Enig idee waar dit bordje vandaan komt?

Dit schoteltje werd rond 1725 vervaardigd in Manises, een belangrijk pottenbakkerscentrum in Zuid-Spanje. Een van de specialiteiten was het vervaardigen van tinglazuuraardewerk, ook majolica genoemd, beschilderd met goudluster. Een zeer oude versieringstechniek die in de 9de eeuw ontstond in Mesopotamië. Van daaruit werd de majolicatechniek samen met de islam verspreid over Noord-Afrika en tegen de 11de eeuw ook in Spanje. Een eeuw later werd dit aardewerk in Zuid-Italië en nog wat later in Zuid-Frankrijk vervaardigd. Eenvoudig gesteld, bestaat de techniek erin om het aardewerk te overtrekken met een laag glazuur waarin tinoxide is opgelost. De voorwerpen werden driemaal gebakken. De eerste keer ongeglazuurd, de tweede keer met het tinglazuur en een derde keer voor het luster. Hiervoor werd geen echt goud gebruikt, maar zilver en koper afkomstig van oude munten. Dit metaal werd opgelost in een zuur, waardoor een vloeistof ontstond waarmee men kon schilderen. Vervolgens werd het aardewerk gebakken op 580°C, een veel minder hoge temperatuur dan voor de eerste twee bakprocessen op ca. 980°C. Luster verbrandt immers bij een te hoge temperatuur.

Dit zogenaamd Spaans-Moorse aardewerk werd vanaf de tweede helft van de 14de eeuw tot het einde van de 15de eeuw massaal uitgevoerd over heel Europa. De belangrijkste Spaanse ateliers waren gesitueerd rond Valencia en Manises. Eind 15de eeuw kregen ze concurrentie uit Noord-Italië. Het waren trouwens Italiaanse majolicabakkers die deze techniek in de 16de eeuw in Vlaanderen introduceerden. Een eeuw later, begin 17de eeuw, ontstond uit deze traditie ook de Delftse aardewerkindustrie. In wezen gaat het steeds om dezelfde techniek: aardewerk met tinglazuur.

Het Spaans-Moorse aardewerk was natuurlijk een luxeproduct. Daarom wordt het afgebeeld op belangrijke schilderijen. Een van de fraaiste details van de Portinari-triptiek van Hugo van de Goes toont ons een schitterende Spaanse zalfpot die als vaas wordt gebruikt. Op een van de meesterwerken van Jan van Eyck, de Madonna met kanunnik Joris van der Paele, merken we ook dat de vloer bedekt is met Spaans-Moorse tegels. Vloertegels waren eveneens een belangrijk exportproduct. Deze ceramiek werd bij ons ingevoerd via Sluis en Brugge. Dit verklaart waarom het veelvuldig voorkomt bij archeologisch onderzoek. In Antwerpen daarentegen is het zeldzamer, omdat de stad vooral in de 16de eeuw bloeide, toen er al een eigen majolicaproductie was, wat verdere import uit het zuiden min of meer overbodig maakte.

Deze schotel is een laat voorbeeld van een oude traditie: het laatste fraaie lusteraardewerk dat in Manises werd gemaakt. Het is nog helemaal in de oude Moorse stijl. Dat blijkt uit de vorm (zo’n kleine schotel past niet bij het serviesgoed dat de Fransen al rond 1720 gebruikten) en de decoratie die nog zuiver middeleeuws is. Dat is de charme van dit schoteltje, dat jammer genoeg beschadigd is. Intact, schatten we de waarde rond de 25.000 fr., in deze staat is het niet eens de helft waard.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content