Tussen Washington en New York holt VRT?correspondente Greet De Keyser. Van antraxhysterie naar WTC?verdriet, van Capitol Hill naar Wallstreet, van Terzake naar het Journaal. Een verslag van uw reporter ter plaatse.

Annemie Struyf / Foto’s Bart Michiels

Look here“, zegt de taxichauffeur, en hij steekt mij een krantje met tientallen foto’s van Bin Laden toe. “Door deze man leeft het hele land in angst.” In vette letters lees ik: ” Take a good look at this fanatical, maniacal monster. Stare into the eyes of pure evil.” Zou Greet De Keyser in deze onrustige stad aan de angstpychose ontsnappen?

Onvervaard lijkt ze mij, onze VRT-correspondente. Altijd paraat om ons op elk uur van de dag of de nacht verslag te brengen vanuit haar geteisterde uitvalsbasis.

Onmiddellijk na de aanslagen dacht ik de schok in haar ogen te lezen. Haar zo typische stem klonk hoger en luider dan anders. De dagen na de ramp wist ik met zekerheid dat ze op adrenaline leefde. Met warrige haren, vaak zichtbaar verhit, stuurde ze nu eens vanuit Washington, dan weer vanuit New York de onwaarschijnlijkste ramp- en oorlogsverhalen naar Brussel. Als het mij allemaal te veel werd, fixeerde ik mij op haar lippen, op die donkere streep in dat bleke gezicht. Dan stelde ik mij voor hoe ze nog vlug, voor ze de ether inging, haar favoriete lipstick bovenhaalde en zichzelf, als een bezwering haast, op zo’n vloeiende lijn trakteerde. “Zou zachter haar niet beter staan?” vroeg ik me weleens af in een poging de vrouw, de collega, het meisje achter deze hardwerkende dame te zien. Naargelang de weken vorderden, tekenden de spanning en de vermoeidheid zich steeds duidelijker op haar gezicht af. Zou ze beseffen hoe de lijntjes rond haar ogen haar soms verraden?

Over tien minuten gaat Greet de ether in, rechtstreeks op het VRT-journaal. Telefonisch pleegt ze nog even overleg. Antrax is hĆ©t thema van de dag. Op Capitol Hill zijn tientallen mensen via het ventilatiesysteem met de onheilsbacterie in contact gekomen. “Vraag me vooral niet hoe de sfeer hier is”, hoor ik haar suggereren. “Voorheen was antrax slechts een angstpsychose met weinig impact op het leven van de mensen. Nu komt het schrikwekkend dichtbij. Iedereen werkt hier wel in een gebouw waar de laatste weken een antraxmelding binnenliep. Niemand voelt zich nog veilig. OkĆ©, de mensen rennen niet in paniek de straat op, maar het publieke en sociale leven is op dit moment grondig verstoord.”

Naast mij ruist de airconditioning. “Help, was ik niet beter thuisgebleven?” schiet het door mijn hoofd. “Gedraag ik mij, net als Yvonne Ridley, onverantwoordelijk door mijn kinderen achter te laten en mij in gevaarlijk gebied te wagen?” Samen haasten we ons naar de tv-studio van de European Broadcasting Union (EBU) in hetzelfde gebouw. Tijdens het rechtstreekse tv-journaal van 19 uur bekruipt me de kinderlijke zin om even achter Greet op te duiken en naar het thuisfront te wuiven.

Ook Terzake hangt aan de lijn. Opnieuw telefonisch overleg, daarna gaat het per taxi naar een andere opnamestudio, op de hoek van I-street en 16th Street, boven het ministerie van Handel. Op het dak heeft Mobile Video tentjes met permanente tv-studio’s geĆÆnstalleerd. Het moet gezegd, het uitzicht over Washington is indrukwekkend. Ik zie de stad, het Witte Huis, het Washington Monument, de rivier en Capitol Hill. En even surrealistisch als de intussen vertrouwde tv-beelden zie ik Greet De Keyser hier netje voor het Witte Huis zitten. Nu pas besef ik dat die achtergrond niet fake is, maar onwerkelijk echt.

Het is helder, maar koud en winderig. Beneden ons loeien de sirenes. “Zo gaat het de hele dag”, zucht de cameraman van dienst. “Paniekstemming. Alarm, meestal vals. Al wie al een beetje labiel was, een beetje angstig en ongerust, raakt nu helemaal door het dolle heen. Alsof het hier permanent volle maan is. Jammer dat je deze stad niet in vrediger tijden te zien krijgt.”

Greets gezicht glimt een beetje. Haast vaderlijk haalt de cameraman een poederdoos uit zijn jaszak en werkt haar een beetje bij. En dan, hup, praat ze alweer rechtstreeks met Vlaanderen. Thuis begint Terzake, hier is het middag.

Zij: “Hoe komt het toch dat Bush er niet in slaagt om een positief imago van de USA in de Arabische wereld te installeren?”

Hij: “Militair is de USA ongetwijfeld de sterkste van de hele planeet, maar ‘de harten en de zielen van de mensen’ winnen? Dat is een andere zaak. Hoe valt er op te tornen tegen decennialange haatcampagnes tegen de USA? Dat weet niemand. Wel weten we allemaal dat Bush geen goede communicator is.”

In de taxi praten we na. “Realiseert Bush zich dat ook in het Westen de anti-Amerikaanse gevoelens niet van de lucht zijn?” vraag ik haar. “Beseffen de Amerikanen dat ze Europa niet zonder meer op hun hand hebben? Dat de kritiek sinds de bombardementen alleen maar toeneemt?”

“O neen, helemƔƔl niet. Als ik hen dat vertel, vallen ze uit de lucht: ‘ Really? Hoe kan dat nu?’ Na twee jaar begin ik de mensen hier een beetje te kennen, en besef ik elke dag beter hoe totaal verschillend Amerika en Europa zijn. De perceptie van de werkelijkheid ligt hier zo anders. Terwijl Ronald Reagan in Europa als een tweederangsacteur wordt beschouwd, noemen ze hem hier nog steeds The Great Communicator. En weet je dat 95 procent van de Amerikanen vindt dat Bush het uitstekend doet? Als mens ben ik ervan overtuigd dat geen enkele oorlog gerechtvaardigd is, maar als journaliste doet mijn persoonlijke mening er niet toe. Mijn taak hier is niet om pro- of anti-Amerikaanse propaganda te maken, maar om verslag uit te brengen van wat zich hier afspeelt.”

Bij de National Press Building maken we een tussenstop voor een stand-up van Greet. Een korte inleiding over oorlogspropaganda.

Het is intussen halfzes ’s avonds, sinds het ontbijt heb ik geen hap gegeten.

“Zal ik een broodje gaan halen?” suggereer ik voorzichtig.

“Dat zou je kunnen doen”, zegt ze luchtig, ongeĆÆnteresseerd. Ik hou me flink en volg haar naar een lange reeks tv-schermen. Even wat lipstick, dan spreekt ze vijf, zes keer haar stukje in, tot het helemaal goed zit.

“De vermoeidheid!” zucht ze verontschuldigend.

“Daarna gaan we een hapje eten”, belooft ze.

Ze doet wat ze zegt. Zo is ze. En zo belanden we om halftien ’s avonds in de Tabard Inn.

Lekker eten, een Europees georiƫnteerd restaurant.

Wat een hectisch, hardwerkend bestaan.

Greet De Keyser: Weet je, deze crisis duurt gewoon te lang. De VRT-redactie is klein. Iedereen, ook de collega’s in Brussel, zit op zijn tandvlees. Rudi Vranckx zit al wekenlang in Pakistan, Katelijne Hermans in het Midden-Oosten, Jan Balliau vliegt weleens over als het mij te veel wordt. Een week na de aanslagen is er een VRT-ploeg overgekomen, zodat ik niet langer de klok rond moest werken.

Begin september had ik nog veel reserves, nu voel ik dat het altijd op het randje is: ‘Kan ik nog, of kan ik niet meer?’ OkĆ©, ik heb dan wel een paardenfysiek, ben niet al te zenuwachtig, kan heel goed stress en drukte aan, maar stilaan wordt het echt te veel. Gelukkig slaap ik goed. Me omkleden, ontschminken? Dat is er vaak te veel aan. Als ik in bed stap, val ik als een blok in slaap.

Enkele weken na de aanslagen werd het even wat rustiger, maar toen de bombardementen begonnen, was het hek weer van de dam. Beschrijf eens zo’n kritieke werkdag.

Zondagochtend was ik aan Ground Zero een reportage aan het draaien toen ik hoorde dat Afghanistan gebombardeerd werd. In vliegende vaart liet ik mij door een taxi naar de European Broadcasting Union in New York brengen, aan de andere kant van de stad. Daar arriveerde ik net op tijd voor een liveverslag in het VRT-journaal. Alles gebeurde heel primitief, op een krukje in een rommelig kantoor, want niemand had zo’n plotse commotie verwacht. Tot 6 uur ’s avonds _ middernacht in BelgiĆ« _ ben ik in New York blijven doorwerken. Dan ben ik naar mijn hotel gehold, heb ik mijn koffer gepakt en ben ik naar het station gereden om de trein naar Washington te nemen. Daar kwam ik net op tijd aan om het VRT-ochtendjournaal te halen.

In Belgiƫ begon een nieuwe dag, ik had niet geslapen en bleef gewoon de hele nacht en ook de volgende dag doorwerken. Slechts heel even heb ik mijn voeten op mijn bureau gelegd en mijn ogen gesloten. Vooral het tijdsverschil is moordend. Dag en nacht worden voortdurend door elkaar gehaspeld. Pure adrenaline houdt mij op zulke momenten overeind.

Je energie, je tijd, je slaap, je aandacht, alles gaat naar je werk. Vraag je je weleens af of het allemaal de moeite loont?

Ja. Maar als ik de balans opmaak, kan ik niet anders dan concluderen dat dit werkelijk de interessantste jaren uit mijn carriĆØre zijn. Wat hier gebeurt, is zo onwaarschijnlijk, zo ingrijpend. Elke dag wordt hier wereldnieuws gemaakt. Op dit moment in de geschiedenis op deze plek te zijn is, hoe cynisch het ook mag klinken, het summum voor een journalist. Qua journalistieke beroepsvoldoening kan je volgens mij niet hoger gaan. DƔƔr komt die adrenaline vandaan. Zo komt het dat ik er elke keer opnieuw sta, zelfs als ik denk: “Ik kan niet meer!” Tegelijkertijd besef ik dat alles relatief is, dat wat ik doe niet meer waard is dan die vijf luttele tv-minuten. Meer belang heeft het voor de kijker niet. Langs het ene oor er in, langs het andere er weer uit.

Hier in Amerika word ik trouwens voortdurend met mijn neus op het feit gedrukt dat ik nauwelijks iets voorstel. In vergelijking met de grote tv-stations ben ik slechts een heel klein radertje, een onooglijk garnaaltje dat heel hard moet knokken om hier iets gedaan te krijgen. A la limite is dat besef gezond.

De laatste twee jaren stonden bol van Amerikaans nieuws: de presidentsverkiezingen, de aanslagen en nu de oorlog in Afghanistan. Goede gok van de VRT om een vaste correspondent naar Amerika te sturen.

Dat mag je wel zeggen. Om crisissituaties zoals nu goed in te schatten, moƩt je hier haast een vaste reporter hebben. Neem nu die antraxaffaire. Vanuit Brussel is de ernst van deze zaak heel moeilijk te beoordelen. Overdrijven ze weer of is het echt serieus? Hier kan ik veel dichter op de bal spelen dan iemand die bij een uitzonderlijke gebeurtenis moet overgevlogen worden. Bij de WTC-aanslagen was ik ter plekke, mijn VTM-collega toevallig niet. Dan zie je meteen het verschil. Ook beeld- en reportagemateriaal van andere nieuwszenders gebruiken is niet evident. Toch ben ik als enige permanente buitenlandcorrespondent een dure vogel voor de VRT. Daarom werk ik voor verschillende kanalen die de kosten delen. In Vlaanderen: voor het Journaal, Terzake en de radio. In Nederland: voor de Tros en het actualiteitenmagazine 2 Vandaag.

“We hebben je al een week niet meer op het scherm gezien”, merken sommigen weleens op, maar intussen heb ik wĆ©l de hele tijd gewerkt. Maar kom, op de VRT-redactie tonen ze echt wel begrip. Als ik zeg: “Neen, sorry, ik kan niet meer”, accepteren ze dat zonder meer. “Het heeft geen zin jezelf op te branden”, zeggen ze dan.

Wat als deze crisistoestand nog weken, nog maanden gaat aanslepen?

Tja, dan zal ik mezelf toch meer in acht moeten nemen. Want op termijn is dit ritme natuurlijk onhoudbaar.

Beelden van Bin Laden, straatarme Afghanen, woedende Pakistani, voedseldroppings en propagandafolders, Rumsfeld, Bush en John Watson flitsen over en weer.

Tell the VRT she’s working too hard“, zegt monteur Nancy halfernstig, halflachend. “Zelfs als ze ziek is, als ze nauwelijks geslapen heeft, blijft ze doordraven.” “I know, I know”, knikt Greet, alweer met haar neus in de notities. “Eerst nog dit stuk editen. Hopelijk kunnen we daarna naar New York vertrekken.”

Ik laat hen naarstig verderwerken, installeer me aan haar bureau, waar ik ook van het thuisfront antraxberichten krijg. Mijn directeur Tessa meldt dat ook ginds “de burgerbescherming van het Antwerps stadhuis naar de woning van Mark Eyskens en alle gewone burgers rent”. Rutger, de NOS-producer die naast mij zit, krijgt ook de hele tijd bezorgde telefoontjes. “Ach ja,” hoor ik hem zeggen, “de media doen wel hun best om de zaak niet op te blazen, maar toch voelt niemand zich hier nog gerust.”

Halfeen. Greet zit nog steeds in de montagekamer. De spanning is te snijden. Zij en Nancy werken koortsachtig door, met een half woord begrijpen ze elkaar.

Net, net op tijd is het stuk klaar. Tijd om het nog eens integraal te bekijken is er niet meer. De technicus die het moet doorstralen, doet zijn best, weet dat elke seconde telt. Nu de ondertiteling nog. “Help,” steunt Greet, “ik vind mijn notities niet.” Ze haalt de montagekamer overhoop, holt naar haar bureau, graait in haar tas, roept een van de Nederlanders ter hulp, rent weer naar de edit room. Ik geef het op om haar te volgen, bang haar alleen maar zenuwachtiger te maken.

“Op naar Union Station“, roept Greet opgewekt.

Pas daar valt de drukte wat van ons af. Drie uur in een comfortabel treintoestel is voor ons beiden best een leuk vooruitzicht. “In vergelijking met New York is Washington een oudewijvenstad”, beweert Greet. “Wel mooi, wel leuk om wonen, maar geef mij toch maar The Big Apple. Zo bruisend, sprankelend, fris, onstuitbaar.” Als schoolmeisjes kletsen we erop los. Over het mediawereldje, het journalistenbestaan, ja, zelfs haar favoriete lipstickmerk.

Ladies, ladies, this is a quiet car“, wijst de conducteur ons terecht.

Greet: “Ik heb nooit aan carriĆØreplanning gedaan. Gewoon de kansen gegrepen die mij geboden werden. Na mijn studies filosofie kwam ik op het ABOS terecht waar ik 600 miljoen frank noodvoedselhulp aan Afrika moest verdelen. Heel scrupuleus nam ik die taak ter harte. Toen mijn advies _ hulp aan Eritrea en Soedan, toevallig socialistische regimes _ na zes maanden studiewerk eindelijk klaar was, bezorgde ik het aan de toenmalige liberale staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Met een dikke, rode streep kreeg ik het terug: alle hulp moest naar Burundi, Rwanda en Zaire. ‘Jij verdoet daar je tijd’, zei Della Bosiers, die ik elke dag op de trein ontmoette. ‘Zou jij geen journaliste worden? Dat lijkt mij echts iets voor jou.’ Kort daarna heb ik met de toenmalige BRT contact opgenomen. Zo kwam ik in het televisiewerk terecht en heb ik daar stilaan mijn weg gevonden.”

“Natuurlijk kan ik deze job alleen maar doen omdat ik geen gezin, geen man en geen kinderen heb. Soms vraag ik mij af of ik dat ooit zal betreuren. Ik denk het niet. Ik draag gewoon de consequenties van wat ik doe. ( lacht) O ja, natuurlijk zou het weleens leuk zijn om na alweer een hectische werkdag, in iemands armen te kunnen kruipen. Maar op dit moment is mijn leven zo gevuld dat ik niemand kan verdragen die mij zegt: ‘HĆ©, nu wil ik ook wat aandacht!’ Onlangs was ik heel druk aan het werk met een van mijn cameramensen. We waren kapot, we hadden van 6 uur ’s ochtends tot 3 uur ’s nachts gewerkt. En toen hij eindelijk thuiskwam, zat zijn vriendinnetje op hem te wachten. Surprise! ‘Ze had niks slechters kunnen bedenken’, vertelde hij me achteraf. Ik begreep hem perfect. Hondsmoe, doodmoe kan je na zo’n adrenalineperiode zijn.”

“Als ik ’s avonds thuiskom, ben ik ook vaak blij dat ik tegen niemand hoef te praten, niemand hoef te zien, even rustig alleen kan zijn. Ik zoek ook niet naar een vriend. Als er een leuke man komt opdagen? OkĆ©. Komt hij niet? Ook goed. Ik voel geen gemis, geen eenzaamheid. Ach, misschien ben ik nog nooit verliefd genoeg geweest. In elk geval moet een man niet proberen zich tegen mijn job te verzetten. Dat accepteer ik niet. Intussen heb ik hier wel een heleboel vrienden en vriendinnen met wie ik heel graag een vrije avond doorbreng. Velen leiden hetzelfde leven.”

Met mijn ogen volg ik Greet en Martijn tussen de krioelende massa. Bij de Bar Association _ een wetswinkel-initiatief _ sprokkelen ze beeld en interview over gratis rechtshulp aan de nabestaanden. Aan de in- en uitgangen klampen ze ‘de man in de straat’ aan. Ze doen maar voort en voort en voort.

“Nooit stopt jouw lipstickreporter”, grapt Martijn tegen mij. “Ik wĆ©Ć©t het, ik voel het: dit wordt alweer een dag zonder eten.” Zelf heb ik mijn voorzorgen genomen, en als ontbijt een enorme bagel (typische koek) met hazelnootkoffie doorgespoeld.

Een telefoontje van de VRT. Of Greet zondag iets over het Live Aid-concert in Madison Square Garden wil maken. Ik zie haar aarzelen, op haar lip bijten. Ik weet dat ze hier nog enkele dagen druk bezig is. Eerst dit stuk nog afwerken. Zaterdagavond een extra reportage over Rosas in New York. Zondag monteren, maandag voorbereiding van het bezoek op dinsdag van minister Michel met Kofi Annan. En verder is er nog antrax, en de oorlog in Afghanistan natuurlijk.

Ze probeert het uit te leggen. Dat haar reserves zijn opgebruikt.

“Afwachten maar”, zucht ze gelaten. “En schrijf maar dat ‘die meisjes van de buitenlanddesk’ geweldig zijn. Niemand begrijpt beter hoe moeilijk het soms is om buitenlandreporter te zijn.”

“Hier stond ik dan”, zucht Greet. “Wat kon ik zeggen? Hoe moest ik in godsnaam verslag uitbrengen over iets waarvoor geen woorden bestaan? Ik ben in EthiopiĆ« en Eritrea geweest. Vanuit Irak en Rwanda heb ik verslag gebracht. Heus, ik heb al heel wat miserie in mijn leven gezien. Leed dat door de Amerikanen Ć©n door de IraniĆ«rs werd veroorzaakt. Maar wat ik in New York heb meegemaakt, staat voor mij aan de top van de gruwel. Door de onwaarschijnlijke impact. Zoveel levens die op Ć©Ć©n moment worden weggemaaid. Mensen die durven beweren dat ‘Amerika dit verdiend heeft’, dat ‘zij oogsten wat zij gezaaid hebben’, neen, daar heb ik geen enkel respect voor. Dat is de redenering van het terrorisme zelf. Wie zoiets beweert, weet niet wat hij zegt. Niemand, niĆ©mand verdient zoiets.”

Zelf keer ik naar Europa terug.

“Antrax?” zegt taxichauffeur luchtig. “Neen, daar kunnen wij, New Yorkers, ons niet druk over maken. EĆ©n les hebben wij van deze ramp geleerd: ‘ Let’s go out, let’s work, let’s eat, let’s live.”

“Op dit moment in de geschiedenis op deze plek te zijn is, hoe cynisch het ook mag klinken, het summum voor een journalist.”

“Tegelijkertijd besef ik dat alles relatief is, dat wat ik doe niet meer waard is dan die vijf luttele tv-minuten. Meer belang heeft het voor de kijker niet.”

Eerst het stuk over de hulp aan de nabestaanden van de WTC-slachtoffers nog afwerken. Zaterdagavond een reportage over Rosas in New York. Zondag monteren, maandag voorbereiding van het bezoek op dinsdag van minister Michel met Kofi Annan. En verder is er nog antrax, en de oorlog in Afghanistan natuurlijk.

“OkĆ©, ik heb dan wel een paardenfysiek, ben niet al te zenuwachtig, kan heel goed stress en drukte aan, maar stilaan wordt het echt te veel. Me omkleden, ontschminken? Dat is er vaak te veel aan.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content