Als je een stad alleen overdag hebt gezien, dan heb je ze eigenlijk maar half gezien. Mijn mooiste herinneringen aan steden zoals Brugge, Bangkok, Havana, Venetië of Rio de Janeiro zijn nachttaferelen. Ook van New York zijn er nachtelijke beelden diep in mijn geheugen gegrift. Geen spannende ervaringen, maar juist momenten dat alles stil was. Zoals de nacht toen ik na een uitgelopen receptie in het Tenement Museum helemaal alleen in Orchard Street was. Het was het begin van de jaren negentig, de Lower East Side was toen nog niet zo hip als vandaag. Het was laat op de avond.

Het museum, gevestigd in een gebouw waar joodse en Italiaanse immigrantengezinnen in de 19de eeuw dicht opeengepakt woonden in benauwend kleine flatjes, had me ondergedompeld in de Lower East Side van vroeger, toen het de dichtstbevolkte sloppenwijk ter wereld was. Op de oude foto’s leek Orchard Street een krioelende mierennest. En dan trok ik de gammele voordeur van het museum achter mij dicht en stond ik in diezelfde straat. Er was geen kat, mens of taxi te zien. Zelfs geen rat, want daarvoor was het te koud. Alle winkeltjes waren dicht. De wind rammelde aan de ouderwetse Jiddische uithangborden. Op de voetpaden stonden enkel geblutste vuilnisbakken, als de zwijgende wachtposten van een verslagen leger. Orchard Street was van mij alleen. Heel New York leek even van mij alleen. Ik voelde me opgewonden en bang tegelijk. Maak je uit de voeten, zei mijn verstand. Blijf nog wat, smeekte mijn hart. Mijn hart had, zoals gewoonlijk, gelijk. Nooit meer heb ik Orchard Street gezien zoals toen.

Ook nu is het nacht. De wind blaast nog harder en kouder dan toen in Orchard Street. Ik rijd alleen in de auto langs de Hudson zonder ergens naar toe te moeten. De lichten van de Woolworth, die de wolkenkrabber in kathedraalstijl er nog pronkeriger doen uitzien dan overdag, gaan net uit. Hier en daar rollen stoomwolken boven de daken in de vrieslucht. In West Street worden halve koeienkarkassen uit vrachtwagens gelost. In de roodverlichte anonieme portiek van een dancing, waarvan je moet weten dat het een dancing is, staan twee mannen met bontmutsen op te praten. Daarnaast, in een belachelijk lange witte limousine zit een chauffeur te wachten op zijn baas. Op Eight Avenue jogt een man in een oranje fluorescerend sportpak met een lampje op zijn hoofd. Voor een felverlichte Koreaanse kruidenierswinkel zit een Mexicaans uitziende jongen in een doorzichtige plastictent bloemtuiltjes te binden. Wat verder, in het tempelachtig hoofdpostkantoor dat de hele de nacht open is, lopen voortdurend klanten met enveloppen en pakjes de 21 draaideuren in en uit. Op Broadway ligt een paar nieuw uitziende zwarte mannenschoenen midden op het wegdek. Op Times Square moet ik hard remmen voor een spurtende man met een hockeystick. Twee licht aangeschoten vrouwen in lange, openhangende bontjassen en op hoge hakken houden een taxi tegen. Een stuk hoger op Broadway, voorbij Columbus University, wordt het ineens veel rustiger rijden. Toch kun je ook hier om de vijftien, twintig straatblokken de hele nacht door kerstbomen kopen. De straatverkopers werken in ploeg. Ze slapen naast hun geurige koopwaar in oude kampeerwagens met nummerplaten van Canada of Vermont. Ze werken heel december door en tegen kerstdag zijn ze weer weg. In Washington Heights, aan het kruispunt van de 220ste straat, wordt net een vracht Canadese sparren gelost. Ik draai mijn autoraampje open om hun pittige geur op te snuiven. In het uiterste noorden van Manhattan kom ik op een slecht verlichte brug terecht. Voor noch achter mij zijn auto’s te zien. Ik ben in de Bronx beland. Ik heb de hele lengte van Manhattan afgereden. Ooit heb ik dat te voet gedaan, een wandeling van acht uur.

Ik wil rechtsomkeert maken, maar zo simpel is het niet. Ik rij een beetje verloren in een stil heuvelachtig stukje stad met houten huisjes. Ergens gaat een voordeur open. Een man draagt een hondje van de trap. Hij zet het voorzichtig in het gras. Later, terug op Broadway, is de weg versperd door politieauto’s. Een colonne van vijf monstervrachtwagens komt heel traag aangereden. Op elk laadbed staat een glanzend nieuwe metrowagon.

Als ik Manhattan doorkruist heb en Brooklyn binnenrijd, is het licht aan het worden. New York is nu op zijn vertederendst. Roze, paars, blauwgeel, slaapdronken, ruikend naar verse koffie, shampoo en de inkt van pas gedrukte kranten. Miljoenen New Yorkers zijn al wakker. Honderdduizenden andere stommelen naar bed. Ik ben een van hen.

Voor ik de donsdeken over mijn hoofd trek, wil ik u bedanken om me vannacht gezelschap te hebben gehouden. Ik heb ervan genoten net zoals ik van mijn andere wekelijkse tochten heb genoten die ik sinds maart 1999 met u in gedachten door New York heb gemaakt. Vannacht was onze laatste tocht, toch op deze pagina. New Yorkers vragen me wel eens wat soort werk ik doe. “Ik word betaald om toerist te spelen”, zeg ik dan. Het was al mijn job voor ik aan deze opdracht begon en voorlopig ziet het er naar uit dat ik het nog een tijd zal mogen blijven doen. Al loopt deze column ten einde. Dank om mijn droom een stukje te hebben helpen waarmaken. Rest me alleen nog u een goede reis te wensen met de man die u vanaf nu op deze pagina op een heel ander soort tochten zal meenemen. Jean-Paul Mulders, aan u de eer.

Jacqueline Goossens, voor de laatste keer vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content