Toen de Nederlandse koopman Cornelius de Houtman in 1600 voor de kust van Bali het anker wierp, kostte het hem bijna twee jaar voor hij zijn bemanning zover kreeg dat ze weer naar huis wilden varen. Vier eeuwen later is het eiland nog steeds een door de goden gezegend paradijs, tenminste voor wie verder kijkt dan het strand van Kuta…

Linda Asselbergs

Mijn eerste indruk is anders niet overweldigend. Reclamevideo’s in het luchthavengebouw voor een dierenpark met beslist onsympathieke reuzenhagedissen. En voor een Mexicaans restaurant! Het is een van die aberraties van het toerisme waar ik geen snars van begrijp. Waarom zou ik in Indonesië Mexicaans willen eten? Als ik een taco of een enchilada wil, ga ik wel naar Cancun. Maar daar is Willy Croes al, een competente en joviale Diepenbekenaar die samen met zijn vrouw Katty al vier jaar op Bali woont en er BDN Tours runt, een incoming reisagentschap dat verblijven en rondreizen op maat organiseert. Tot hun service behoort een persoonlijk onthaal op de luchthaven, zonder meer een verademing na zo’n lange vliegreis. Het laatste wat ik nu wil, is al te enthousiaste dragers afweren of in een volle bus een hele resem hotels afrijden voor ik op mijn bestemming kom.

Een half uur later sta ik in de lobby van het Oberoi resort in Legian. Bali heeft een solide reputatie qua luxetoerisme en dit is het soort hotel waarvoor een zesde ster uitgevonden zou moeten worden. Bloedmooie jonge vrouwen in kanten blouses en met goud omzoomde sarongs vouwen ter begroeting de handen tegen elkaar en bieden mij een koel drankje en dito verfrissingsdoekjes aan. Rust, intimiteit en uitgekiende elegantie zijn de codewoorden van dit lustoord aan het mooiste strand van de Balinese zuidwestkust. Vanuit mijn hoge kingsize bed hoor ik ’s nachts de golven tegen het zand beuken, een opwindend en tegelijk hypnotiserend geluid. Niets is hier aan het toeval overgelaten: de airconditioning is geruisloos, banale gebruiksvoorwerpen als flesjes spuitwater en zelfs het brandblusapparaat in de garderobe hebben een rotanomhulsel, om toch maar niet te vloeken in het verfijnde neokoloniale interieur. De badkamer is een droom: de glazen douchekamer grenst aan een privé-binnentuintje, het bad is verzonken in de natuurstenen vloer. En overal rode hibiscus, ook op het hoofd van het godenbeeld in de patio. Dat beeld is even wennen: als ik in bad zit, heb ik voortdurend het gevoel dat er iemand naar me zit te kijken.

Naast de eenvoudige (nu ja) lanaï waarin ik verblijf, beschikt het Oberoi ook over vijftien villa’s, waarvan negen met privé-zwembad. Geen wonder dat leden van de jetset, bijvoorbeeld David Bowie, Henry Kissinger, Julia Roberts en Barry Humphries, alias Dame Edna, zich hier thuis voelen. Susan Sarandon en Tim Robbins blijken helaas net vertrokken te zijn. Maar nu moet ik echt een paar uur slapen, ook al lokken het brede, quasi lege strand en het kobaltblauwe zwembad (turkoois zou te vulgair zijn in dit geraffineerde decor). Bij valavond word ik gewekt door metaalachtige klanken: een gamelanorkest heeft een honderdtal Balinezen naar het strand gelokt, die bij een bloedrode zonsondergang mandjes met offergaven aan de golven toevertrouwen. De sfeer is feestelijk en toch sereen. Als een bevoorrechte sterveling kruip ik weer in bed.

Geef toe, er zijn gesofisticeerder gerechten dan ham en eieren. Maar in het Oberoi heeft er iemand diep nagedacht over hoe je de hoeksteen van de Amerikaanse ontbijtcultuur ook nog een beetje elegant op tafel kunt brengen: een flinterdun rijstwafeltje fungeert als dakje boven de roereieren, het waaiertje van ham wordt geflankeerd door krieltjes waar een keukenjongen motieven in geschild heeft. Ontroerend vind ik het, net als het setje van koel water, sunblock, verfrissingsdoekjes én een rode hibiscusbloem, dat je samen met twee kingsize badlakens aan het zwembad gepresenteerd wordt.

Maar eerst krijg ik nog een complimentary massage van een uur aangeboden. Kan ik het helpen dat reisjournalisten ongelooflijke bofkonten zijn? De spa van het Oberoi is een oase van liefelijkheid. Er zijn geen zijmuren, zodat een zacht briesje voor een natuurlijke airconditioning zorgt. Vogels kwetteren, in de verte tinkelt new age muziek, tussen de lotusbloemen in een vijvertje zwemmen weldoorvoede goudvissen. ” Medium strong or strong?” informeert de moederlijke masseuse. ” How strong is strong?” grap ik, maar dat had ik beter achterwege gelaten, want als haar bekwame handen stuk voor stuk mijn wervels kneden, heb ik het gevoel dat de lucht uit mijn longen geperst wordt. Een uur later nip ik doezelig van een kopje jasmijnthee: een nieuw prototype mens, volledig gedemonteerd en daarna op een bevredigender manier gereassembleerd.

Nergens ter wereld zijn de goden zo nadrukkelijk aanwezig als op Bali, met zijn 5810 vierkante kilometer een relatief klein eiland en als hindoe-enclave een veilige oase in de bijwijlen woelige Indonesische archipel. Je kunt er niet naast kijken: de godenbeeldjes met monsterkoppen en rokjes in zwart-wit dambordmotief (dat de strijd tussen goed en kwaad symboliseert) zijn overal. En zelfs in de moderne luchthaven zie je de eigenaars van de winkels gebeden prevelen boven mandjes met offerandes en wierook.

Maar ook al koesteren de Balinezen hun religieuze tradities als hun kostbaarste bezit en staat hun leven helemaal ten dienste van de drie-eenheid Visjnoe (de Beschermer), Brahma (de Schepper) en Sjiva (de Vernietiger), ze kennen geen bekeringsdrang en zijn merkwaardig tolerant tegenover buitenstaanders. Dat blijkt al tijdens de eerste dag van mijn rondrit door het Balinese binnenland. Na nauwelijks één uur onderweg zijn we al getuige van een crematieceremonie. Beschroomd blijf ik op een afstand, maar Chong, mijn enthousiaste jonge gids, spoort mij aan om dichterbij te komen en foto’s te nemen. De aflijvige ligt op een verhoog, ongeveer zoals ik me dat uit indianenfilms herinner, alleen staat het in brand. Wat me opvalt, is dat de sfeer absoluut niet bedrukt is: de ceremonie loopt al naar haar einde toe en de familieleden zitten her en der in zachtjes keuvelende groepjes bij elkaar. Het geheel heeft iets weg van een ingetogen barbecue. Volgens Chong komt dat omdat de overledene al geruime tijd dood is. Een crematie is namelijk een dure aangelegenheid, ook al omdat alle gasten, die vaak van ver komen, gedurende de festiviteiten gehuisvest en gevoed moeten worden. De familie heeft dus tijd nodig om de financiering rond te krijgen; de uiteindelijke datum wordt door een astroloog bepaald. Tot dan wordt het lijk opgebaard, vertelt Chong en knijpt ostentatief zijn neus dicht. Arme mensen worden vaak zonder veel omhaal in de grond gestopt: hun ziel wordt slechts symbolisch verbrand, tijdens een goedkope massamanifestatie.

Geen enkele inlandse chauffeur rijdt voorbij de Goa Lawah-tempel aan de zuidoostkust zonder iets te offeren. Bij de tempel hoort een grot met duizenden vleermuizen die een paar meter boven je hoofd hangen en een hels kabaal produceren. De hele grot heeft trouwens iets weg van een poort tot de onderwereld en de stank is navenant. Nee, dan liever het Bale Kambang, een drijvend koninklijk paviljoen in een vijver met waterlelies in de voormalige hoofdstad Klungklung. In de schaduw zit een bewaker met kromme benen te slapen, de muzikanten van het obligate gamelanorkest zien er ook uit alsof ze elk moment kunnen indutten. Vlakbij staat de Kerta Gosa, het ‘justitiepaleis’ uit de achttiende eeuw, waar onder een afdak drie brahmanen uitspraak deden over complexe geschillen. Op de zoldering staan verontrustend realistische fresco’s van de folteringen die de schuldigen moesten ondergaan. Chong wijst naar een afbeelding van een koppel bij wie de vlammen uit de schoot slaan: ” Free sex very dangerous.” Je kon ook maar beter niet sterven als je tanden nog niet gevijld waren. Met die ceremonie, waarbij een priester zes tanden (symbool voor zes gebreken) zonder verdoving met een vijl bewerkt, wordt een jongere opgenomen in de wereld van de volwassenen. Het gebruik is nog steeds in zwang: Chong gunt me een close-up van zijn eigen hagelwitte, bijgevijlde gebit en plooit zijn expressieve gezicht in een pijnlijke grijns.

In het Klungklung-museum buig ik me over oude exemplaren van de Bataviasche Courant. In het straatbeeld zie je overal woorden die aan de Nederlandse kolonisatie herinneren: bloemen, kantor, olie, polisie. Maar de gemiddelde Balinees heeft duidelijk geen heimwee naar die tijd. Chong heeft het over ” the Dutch occupation“, net zoals hij het even later over ” the Japanese occupation” heeft.

Ik ben nog niet goed en wel in The Serai gearriveerd of er wordt al op de kamerdeur geklopt. Of ik iets voel voor een complimentary massage? Als dit zo verder gaat, beschik ik binnenkort over de meest geknede body op Balinese bodem. Dit keer is de masseuse een tenger poppetje van nog geen vijftig kilo, maar als ik met mijn gezicht boven het kommetje met etherische olie hang – ‘harmony‘ heet mijn keuze – is het net alsof er een pletwals over me heen gaat. Terug in mijn kamer stel ik tot mijn ontzetting vast dat de achterkant van mijn dijen bont en blauw is. Volgende keer toch maar beter op medium strong overschakelen.

The Serai is een zen-interpretatie van verfijnde luxe aan een zwart lavastrand. Veel gestroomlijnd teakhout in mijn kamer en op het balkon onder het sisaldak een uitnodigende beige rustbank met een waaier van rotan, waar je desgewenst een candlelit dinner for two kunt laten serveren. Aangezien ik alleen ben, hou ik het bij de afternoon tea with Balinese treats. Voor het slapengaan, serveert een tengere jongeman in een smetteloos witte outfit de slumber tea met gember, vanille en honing en een kokosmakroon, verpakt in een palmblad. Omdat The Serai redelijk afgelegen is, wordt geen moeite gespaard om de gasten aangenaam bezig te houden. Een groot succes kent de Balinese kookcursus, waarbij de kok je meeneemt naar de markt om samen de verse ingrediënten uit te zoeken.

Het binnenland van Bali verkennen is een genot: er hoeven geen kilometers gevreten te worden, de wegen zijn in goede staat en de minibusjes luchtgekoeld. We rijden door desa’s waar de inwoners op de stoep satés grillen of specerijen verkopen. Of zomaar dromerig voor zich uit zitten te staren op een soort platform onder een banian, de majestueuze heilige boom. Als je uren later weer voorbijrijdt, zitten ze er nog. Overal scharrelen honden rond, de meelijwekkendste straatmormels die ik ooit gezien heb. Geen wonder dat in een hond reïncarneren zowat het ergste is wat een Balinees kan overkomen.

Hanengevechten zijn officieel verboden, maar her en der zie je mandjes van palmblaren met hanen, de veren soms gruwelijk fuchsia of neongroen geverfd. ” Kip in cage“, zegt Chong laconiek.

Inmiddels heb ik een serieuze verslaving aan salak ontwikkeld, een fruitsoort met een licht geschubde schil die aan slangenhuid doet denken. De smaak zweemt een beetje naar ananas, de textuur van het vruchtvlees is stevig, bijna als een noot. Ik koop één zak bij een stalletje langs de weg, Chong twee. ” For my two wives“, meesmuilt hij, want onder hindoes bestaat polygamie niet meer. Wegens ” too expensive“, zucht mijn gids. Balinezen zijn ongecomplexeerde, spontane en nieuwsgierige mensen. Of wij in het Westen sinds 11 september minder aan seks doen, is een van de eerste dingen die Chong wilde weten, want dat heeft hij in een Amerikaanse krant gelezen. Ik probeer ernstig te kijken als ik zeg dat ik daar persoonlijk niets van gemerkt heb.

Die avond logeer ik in de Damai Lovina Villas aan de noordkust, tussen de oude havenstad Singaraja en Lovina Bay, waar je bij zonsopgang dolfijnen door het water kunt zien flitsen. ” Hard to find, hard to leave”, zo wordt Damai in de brochure beschreven en dat blijkt aardig te kloppen. Van alle schitterende boetiekhotels waar ik tijdens deze reis logeerde, is dit misschien wel het hartveroverendst.

Mijn ‘villa’ op een heuvelrug, met uitzicht op de baai en gestreeld door een verkoelende oceaanbries heeft nog het meest van het huisje van Madame Butterfly. In totaal zijn er slechts acht zulke bungalows, in een mix van oosterse en Scandinavische stijl ontworpen door de Deense Bibi Holm. Vooral het antieke hemelbed en het in de vloer verzonken salon met behaaglijke kussens kunnen mij zeer bekoren, alsook de jacuzzi op mijn privé-patio, waar ik zo lang in lig te weken dat ik er loom en mijn vel er rimpelig van worden.

Maar dat is nà de complimentary massage. Want jawel, een kwartier na mijn aankomst in dit oord van verrukking sta ik alweer in mijn ondergoed. ” A lot of blocked energy“, zegt het vriendelijke meisje als ze mijn blauwe achterkant ziet. Zo had ik het nog niet bekeken, maar ik ben blij dat ze het bij een vederlichte streling van mijn gehavende vlees houdt. Opgelucht geniet ik na in de bale, een open paviljoen in de riante tuin, bedoeld voor meditatie en schaamteloos luieren. Een kaketoe met gele kuif hangt ondersteboven aan het dak en kakelt me opgewonden toe. “Kop dicht, Coco“, spreek ik het beest streng toe en het kijkt zowaar beledigd. Ik wil hier nooit meer weg. En al helemaal niet na het exquise vijfgangendiner bij volle maan en kaarslicht.

Maar nieuwe horizonten wenken: het monkey forest bij Kedaton, waar bliksemsnelle en luidruchtig krijsende aapjes om voedsel bedelen, de Gitgit-watervallen in een donkergroen regenwoud, aangenaam koel, maar druk wegens de vele kraampjes met sarongs en andere toeristische prullaria.

Bali is een vulkanisch eiland: de vulkanen Batur en Agung zijn nog niet helemaal uitgedoofd; de laatste kende zijn recentste verwoestende uitbarsting in 1963. In hoogtestations als Penelokan, waar het een stuk frisser is dan in de rest van Bali, kun je voor een prikje rijsttafel eten. Het magnifieke uitzicht op de Batur en het bijbehorend kratermeer krijg je er gratis bij, maar eerst moet je wel de enthousiaste verkopers van schaakborden en afgodsbeeldjes bij de ingang van de restaurants trotseren. Maar de meest adembenemende vergezichten zijn toch die over de blank staande rijstvelden in terrasvorm: een bijna sacraal landschap in verschillende schakeringen groen, als van binnenuit verlicht door de weerkaatsing van het licht in het water.

En dan zijn er de tempels; Bali wordt niet voor niets “het eiland van de duizend tempels” genoemd. Een van de mooiste is de Ulu-Danu-tempel aan de oever van het Bratan-meer. Er is net een ceremonie aan de gang: hele leefgemeenschappen, de dorpsoudste op kop, komen offers brengen. De vrouwen kaarsrecht in hun schitterendste kanten blouses en sarongs, schijnbaar moeiteloos gigantische torens van fruit en zoetigheid op hun hoofd balancerend, de mannen in het wit en met kunstig geknoopte hoofddoeken. Op een verhoog speelt de gamelan, het roerloze water van het meer weerspiegelt een boeddhistische stoepa en de elf daken van de tempel van de watergodin. Zoals overal hier worden (de veeleer schaarse) toeristen glimlachend getolereerd: een heerlijke ervaring.

The Chedi, van dezelfde keten met zetel in Singapore als The Serai, straalt een gelijkaardige atmosfeer van luxe en verfijning uit, maar de ligging is zo mogelijk nog spectaculairder: te midden van een palmenplantage, hoog boven een vallei met een wild bruisend riviertje, waar aan rafting wordt gedaan. Wereldberoemd is het panoramisch zwembad, waar je de indruk hebt dat je zo meteen over de rand van de wereld zult zwemmen. Mijn kamer, een serail in teak, zwart en teer lindegroen, geurt naar frangipani; in de badkamer met buitendouche zitten de shampoo en lotions in terracotta potjes. Ik hul mij in een katoenen kimono en snoep van een kunstige piramide van vers fruit terwijl buiten een tropische moessonbui plenst. Tot mijn geruststelling blijkt de health and beauty spa net verbouwd te worden. Géén complimentary massage dus, mijn beurs gepookte body geniet van de weldoende rust. ’s Avonds eet ik onder een gigantisch zadeldak, het kokoswoud rondom zwaar van aardegeuren na de regen. Krekels tsjirpen, kikkers kwaken, op mijn tafeltje één wondermooie tak met orchideeën. ” How was your day, today, Miss Linda?” “Spendid, just splendid…

Maar het feest is nog niet gedaan. In Ubud werd de befaamde legong geboren, de goddelijke nimfendans waarvoor Bali zo befaamd is. Het stadje is het hart van de Balinese kunst en de bewaarplaats van tradities, waar in het begin van vorige eeuw ook westerse kunstenaars hun schildersezel neerplantten. Onderweg naar Ubud wacht me een traktatie: bij de heilige bron van Tirta Empul sta ik ineens oog in oog met minstens tien poedelnaakte mannen, die zich in een van de vele bassins staan te wassen. Verbouwereerd wend ik de ogen af, Chong schatert het uit. De baders kan het duidelijk geen zier schelen: ze lachen me toe, niet gegeneerd, niet uitdagend, gewoon vriendelijk. ” In Bali we wash the banana in public“, grijnst mijn gids. Wat een verfrissend complexloos volk is dit toch.

Wat later blijkt nog maar eens dat ik niet het minste marchandeertalent heb: na het afdweilen van talloze ateliers van houtsnijwerk, juwelen, batik en ikat, vind ik dat ik toch echt iets moet kopen. Bang om inhalig te lijken, sta ik na tien minuten alweer op straat. Het portret van de legong-danseres onder mijn arm zweeft qua kunstzinnigheid ergens tussen Gauguin en een anonieme meester van de zigeunerin-met-traan. Chong vraagt hoeveel ik betaald heb: zijn bezorgde blik spreekt boekdelen.

De laatste etappe van mijn rondrit is het zuidelijke schiereiland Nusa Dua, waar in een kunstmatig aangelegd Eden midden in een kokosplantage het ene vijfsterrenhotel naast het andere verrijst. Na de vorige, meer intieme hotels, doet het Sheraton Laguna met zijn waterval, gigantische kroonluchters, gongs, baldakijnen en beschilderde meubelen enigszins overdadig aan, maar op de vierentwintig uur butlerservice, de tropische tuin en het brede, witte strand valt niets aan te merken. Vanuit de gelijkvloerse suites stap je via het balkon zo de lagune in, waarna je in zeven met elkaar verbonden zwembaden kunt rondspartelen. Er zijn akeliger manieren om een droomreis te beëindigen.

Op de luchthaven doen Willy Croes en later een geïmproviseerd koortje van grondpersoneel en technici mij uitgeleide: ” Country roads, take me home.” De Franse amoureux is nergens te bekennen, die zien ze in Parijs nog niet zo snel terug.

Praktisch

Reis: Deze reportage kwam tot stand in samenwerking met BDN Tours en Singapore Airlines.

Willy en Katty Croes van BDN bieden rondreizen en verblijven op maat in Bali aan, eventueel met uitbreiding naar Lombok, Borobudur op Java of het maagdelijke eiland Nusa Lembongan. Hun specialiteit is kwaliteit en een persoonlijke service ter plekke. De reiziger heeft de keuze uit een ruim assortiment hotels in verschillende prijsklassen. Alle rondritten gebeuren in een comfortabele minibus met privé-gids die Nederlands, Frans of Engels spreekt. Voor inlichtingen: BDN Tours, tel. +62-361-292 183 of 292 128, fax +62-361-292 195. E-mail: bdn-tours@denpasar.wasantara.net.id

Boeken kunt u bij de betere reisagent in uw streek.

Singapore Airlines, bekend om zijn uitstekende service (o.a. individuele beeldschermen, ook in economy) biedt wekelijks drie non-stop vluchten aan tussen Brussel en Singapore. Vertrek is ook mogelijk vanuit Parijs, Frankfurt en Londen.

Vanuit Singapore biedt Singapore Airlines wekelijks 25 directe verbindingen met Denpasar, Bali en samen met haar dochtermaatschappij SilkAir met elf bestemmingen in Indonesië: Denpasar, Surabaya, Medan, Lombok, Balikpapan, Padang, Solo City, Ujupadang, Manado, Palambang en Jakarta. Een vlucht Brussel-Singapore-Denpasar en retour kan al vanaf 858 euro, inclusief luchthavenbelasting (prijsschommelingen mogelijk). Om de reis naar Bali minder vermoeiend en nog aantrekkelijker te maken, kunt u gebruikmaken van de speciale Singapore Stopover hotelboeking, vanaf 40 euro per persoon in een double en 75 euro in een single. Info: 02-230 23 05 of www.singaporeair.com

Munt: de roepia (afgekort IDR). De wisselkoers varieert sterk. 1 US $ = circa 10.000 roepia. Je kunt ook euro’s wisselen. Overal vind je money changers; geld goed natellen. In alle toeristische steden kun je met kredietkaarten geld afhalen bij banken of automaten.

Klimaat: evenaarsklimaat, verzacht door de invloed van de zee. Gemiddelde temperatuur: 26 °C , droog seizoen van mei tot november-december.

Reisdocumenten: een geldig paspoort. Bij het verlaten van het land betaalt u 75.000 roepia luchthavenbelasting.

Inentingen: niet verplicht .

Lectuur: Trotter Java/Bali (Lannoo); Bali, a traveller’s companion (Archipelago press)

Info: Ambassade van Indonesië, Tervurenlaan 294, 1150 Brussel. tel. 02-771 20 14, fax 02-771 22 91

Internet: www.tourismindonesia.com

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content