Zelf vergeet ik feestdagen wel eens, maar gelukkig is er de hond van mijn buur Pat. Hopsy, zoals hij heet, stond op de dag na Valentijn in zijn voortuin enthousiast naar me te blaffen met een wit sjaaltje met groene klavertjes rond zijn nek. De dag daarvoor liep hij nog rond met een roze sjaaltje met rode hartjes. Dat sjaaltje had op zijn beurt een groen met rode kerstmannetjes vervangen dat hij eind november, de dag na het feest van Thanksgiving, had omgebonden gekregen. Ook voor dat laatste feest droeg de hond een speciaal sjaaltje, oranje met kalkoenen, dat halfweg oktober de vervanger was geworden voor het wat groezelige Amerikaanse vlaggetje waarmee hij al sedert 4 juli, de nationale feestdag, verplicht liep te pronken. Dit om te zeggen dat ik er al in februari op hondse wijze aan herinnerd werd dat het feest van Saint Patrick’s op komst was.

Met elk sjaaltje van Hopsy veranderen ook de versieringen aan de gevel van zijn baas. Voor Saint Patrick’s zijn dat twee wapperende groene klavers op een wit veld en kartonnen klavers achter de ramen. Kiss me! I’m Irish staat er in gouden letters op een banier boven de voordeur. Pat is een kleinkind van Ieren die rond de vorige eeuwwisseling naar New York emigreerden. Een kwart van de stad was toen van Ierse afkomst. Ondanks zijn jaarlijks publiek verzoek heb ik hem nog nooit gekust. Zijn Budweiser-buikje zou wellicht behoorlijk verschrikt opwippen als ik hem op een goeie Sint-Patricksdag een Belgische smakkerd zou geven.

Vandaag is het eindelijk 17 maart, het feest waar vele Ierse New Yorkers al weken naar uitkijken. Het is stil in de voortuin van Pat. Hopsy staart me treurig aan vanachter het venster. Het wordt een lange dag binnenshuis voor hem. Zoals elk jaar gaat Pat met zijn vrouw naar de Saint Patrick’s Day parade. Zelf heb ik die chauvinistische katholieke straatorgie nooit bijgewoond. Maar kan ik me wel een New Yorker noemen zonder die stoet minstens één keer gezien te hebben? Het is tenslotte een 240 jaar oude traditie. Dat is spectaculair lang, toch naar Amerikaanse normen.

Ik weet niet eens waar de stoet begint of eindigt, alleen dat hij langs Fifth Avenue trekt. Geen nood. Ik stap op een metrotrein van – hoe toepasselijk vandaag – de green line, in het Bowling Green-station. Een meisje met lang groen haar is diep geconcentreerd een jongen aan het kussen. Vijf brandweerlui in uniform hebben hun kepie verwisseld voor groene wollen mutsen. Een groepje tienerjongens ziet er ondanks het vroege uur al behoorlijk vrolijk uit. Een van hen draagt een buishoed van een halve meter lang waarop groene vilten klavers zijn gekleefd. In het volgende station stapt een roodharige tweeling in. Ze zijn zorgvuldig opgemaakt met groene oogschaduw, groene lippenstift en groene glitters. Nog enkele stations verder perst een groepje dames zich in de intussen goedgevulde wagon. Ze dragen groene fluwelen broeken, Ierse visserstruien en sjaals van groene struisveren. Uit de opgewonden conversaties vang ik op wat ik moet weten. De brandweermannen willen afstappen aan de 42ste straat, waar de stoet begint. De struisveren gaan naar het einde van de stoet. Samen met hen stap ik uit aan de 86ste straat.

Op het perron aan de overkant staan honderden mannen en vrouwen, gehelmd en in camouflage-uniformen. De meesten dragen een geweer over de schouder; de rest is gewapend met vlaggen, trommels en trompetten. Dit is een peloton van de Nationale Garde, op weg om de stoet te vervoegen.

Op Fifth Avenue staan op de voetpaden opeengepakte vlaggetjeszwaaiende Ieren. Ik wurm me tegen de richting van de stoet in. Wat een oubollig gedoe. Duizenden brandweerlui, cipiers en politieagenten in uniform, tientallen schetterende fanfares, dikke doedelzakblazende mannen in Schotse rokken, zedig geklede vendelzwaaiende meisjes en politici allerhande. ” We love you Guiliani!” roepen de omstaanders als de burgemeester passeert met zijn lief Judi. Deze stoet is de enige in New York waar zo’n liefdeskreten niet overstemd worden door gejouw. Voor St. Patrick’s kathedraal staat de nieuwe kardinaal Edward Egan in vol ornaat te kletsen met enkele langgerokte collega’s terwijl hij naar de stoet wuift zonder ernaar te kijken. Toch krijgt de onbeleefderik dankbaar applaus. Iets verder staat een twingtigtal jongens en meisjes te roepen dat ze Iers en homo zijn. Ze zijn kwaad omdat de organisatoren van de stoet nu al elf jaar weigeren hen achter hun eigen vaandel te laten meestappen. Een blonde agente staat met glazige blik een sigaret te roken, leunend tegen een toilethokje. Zij en duizenden collega’s moeten orde houden onder de 150.000 stoetgangers en de (afhankelijk van wie je gelooft) 300.000 tot 1 miljoen toeschouwers. Dat is de laatste jaren makkelijker geworden. Vroeger werd er mateloos gezopen tijdens de stoet. Vechtpartijen en erger waren legio. Maar nu wordt drinken op straat beboet. Je hebt natuurlijk ordehandhavers die het niet zo nauw nemen. Zoals het groepje agenten dat de volgende morgen in de krant staat, terwijl ze zelf hun pinten achterover gieten.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content