt van boven naar beneden een snee, trekt er met de hand de fluoroze schil af en snijdt de vrucht in schijfjes. Het frisse, witte, zuurzoete vruchtvlees is knapperig als radijs, heeft zwarte stipjes als een kiwi, en zou boordevol vezels en vitamines zitten.

Krijg ik eindelijk de kans om de legendarische en mysterieuze doerian te proeven ? De doerian die tot drie kilo zwaar weegt, eruitziet als een olijfgroene egel, en die volgens de Engelse schrijver, acteur en tv-presentator Stephen Fry stinkt als het aarsgat van Satan ?

“Nee,” zegt Ben gedecideerd, “dat serveren we hier niet. Voor ons, oosterlingen, is de doerian een delicatesse, en volgens velen niet alleen het lekkerste fruit ter wereld maar bovendien ook een afrodisiacum, maar Europeanen gruwen ervan.”

Of ze de smaak ervan kan beschrijven ? Ze houdt haar hoofd schuin, knijpt haar ogen halfdicht : “Iets van banaan en gedroogde vijg, met een vleugje gestoofde ui en amandel, en een duidelijke nasmaak van vanille”, zegt ze. “Dat klinkt verrukkelijk”, zeg ik. “Wij vínden het ook verrukkelijk”, zegt ze. “Maar voor Europeanen is de geur van de doerian zo weerzinwekkend, dat het wereldwijd niet is toegestaan om zo’n vrucht mee te nemen in het vliegtuig. Dat is een algemeen verbod : niet alleen voor je handbagage maar ook voor je koffer in het laadruim.”

ONGEREPT, VOORLOPIG TOCH

Zoals mijn verlegen Friday in haar vrije tijd Kumiko heet en van origine Japanse is, zo heet mijn hardhandige massagemeisje Tok. Ze reikt me een kaart met mogelijkheden aan : reiki, shiatsu, ayurveda, Zweeds, Thais, zacht of liever stevig en nog oneindig veel meer. “Doe maar Thais en stevig.” Dat hebben we geweten, maar alle stram- en stijfheid van de lange reis zijn vakkundig uit dit lijf gekneed en geknepen als we in de jeep stappen om het ongerepte eiland te verkennen, waar kinderen te midden van de jungle poedelen in de poelen van watervallen.

Ongerept ? “Voorlopig nog, zeggen zwartkijkers die voorspellen dat over drie jaar alles om zeep is. Zo verging het toch de andere eilanden, zoals Ko Samui en Ko Pipi. Nu is Ko Kut aan de beurt.” (Ze zijn niet van de lucht, de pis- en kakmopjes op het niveau van vijfjarige kleuters. En als we vermoeden dat in het resort een paar lesbische stellen verblijven, hebben we onze werktitel al klaar : “Het eiland Kut, een pottenparadijs.”)

Ko Kut meet ongeveer 25 bij 15 kilometer en is grotendeels onbevolkt : er wonen nog geen tweeduizend mensen. Daarvan werkt een aantal in het hotel. Ze verrichten er raadselachtige klusjes waarvan de noodzaak of het nut me ontgaan. Zitten ze bijvoorbeeld urenlang, in groepjes van een man (M/V) of zes, met een spijker krasjes en lijntjes te trekken in een betonnen paadje.

ALSTUBLIEFT EN DANKUWEL

Het eiland heeft nu twee aanlegsteigers : een gloednieuwe voor de speedboten van Soneva Kiri. En aan de andere kant van het eiland, in het eeuwenoude paaldorp Ao Salat, is een aanlegsteiger voor visserssloepen, waar ook rugzaktoeristen en hippies sinds decennia gebruik van maken. Zeer waarschijnlijk zijn die waarschuwingsborden in de weelderige vegetatie ook voor hen bedoeld : lange zinnen in onleesbare, krullerige letters, maar de woorden drugs en crime staan vet, in het niet-Thais.

Tijdens de vlucht Parijs-Bangkok heb ik me een poosje verdiept in de taal, kwestie van ter plaatste op zijn minst alstublieft en dankuwel te kunnen zeggen. Geen touw aan vast te knopen. Dank u, dat gaat nog : kob koon. Maar het meest toepasselijk lijkt me : mai kao jai (ik begrijp het niet), want cha cha (langzaam) zal niet veel helpen, dus moeten we toch altijd op zoek naar een tolk : mee krai pood pasa ang-rit dai bang mai ? (spreekt er iemand Engels ?)

Zelfs al krijg je een paar aartsmoeilijke zinnen in je hoofd gestouwd, niets garandeert dat men je verstaat, want je moet voor elke lettergreep nog de juiste toon treffen ook.

Aroonwan Kosiyakul, in de dagelijkse omgang Toi, trouwde lang geleden met een Belg en woont sindsdien in België. De Thaise Toi weet het zelf niet meer zo zeker. Dat de taal 44 medeklinkers telt en 22 klinkers, dat zegt ze nog redelijk beslist. En : “Ja, Thais is een toontaal, maar zijn er nu vijf of zeven toonhoogtes ?” In ieder geval een behoorlijk zangerig taaltje, al klinkt het in mijn oren meer als jengelen en zeuren dan als zingen.

CINEMA PARADISO

De zon staat laag aan een dramatisch vlammende lucht, om zo meteen onder te gaan in een even dramatisch vlammende zee. Met een skemerkelkie in de hand, zoals Afrikaners een sundowner zo mooi benoemen, varen we in de schemering door de jungle over de rivier Klong naar het restaurant van Khun Benz. De nacht valt snel in deze contreien, en het is bijna aardedonker als we er arriveren : een stemmig en romantisch houten huis op palen, verscholen in mangrovebossen, verlicht door lantaarns, vuurvliegjes en glimwormpjes.

Arme Benz. Ze heeft het niet getroffen met haar naam : ze werd genoemd naar de auto waar haar vader mee reed, een Mercedes Benz, maar naar verluidt is ze toch maar de beste kokkin van de Thaise keuken, die op haar beurt de beste keuken ter wereld heet te zijn. Maar Benz houdt van simpel. Er is geen menu, je eet wat de pot schaft, en je kunt enkel kiezen tussen vis of vlees.

Moe en voldaan wil ik naar Villa nr. 10, maar we moeten en zullen nog naar Cinema Paradiso. Brulkikkers verschuilen zich in het donkere decor, kaarsen en toortsen verlichten het pad naar een onvergetelijke ervaring. Een Friday installeert me op een ligbed met een fleecedekentje. Een emmer popcorn of een hamburger hoef ik echt niet, na de verfijning van mevrouw Benz. Een decadent glaasje bubbels daarentegen. Op een reuzenfilmscherm op een eilandje in een vijver ontwaar ik David Niven en zijn markante snor in Around the World in 80 Days, een heerlijk ouderwetse film uit de jaren vijftig. En zo sukkel ik in slaap, starend naar de oneindige flonkering van de sterren op en boven het witte doek.

DOOR GRIET SCHRAUWEN

ELKE VILLA IS VEELEER EEN DORP, MET DIVERSE HUISJES BINNEN EEN OMHEINING.

MEE KRAI POOD PASA ANG-RIT DAI BANG MAI ? (SPREEKT ER IEMAND ENGELS ?)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content