De vrouwengevangenis van Kabul binnenraken is niet alleen een journalistieke uitdaging, maar vooral een schokkende ontmoeting met heel gewone vrouwen. Een van de vele onthutsende verhalen uit ‘Insjallah, mevrouw’, het nieuwe boek van Annemie Struyf en Lieve Blancquaert over hun bizarre reis naar Afghanistan.

Kabul. Al dagenlang zijn we in de weer om de Directeur van de Gevangenissen ervan te overtuigen ons de vrouwengevangenis van Kabul te laten bezoeken. Geen simpele onderneming, die aanvankelijk alleen maar stugge en sceptische vragen opriep : “Wat willen jullie over die vrouwen weten ? Waarom zouden wij jullie toelaten ? Wat gaan jullie over de gevangenis schrijven ? Praten met de gedetineerden of hen fotograferen is uitgesloten. We hebben geen behoefte aan pottenkijkers.”

Uiteindelijk wist Manila, onze onschatbare gids en tolk, de directeur toch in te pakken. Ze vertelde hem dat wij de alfabetisering in de vrouwengevangenis willen bestuderen.

“Moge Allah mij dit leugentje om bestwil vergeven”, glimlacht ze verontschuldigend. “Als ik hem vertel dat jullie journalisten zijn, maken we geen enkele kans. De situatie van de vrouwen interesseert hem nauwelijks, maar recent kreeg hij van hogerhand de opdracht de alfabetisering van de gevangenen aan te pakken. Vandaar.”

Deze ochtend worden de finale onderhandelingen gevoerd en bespreken we vooral de prijs van ons bezoek. Drie meter stof voor elk van de gevangenen, komen we overeen. Zielsgelukkig ben ik met deze deal. Want voor mij is de vrouwengevangenis van Kabul veel meer dan alweer een interessante reportageplek. Dit is de plaats waar Zarmina werd opgepikt om in het stadion van Kabul koudweg geëxecuteerd te worden. Nooit vergeet ik die beelden van haar opwaaiende boerka, haar verschrikte bewegingen toen ze zich realiseerde dat zij deze keer niet ‘slechts’ geslagen zou worden maar zonder meer gedood. Onder hun boerka hadden enkele combattieve vrouwen een videocameraatje het stadion binnengesmokkeld waarmee ze Zarmina’s executie filmden. De beelden gingen de wereld rond en choqueerden de publieke opinie. Pas toen drong het messcherp tot mij door hoe godvergeten Afghanistan is.

Wat later gingen enkele Britse journalisten op zoek : wie was Zarmina ? Wat had ze misdaan ? Waarom werd ze terechtgesteld ? Ook die documentaire was aangrijpend, raakte me diep. Maar tot mijn ergernis merkte ik dat de mannelijke journalisten die Zarmina’s verhaal probeerden te reconstrueren, nooit rechtstreeks met haar medegevangenen, dochters, buurvrouwen of vriendinnen konden praten. Altijd hadden ze de bemiddeling nodig van een mannelijke tolk én van een broer, vader, oom of neef. Voor een Afghaanse vrouw is het ondenkbaar dat zij haar gezicht, stem of verhaal aan een vreemde man zou prijsgeven.

“Daar moeten we heen,” dacht ik meteen, “om zélf met die vrouwen te gaan praten en achter hun boerka te kijken.”

Geen geld, geen gerechtigheid

Het eerste beeld van deze huiveringwekkende plek is intriest. Voor een piepklein kijkgaatje in de toegangspoort verdringen zich een tiental boerka’s. Het zijn familieleden van de gevangenen die wat eten komen brengen of wat nieuws over hun dochter, moeder, zus of nicht hopen te krijgen. Over een smerige, open riool stappen we op hen toe, tot ze als schichtige vogels uit elkaar wijken.

Daarna schuifelen we gebukt door de toegangspoort en een pikdonkere gang, om plots op de binnenplaats van de gevangenis terecht te komen. Het moet gezegd : de eerste aanblik is niet afschrikwekkend. Tegen de muur zitten gewone, eenvoudige vrouwen. Jonge meisjes en moeders met baby’s. Gehurkt naast een plastic teil spoelt een magere vrouw wat kleren. Naast haar wast in hetzelfde water een beeldschoon meisje haar baby. Lieflijk zou ik dit tafereel noemen als ik niet beter wist.

Het schamele kantoorgebouwtje van Rana, de gevangenisdirectrice, staat pal op de binnenplaats. Met een veelzeggende glimlach maakt ze ons duidelijk dat zij “geen weet heeft van onze taperecorder of camera”.

Rana : “Overheid, gerecht noch buitenwereld toont enige belangstelling voor het gevangeniswezen. De accommodatie hier is mensonwaardig. Wij hebben geen middelen, geen materiaal, geen behoorlijke cellen, geen hygiënische voorzieningen. De gevangenen zelf leven vaak met kleine kinderen in ellendige omstandigheden. Sinds vier maanden hebben de dertien cipiers en ikzelf geen salaris meer ontvangen. De bewaaksters werken maar verder, presteren vele nachtdiensten na elkaar, maar hebben intussen geen inkomen. Waarom zij toch doorgaan ? Hoop op uitbetaling misschien ? Omwille van het brood en het onderdak dat ze hier krijgen ?

De belangrijkste aanklacht tegen vrouwen is overspel. Op buitenechtelijke relaties staan bijzonder zware straffen. Maar de kans dat een vrouw in dit land overspel pleegt, is erg klein. Deze misdaad is zo gevaarlijk, dat slechts weinigen het in hun hoofd halen deze misstap te begaan.

Andere gevangenen worden beticht van diefstal of het weigeren van een huwelijk. Een simpele aanklacht, terecht of onterecht, volstaat meestal om een vrouw jarenlang in de gevangenis te doen belanden. Alleen wie geld heeft, kan een advocaat betalen. Zonder geld, geen gerechtigheid.

Na de documentaire over Zarmina, die tijdens het talibanregime in het stadion van Kabul geëxecuteerd werd, is mijn leven ondraaglijk geworden. Voor de ogen van de hele wereld heb ik toen enkele kritische uitspraken gedaan, wat mij zuur is opgebroken. Sindsdien ontvang ik haast elke dag doodsbedreigingen. Stel mij dus alstublieft geen vragen over Zarmina. De taliban zijn heus niet verdwenen. Ze lopen hier rond en wachten gewoon het geschikte moment af om opnieuw toe te slaan.

Liefst wil ik hier weg, weg uit deze hel, weg uit deze verschrikking. Maar toen ik twee maanden geleden eindelijk de beslissing nam om het land te verlaten, reageerden de gevangenen zo wanhopig. ‘Toe, Rana, blijf !’ smeekten ze. ‘Wat gaat er met ons gebeuren als jij weggaat ? Wie komt er in jouw plaats ? Welk lot staat ons te wachten ? Wij zijn doodsbang.’

( zucht) Dus blijf ik maar. Omdat ik van deze vrouwen hou en hen als mijn dochters beschouw. Omdat ze zo weerloos en ongelukkig zijn.

Vandaag ben ik mijn boekje alweer te buiten gegaan. Eigenlijk mag niemand de cellen zien, hier filmen of fotograferen, met de gevangenen praten, de gevangenis uitgebreid bezoeken. Al die dingen laat ik jullie wél toe, al besef ik maar al te goed welk risico ik neem. Ik doe het opdat jullie zouden begrijpen dat er, zelfs na het verdwijnen van de taliban, in dit land nog steeds geen enkele vorm van gerechtigheid bestaat.”

Opgesloten wegens overspel

Plots komt een aantrekkelijke vrouw het vertrek binnen, stofjes plukkend van de opgevouwen boerka in haar hand. Habiba. Hooguit dertig schat ik haar. Met felle ogen en opgeheven hoofd richt ze zich tot de directrice, die vriendelijk naar haar luistert.

“Vandaag kom ik vrij, na zes maanden opsluiting in deze gevangenis. U, mevrouw de directrice, bent goed voor mij geweest. Mijn medegevangenen ook. Maar dat ik al die tijd op deze vreselijke plek heb doorgebracht, is een groot onrecht.

U weet maar al te goed van welk misdrijf ik beticht word. ‘Overspel’ luidde de beschuldiging. Maar geloof me, ik héb geen overspel gepleegd. Stel je voor, toen ik hier aankwam, was ik acht maanden zwanger. Hoe zou een moeder van zes kinderen, hoogzwanger van haar zevende, nog overspel kunnen plegen ? Het was gewoon een afrekening. Omdat ik uit werken ging. Omdat ik mij niet verschool, mijn huis uitkwam, werk zocht om mijn kinderen en mezelf in leven te houden. Mijn echtgenoot verdroeg dat niet. Heeft hij die beschuldiging tegen mij geuit ? Of waren het anderen ? Mijn schoonfamilie, mijn buren, mijn collega’s ? Ik weet het niet en zal het nooit te weten komen.

Na drie weken gevangenschap ben ik bevallen. Niet één dag heeft mijn jongste kind buiten de gevangenis doorgebracht. Niet één keer heb ik nieuws van thuis gekregen, noch van mijn kinderen, noch van mijn echtgenoot, die zijn jongste kind nog nooit heeft gezien. Deze namiddag vertrekken mijn baby en ik naar huis, naar Mazar-i-Sharif. Hoe zal ik mijn zes andere kinderen aantreffen ? Hoe zal mijn echtgenoot reageren ? Zal hij mij slaan, opsluiten, wegsturen of verstoten ?”

Pas als twee piepjonge meisjes een stapel broden binnenbrengen, stopt Habiba haar betoog. Snel slikt ze haar boosheid weg om nu met een grapje en een lach afscheid van hen te nemen. Een van hen, Nadia, een plaatje van een vrouw, kijkt ons even aan en lacht ons vluchtig toe.

“Weet je waarom deze schoonheid in de gevangenis zit ?” vraagt Rana ons. “Omdat ze verliefd was op een andere man dan de huwelijkskandidaat die haar vader voor haar had uitgezocht. Haar ouders zelf hebben haar aangeklaagd en tot deze gevangenisstraf van zes maanden laten veroordelen.”

“Tijd voor het alfabetiseringsproject”, zegt Rana spottend, en met flukse tred leidt ze ons naar een donkere opening in een hoek van de binnenplaats.

“Dit zijn de leslokalen”, grinnikt ze samenzweerderig. “Zorg vooral dat je niet struikelt.”

Goed dat we gewaarschuwd zijn, want de donkere ruimtes blijken opslagplaatsen van puin en vodden, bedekt met uitwerpselen en andere viezigheid. Daarna gaat het naar de cellen.

“Alles is relatief”, bedenk ik als we de eerste cel binnenstappen. In vergelijking met de ‘klaslokalen’ van daarnet vind ik deze ruimte, waar acht vrouwen en twee baby’s op een kluitje samenleven, redelijk proper. Maar vergeleken met deze hokken zijn de Belgische gevangenissen luxeverblijven, vijfsterrenhotels.

Wie een zuigeling heeft, mag die bij zich houden, wat niet betekent dat er speciale voorzieningen zijn. Comfort en hygiëne scoren hier nul. Meer luxe dan een ijzeren bed met een rafelige deken hebben deze vrouwen niet.

Stilletjes lopen we van cel tot cel en proberen we de vragen in elkaars blikken te lezen. Graag en gretig poseren de bewaaksters voor de lens, in tegenstelling tot de meeste gevangenen, die bang zijn hun gezicht aan de buitenwereld prijs te geven. Of beschaamd zijn over hun lot. Anderen komen zelf naar ons toe om, met iets van hoop in hun trieste blik. Chiringol bijvoorbeeld, die mij zachtjes op de schouder tikt : “De meeste vrouwen hier schamen zich dood. Ze durven jullie niet in de ogen te kijken. Met z’n dertienen slapen we in één cel : elf vrouwen en twee baby’s. Twee maanden al zit ik hier opgesloten. Elke dag opnieuw stel ik mij dezelfde vragen. Eén : hoe ben ik hier terechtgekomen ? Twee : hoe raak ik hier ooit uit ? Mijn familie woont ver buiten Kabul en weet wellicht niet waar ik verblijf. Schrijf over mij, fotografeer mij, vertel mijn verhaal. Misschien daagt er dan iemand op die mij uit deze verschrikking haalt.” n

Op 24 maart verschijnt het boek ‘Insjallah, mevrouw. Ontmoetingen (z)onder de boerka’ van Weekend Knack-journaliste Annemie Struyf en fotografe Lieve Blancquaert. Ontroerende, onthutsende, geheime en exclusieve ontmoetingen in Afghanistan aan het kraambed, in de keuken en de slaapkamer, op huwelijks- en geboortefeesten, tot in de vrouwengevangenis van Kabul.

Dit boek kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

De tentoonstelling ‘Insjallah, mevrouw’ loopt tot 2 mei in het FotoMuseum Provincie Antwerpen, Vlaamse Kaai 47, 2000 Antwerpen, 03 242 93 00, www.fotomuseum.be.

Weekend Rendez-vous met Annemie Struyf en Lieve Blancquaert op 28 april: zie het nummer van 31 maart.

Tekst Annemie Struyf I Foto’s Lieve Blancquaert

De ouders van Nadia lieten haar veroordelen omdat ze verliefd was op een andere man dan de uitgezochte huwelijkskandidaat.

Habiba : “Geloof me, ik héb geen overspel gepleegd. Hoe zou een moeder, hoogzwanger van haar zevende kind, nog overspel kunnen plegen ?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content