Tessa Vermeiren
Tessa Vermeiren Tessa Vermeiren is voormalig hoofdredactrice van Knack Weekend

Hij vond een uitgever omdat hij allochtoon is. Maar hij heeft lak aan alles wat hem vastklemt in die identiteit.

Tessa Vermeiren Foto’s : Gerald Dauphin

?DE STILTE ging ongemakkelijk verzitten als een schroomvallige vrouw in mannelijk gezelschap.” Zo begint De voeten van Abdullah van Hafid Bouazza. Daarmee is de toon van zijn korte verhalen meteen gezet. In een beeldrijk Nederlands vertelt deze 26-jarige jongeman, geboren in Oujda (een Marokkaanse stad aan de grens met Algerië), over het dorp zoals hij dat in zijn prille jeugd gekend heeft. Of zoals het in zijn herinneringen leeft, sterker dan hij zelf vaak zou willen. Aan het eind van de verhalencyclus verdwijnt het in de vlammen. ?Ik heb er geen heimwee naar”, zegt Hafid Bouazza. ?Dit is een rituele verbranding, ik hoef nooit meer op dat thema terug te komen. Ik was zeven toen mijn ouders naar Nederland kwamen. Mijn vader werkte in een staalfabriek, we woonden in Arkel, een typisch Zuid-Hollands dorp. Nederlandse dorpen als Arkel vertonen veel gelijkenis met mijn Marokkaans dorp.”

Hoe word je schrijver ? En hoe word je uitgegeven als je een niet-afgestudeerd student Arabische talen en letterkunde bent, die niet weet van welk hout pijlen maken, en wiens inboedel door een deurwaarder is verkocht ?

?Ik heb alles gedaan om aan de kost te komen, zelfs achter de vuilniskar gelopen tot ik platging door hernia. Ik voel oneindig veel liefde voor de vrouwen die mij hebben gesteund toen ik geen cent meer had, niet wist waar ik terecht moest en ook lichamelijk aan de rand van de afgrond leefde. Vrouwen zijn daarin grandioos, ze verwachten geen dankbaarheid.”

Via een vriend hoorde hij dat ze bij Arena schrijvende allochtonen zochten. Hij had al een paar korte verhalen gepubliceerd, men porde hem aan om een roman te schrijven, maar daar voelde hij zich nog niet rijp voor. Toch schreef hij al bijna tien jaar.

?Toen ik serieuze literatuur begon te lezen Borges, Cortazar , dacht ik : dat wil ik ook doen. Toen was ik 15, 16. Ik ben aan de universiteit van Amsterdam Arabische talen en letterkunde gaan studeren, want ik wou Duizend-en-een-Nacht in het Arabisch kunnen lezen, ik wou de klassieke Arabische literatuur leren kennen.”

Is hij een Arabische verteller in het Nederlands ? Er is weinig verband met Nederlandse tijdgenoten als Giphardt en Zwagerman.

?De sfeer en de situaties in mijn verhalen zijn bedwelmend, surrealistisch. De taal werkt als een vervormende spiegel, net als in Alice in Wonderland. Het is een techniek om dingen uit de realiteit te halen. Daarbij helpt mijn grote liefde voor de Nederlandse taal. De structuur in Arabische verhalen is heel chronologisch : ze gaat van A naar Z. Het structureren van verhalen, het verweven van patronen heb ik eerder van Nabokov afgekeken. Ik schrijf natuurlijk Nederlands als buitenstaander, dus zie ik andere mogelijkheden in de taal. Om geuren en kleuren op te roepen, heb ik alleen maar de taal. Ik schrijf niet op die manier om mij af te zetten tegen mijn generatiegenoten, dat is nu eenmaal mijn temperament. In mijn verhalen speelt de taal de hoofdrol.

Het oudste verhaal Spookstad schreef ik voor het eerst toen ik 18 was. Door de jaren heen heb ik het steeds weer herschreven. Het gaat me erom hoe ik mij kan verplaatsen in een oude man, het tegenovergestelde van wie ik ben. Ik heb niet de dingen uit mijn leven gehaald en die proberen uit te breiden. Ik heb mijn verbeelding aangesproken, flarden herinneringen. Ik componeer ook klassieke muziek. Net als met schrijven wou ik proberen of ik het medium kon beheersen : noten, orkestratie, verschillende instrumenten. Het is voor mij een manier om de techniek van het schrijven uit te breiden. In het Apollien-verhaal staat een beschrijving van Amsterdam in een zin van acht lijnen waar mijn uitgever graag een punt middenin wou zetten. Die zin is een compositie die stroomt, als een Wagneriaanse melodie steeds doorstroomt en nooit lijkt te eindigen. Die dingen heb ik in mijn hoofd. In taal zit zoveel muziek die je eruit kunt halen door die combinaties van woorden, door ritme.

Ik hoor wel vaker dat mijn taal barok is, niet van deze tijd. Mijn uitgever wou sommige zinnen weg, die deden er niet toe volgens hem. Voor mij zijn ze wezenlijk. Ik vecht voor die zinnen, ik leg hem uit waarom bijvoorbeeld de beschrijvingen van het water in Apollien zo belangrijk zijn. ‘Je kunt niet verwachten dat lezers dat snappen’, zei hij dan. Tja, daar kan ik niets aan doen.”

De sfeer in de verhalen van Hafid Bouazza is ongrijpbaar. Dingen die niet benoemd worden, bestaan wel en andere dingen die niet bestaan, krijgen een naam, zoals de voeten van Abdullah in het titelverhaal. De beklemmende sfeer van een stoffig Marokkaans dorp overheerst alles.

?Herinnering is bij voorbaat al ongrijpbaar. Ik heb de behoefte om ze vast te pakken, vast te leggen in taal. De islam is in mijn verhalen slechts aanwezig onder bizarre vormen : de vreemde imam, de absurde wetten. In werkelijkheid is de islam zo duidelijk dat hij het hele leven beheerst.

Djinns en geesten bestaan niet echt, maar zijn voor de dorpsbewoners net zo werkelijk als de mensen om hen heen. De duivelse Zalanboer gaf ik zijn naam omdat in de Arabische demonologie de duivel zeven zonen heeft waarvan één Zalanboer heet. Die moest herrie stoken tussen echtparen. Zalanboer komt steeds terug, zoals andere motieven terugkomen in mijn verhalen. Net als in de opera. Een leitmotiv wordt gemetamorfoseerd. Dat vind ik een interessant procédé. Khadroen wordt een olijfboom ; soms is hij er, soms niet, en dan weer is hij een boom. Het is mijn manier om de lezer vast te houden, om hem te vertellen dat niets toevallig is.

Op de omslag staat een ezel als Venus, een beeld dat verwijst naar het verhaal Liefde onder de olijfboom. De sfeer rond seks is broeierig. De dingen worden niet met koele woorden benoemd. Het gaat niet zozeer om erotiek betrokken op een ander, dan wel om lust die een uitweg moet vinden.

?Het is geabstraheerde seksualiteit, geen homo- of hetero-erotiek. Het heeft niets te maken met man of vrouw, het is naturalistisch. Behalve dan in Apollien : daar wordt de ik-figuur voor het eerst geconfronteerd met de persoonlijkheid van een vrouw. Hij schrijft er met heel veel pijn over. Hij probeert weer alle fragmenten bij elkaar te brengen, hij zoekt de rode draad die hij kwijt is. Hij kan zichzelf nog niet delen met Apollien, en hij heeft nog steeds het gevoel dat ze verschillend zijn. Zij probeert het verschil weg te halen door niet te praten over identiteit, dat vindt ze folklore. Na een eenzame reis naar Marokko besluit ze dat het onbelangrijk is. Maar hij is nog niet zo ver.

De ironie van het verhaal De Verloren Zoon, over de terugkeer naar huis van een half Marokkaanse, half Nederlandse jongen, is dat het hele gevoel van identiteit door elkaar gegooid wordt, door de reactie van zijn tot de islam bekeerde Nederlandse moeder. Het is een parodie op de terugkeer.” Met een schok van weemoed begreep ik wat ik achter mij had gelaten en wat een drogdaad een ’terugkeer naar de oorsprong’ is als men niet weet wat en waar die verdomde oorsprong ligt. (pag. 127)

?Wanneer iemand zegt : ik voel me meer Marokkaan dan Nederlander, dan is mijn probleem dat ik nog niemand heb horen definiëren wat een Nederlander of een Marokkaan nou precies is, wat hij zou moeten voelen. Het is sentimenteel, maar mensen hebben die ‘identiteit’ blijkbaar nodig. Ik begrijp wel dat mensen tot een bepaalde gemeenschap willen behoren, maar ik vind dat niet belangrijk. Natuurlijk is er verschil, en er moet verschil zijn, maar moet je dat per se benoemen ?

Die hele discussie over identiteit leidt nergens toe, zeker niet als je in een multiculturele stad als Amsterdam woont. De communicatie tussen landen wordt steeds intensiever, via de computer kan ik een spelletje spelen met iemand in Amerika. En toch zijn we nog steeds bezig te worstelen met onze identiteit. Belachelijk. Waar het eigenlijk om gaat, is de angst dat wat bepaalde mensen cultuur en identiteit noemen, zal verwateren. Een natuurlijk gevolg van de manier waarop wij leven. Zij zijn nog steeds bezig te proberen van generatie op generatie een vals gevoel van identiteit op te dringen, zodat niemand zich kan losrukken van zijn angstige achtergrond.

Ik ben tien jaar niet meer in Marokko geweest, en eerlijk gezegd : het interesseert mij niet hoe het daar toegaat. Maar wat me wel interesseert, is dat bijvoorbeeld hier in Nederland de katholieke kerk zegt dat er nog 350 moskeeën moeten worden gebouwd. Nederlandse mensen die zich tot de islam bekeren, vind ik pas echte kwezels. Natuurlijk moeten er naast kerken ook moskeeën zijn, maar wat aan die vraag ten grondslag ligt, klopt van geen kanten.

Ik heb daar wel een mening over. Maar we komen geen stap vooruit door er voortdurend over te praten.

Waarom kunnen moslims niet alle voordeel halen uit de democratische rechten die ze hier hebben, zonder zichzelf te verliezen ? Ze willen uiteindelijk binnen de traditie blijven leven uit angst om een keer verder te gaan. Paradoxaal zijn het de vrouwen, de muslimas die weer de sluier omdoen, die de traditie hoog willen houden, terwijl zij uiteindelijk de gedupeerden zijn. Zo doorbreek je nooit iets. Zo blijf je in de zevende eeuw leven. Ik heb ook problemen gehad met mijn ouders toen ik mij afkeerde van de islam. Maar uiteindelijk gaat het erom of je voor jezelf kiest. Het is makkelijker als man dan als vrouw, maar één keer moet de kringloop doorbroken worden, anders komen we nergens. Ik geloof dat ik De Verloren Zoon alleen heb geschreven om te kunnen op papier zetten : Ik kon mezelf er niet van weerhouden te denken dat de barmhartige islam het levend begraven van meisjes alleen maar verbood om ze in plaats daarvan onder textiel te begraven.” (pag. 131)

S atanseieren, waarin bij wet de komkommer en de aubergine uit het dagelijkse leven gebannen worden, is een ironisch verhaal over de scheiding van de mannen- en de vrouwenwereld en de angst gevat in wetten.

?Het grappige is dat de imams vooruitlopen op de dingen. Zij zien erotische mogelijkheden waar niemand ze vermoedde. En zo brengen ze de vrouwen op ideeën. Als wetten in de intieme sfeer van mensen komen, hebben ze vaak een paradoxale uitwerking. De islam is een godsdienst waarbij je niet verbaasd zou moeten zijn als hij zo’n wet afkondigde, een godsdienst die per definitie graag de dingen wil houden zoals ze zijn, bang voor verandering. Die de vrijheid van denken en van meningsuiting wil controleren.”

In de verhalen van Hafid Bouazza zitten mannen en vrouwen in zichzelf opgesloten. Er worden geen bruggen geslagen, erotiek dient niet als verbindingsteken. Liefde lijkt van een andere planeet.

?In Apollien is dat heel duidelijk. In andere van mijn verhalen zijn vrouwen prostituees of gewillige zusjes. Maar je gaat uiteindelijk naar een vrouw omdat je toch moet trouwen en kinderen krijgen. Het boeit me erg, maar ik weet niet of die brug inderdaad bestaat. Ik ben in mijn hoofd bezig met aantekeningen voor een roman met precies dat als thema. Een jongen is verliefd op een meisje, maar hij weet niet hoe hij dat moet uiten. Er is een scène waarin hij een liefdesbrief wil schrijven en daarvoor gaat putten uit de wereldliteratuur. Hij denkt dat het een prachtige liefdesbrief is. Als hij haar die brief wil geven, is ze er niet. Hij gaat binnen, en merkt dat al de boeken die zijn inspiratie vormden bij haar in de kast staan. Uiteindelijk verscheurt hij de brief. Hij denkt dat alles al gezegd en geschreven is, slaagt er niet in een eigen melodie te vinden met zijn eigen woorden.

Misschien is liefde wel banaal. Maar wat is er mis met banaliteit ? Ik heb in mijn eerste boek geprobeerd om voor de beschrijving van de alledaagse dingen niet terug te vallen op wat anderen geschreven hebben, om een eigen manier te vinden. Dat was een uitdaging ja. Als je sensualiteit moet beschrijven, zeg je niet : ‘Zij was sensueel’. Maar probeer je taal te gebruiken die zelf sensueel is, dan doe je taal pas recht.”

Hafid Bouazza, De voeten van Abdullah, Arena, Amsterdam, 140 pag., 498 fr.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content