Onzeker als een jongetje, maar 35. Of hij het wel verdient, die aandacht? Valse bescheidenheid? Misschien. In elk geval sloeg zijn eerste defilé in Parijs in als een bom. Door de verzamelde pers wordt hij getipt als het nieuwe aanstormende Belgische modetalent. Even leek de modecarrière van Haider Ackermann nochtans een stille dood te zullen sterven. Na drie jaar gaf hij er aan de Antwerpse academie de brui aan. Het was niets voor hem, dat studeren. “Ik kon niet elke week naar school gaan en telkens iets zinnigs vertellen. Ik heb tijd nodig. Ik had ook het geld niet om meteen al mijn stoffen te kopen. Daarom diende ik mijn ontwerpen altijd te laat in. Maar ze gaven me steeds nieuwe kansen, omdat ze er blijkbaar in geloofden. Tot Walter Van Beirendonck zei dat het zo echt niet verder kon. Ik begreep dat wel.”

Haider vatte het plan op om naar Tibet te vertrekken, maar toen kwam plots dat telefoontje van Wim Neels. Of hij niet voor hem wilde werken? Ondertussen keek hij ook mee over de schouders van Bernhard Willhelm, een goede vriend. Een tijdje deed hij commercieel werk voor Mayerline. Tot hij op een dag een tekening toonde aan Raf Simons. Die was zo enthousiast dat hij dezelfde dag nog zijn persagent belde. Sindsdien is alles heel snel gegaan. Te snel misschien, vindt Haider. Die plotse belangstelling voor zijn werk schrikt hem een beetje af. “Ik wil absoluut geen hype worden. Ik had het liever een beetje stapsgewijs gehad. Vroeger droomde ik ervan om in Louis (trendy modezaak in Antwerpen) te hangen, en plots hang je daar. Een droom is zo relatief. Ik droom minder nu.”

Na Parijs stroomden de faxen en e-mails binnen. Van showrooms die hem wilden vertegenwoordigen, zelfs al hadden ze zijn collectie nog niet gezien. En dan is er ook nog Ruffo, waar Haider een jaar lang de mannencollectie tekent. Een groter compliment kan een beginnend ontwerper zich haast niet inbeelden. En opvallend: na AF Vandevorst, Raf Simons en Veronique Branquinho alweer een Belg. Hoewel, eigenlijk is Haider een Fransman. Geboren in Colombia maar geadopteerd door Franse ouders. Doordat zijn vader voor zijn job vaak van woonplaats moest veranderen, heeft Haider op veel plekken gewoond: Algerije, Tsjaad, Ethiopië, Nederland en Frankrijk. En nu dus Antwerpen. Veel culturen, veel invloeden. En toch zei een journaliste van de Italiaanse Vogue hem onlangs dat hij, ondanks alles wat hij gezien heeft, te Belgisch geworden is. Niet dat hij dat als een verwijt ervaart. “Het klopt wel, mijn stijl is heel sober. Ik haat het als er veel poeha om een vrouw is, ik vind dat niet respectvol voor haar, voor haar lichaam.”

Haider ontwerpt het liefst voor vrouwen. “Ik hou van vrouwen als Françoise Hardy, van hoe ze er nu uitziet. Onwaarschijnlijk. Ik hou van vrouwen met rimpels, dat heeft een soort triestheid. Ze heeft geleefd, je merkt dat ze geleden heeft. Het is gewoon echt.” Die tristesse zoekt hij ook op als hij werkt. “Eigenlijk ben ik een somber man”, zegt hij haast verontschuldigend. “Ik werk met klassieke muziek, en Nick Cave, Jeff Buckley, dat soort dingen. Er is weinig vrolijks hier. Mijn vrienden ergeren zich daar soms aan. Maar uit somberheid put ik meer inspiratie dan uit vrolijkheid. Dat klinkt nogal literair en gewichtig, maar het is wel zo.”

Haider kijkt graag vanuit een donker hoekje toe, zonder op te vallen. Eventjes twijfelde hij er zelfs over of hij wel zijn eigen naam onder zijn collectie zou zetten. Maar vrienden uit de modewereld overtuigden hem. “Doe niet zo pathetisch”, zeiden ze dan. En vooral: “Je hebt het verdiend.” Terecht, want Haider heeft alles alleen opgebouwd. “Ik had geen ouders die me financieel steunden, ik heb ook geen assistenten die me helpen de zaak te runnen. Oké, Ruffo betaalt wel goed, maar dat gaat integraal naar de collectie. Om zelf rond te komen, ga ik nog af en toe werken in een club.”

De kleren die hij verkoopt, zijn niet goedkoop. Maar dat komt omdat hij absoluut wil vasthouden aan de dingen die hij zelf mooi vindt: fijne borduursels, geraffineerd smokwerk. Als hij de verkoopprijs hoort van sommige van zijn stukken, valt hij haast omver. Voor de mooiste stukken haalde hij er dan maar zijn eigen marges af, om het enigszins betaalbaar te houden. “Ik wil die kleren op straat zien, het zijn geen museumstukken. Maar goed, ik kan dat niet blijven doen. Als je wilt verkopen, moet je compromissen sluiten. Je moet doorgaan, meedraaien in het systeem, alsmaar sneller. Eigenlijk zou ik liever minder realistisch te werk gaan en wat meer dromen verkopen. Maar met dromen alleen run je geen bedrijf. Al is het wel tienduizend keer mooier.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content