Ooit was een vliegreis iets waar je je zondagse kleren voor aantrok en in de hotelbar hoopte je dat Bond, James Bond, je op een martini trakteerde. Wie vandaag bij de securitycheck aanschuift, staat gewoon in een saaie rij. Waar is de glamour van het reizen gebleven ?

Op mijn kast staat een foto van mijn grootouders, Jacqueline en Oscar, breed glimlachend op de trap van een vliegtuig. Zij met kort kapsel à la Jean Seberg in A bout de souffle, hij met een stoere leren jas aan. Ik vond dat als kind een waanzinnig glamoureuze foto. Het was 1976, ik was zeven en had nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien, laat staan zelf gevlogen. Wie goed kijkt, ziet dat het nogal meevalt met die glamour. Het is best druk op die trap, mijn grootvader heeft een plastic zakje met reclame voor St-Michelsigaretten vast en hun bestemming is Benidorm. Maar ik was gebrainwasht door stijlvolle zwart-witfilms, Frank Sinatrasongs en Paris Match-foto’s van Liz Taylor die behangen met diamanten de wereld rond jetsette. Dus dit was cool, punt uit.

JETSET

Ik had niet eens ongelijk, want in het begin van de jaren zeventig was vliegen nog glamoureus. Toen de eerste Boeing 707 jumbojet in 1958 in gebruik werd genomen, veranderde reizen voor altijd. Uiteraard waren er daarvoor al commercieel succesvolle vluchten, maar vanaf nu vloog je in acht uur van New York naar Parijs en van Parijs verder naar Capri, Marbella, de Seychellen of Tahiti. Wegens duur waren de vroege frequent flyers vooral in couture en strak pak geklede Hollywoodsterren, Europese royals, gevolgd door rocksterren en andere rijkaards. De eerste paparazzi volgden hen op de voet en een blad als Vogue vloog begin jaren zestig modellen, fotografen en koffers vol couture en kaftans naar India of Egypte voor exotische modeshoots.

De jetsetwas een feit, in 1962 omschreef de New York Times hen als “een groep zorgeloze reizigers, hun Louis Vuittonkoffers barstensvol gepakt met Pucci-jurken”. Dat exclusieve sfeertje bleef bijna twee decennia hangen, lang nadat zelfs een doorsneegezin als het mijne naar een Côte of Costa begon te vliegen. Ook omdat het door de industrie zelf in stand werd gehouden. Dat zie je meteen als je door het charmante boek Welkom aan boord van Katrien Steyaert bladert. De beroepstrots spat ervan af bij de geïnterviewde stewardessen. “Het grote publiek vond ons fascinerend”, vertelt Monique, die in 1954 bij Sabena aan de slag ging. “De mensen kwamen naar Melsbroek om te kijken naar de airhostessen en bemanning. Samen met de vliegtuigen waren we een attractie.” Het stijlvolle uniform was al die decennia essentieel en werd vaak – tot grote vreugde van de crew – ontworpen door designers als Pierre Cardin en Olivier Strelli.

Vandaag zijn de regels minder streng dan vroeger, maar niet iedereen is daar blij mee. “Een airhostess moet er altijd leuk en verzorgd uitzien, ongeacht haar leeftijd”, vindt Marie- Paule die bij Alitalia en Saudia gewerkt heeft. Dat de passagiers vanaf de jaren negentig niet langer hun mooiste tenue aantrokken om te vliegen, was voor de crew soms slikken. “Ik schrok toen ik de eerste passagiers aan boord zag komen in short, zeker in businessclass,” vertelt Anne-Mie van Sabena, “hoe lomp kun je zijn ?”

Dat vliegen vandaag verre van spannend is, heeft niets met uniformen en dresscode te maken. De glamour zat zelfs in de jaren zestig niet in de vlucht zelf, maar in het idee erachter. Innovatieve technologie die ons leven oneindig veel avontuurlijker zou maken en dames en heren die de kost verdienden door de wereld rond te vliegen. De toekomst was spannend en de jetset uitzonderlijk omdat die razendsnel de wereld rondreisde. Vijftig jaar later is vliegen een doodgewone vorm van massatransport. Nog het liefst voor een prikje, want als je goed mikt, betaal je voor een ticket naar Barcelona minder dan voor een treinreis naar Amsterdam. Weg exclusiviteit, weg glamour. Hoewel. Ook al trek ik vandaag een comfortabele broek en een paar makkelijke schoenen aan als ik moet inchecken, ook al moeten we bijbetalen voor een glaasje bubbels, een gereserveerde plaats of zelfs voor bagage, we kijken nog altijd op als de crew in strak uniform aan de gate voorbijkomt.

EEN PRIVÉHUIS AAN ZEE

Vliegen is misschien niet meer exclusief, maar er zijn nog duizenden hotels die boven mijn budget liggen. Alleen, in de hotelsector is duur niet gelijk aan glamoureus. Een hotel is sexy, omdat het je huis niet is, vindt filosoof Alain de Botton. “Het comfortabele bed, het roomservicemenu, de televisie en de stevig ingepakte kleine zeepjes doen meer dan alleen onze zucht naar luxe bevredigen. Ze stimuleren ons om terug te keren naar wie we ooit waren, in een tijd voor kinderen, hypotheekleningen en moeilijke bazen. Vandaar dat een fluffy badjas, een fruitmand en een nieuw uitzicht ervoor zorgen dat we onszelf en onze partner in een ander, aantrekkelijker licht gaan zien.”

Maar zo eenvoudig is het niet, beste mijnheer De Botton. Mijn eerste bezoek aan een Hilton Hotel was in Glasgow. Toegegeven, geen mondain oord, maar in mijn fantasie, in de jaren negentig vervormd door te veel videoclips, modereportages en James Bondfilms, zou zo’n duur hotel, zelfs in een grijze Schotse industriestad, voor een sprankel glamour zorgen. Ik droomde van een flou verlichte bar en stimulerende conversaties met een boeiend internationaal gezelschap. Niet dus. Het hotel was luxueus, de service onberispelijk, het ontbijt heerlijk, maar toch was het geen sexy ervaring. Daarvoor was alles te onpersoonlijk. Afknapper.

Niet vreemd, denkt Wim Degrave, auteur van het recent verschenen Hotelgeheimen. “Vijfsterrenketens hebben heel strikte regels, ze willen dat hun kamers hetzelfde aanvoelen of je nu in New York, Brussel of Midden-Afrika zit. Maar die eenheidsworst heeft soms een omgekeerd effect. Als je op hotel gaat, wil je toch een beetje het vipgevoel hebben : ‘Er wordt voor mij gezorgd omdat ik belangrijk ben.’ Een persoonlijke toets heeft daarom meer effect, denk ik. We doorzien al snel het dunne laagje bladgoud en zien een onderneming als een ander. Eén hotelmanager verwoordde het mooi : ‘Een hotel is niet meer dan een bed, een dak boven je hoofd en een ontbijt. Het is de meerwaarde die je daaraan geeft, die het succesvol maakt.'”

Meerwaarde is dus de sleutel. Het meest glamoureuze hotel waar ik ooit logeerde, is Il Pellicano, in Porto Ercole, Italië. Niet omdat miljonairsdochters er in couture hun 21ste verjaardag vieren met feestjes die meer kosten dan twee jaarinkomens, Italiaanse modefamilies er geregeld aperitieven rond het zwembad of de beau monde er een jacht aan de privésteiger aanmeert om in het sterrenrestaurant te komen lunchen. Uiteraard is het hotel luxueus, dat mag ook wel als de prijs per nacht begint rond vijfhonderd euro. Maar dat is niet de essentie. Il Pellicano is glamoureus omdat het een geschiedenis en een ziel heeft. Het werd in 1965 gebouwd door Michael en Patricia Graham, die het als een soort privéhuis aan het strand wilden runnen voor hun Hollywoodvrienden. Chaplin was een van de eerste gasten, koningin Juliana kwam hier graag lunchen als ze in haar villa vlakbij logeerde. Industrieel en vaste klant Roberto Sció kocht het in 1979, zijn dochter Marie-Louise renoveerde het en de bohemienspirit van de Grahams en de Italiaanse chic van de Sció’s zorgen voor het Pellicano-effect. Het gevoel dat je op bezoek bent bij een ontzettend gastvrije, zeer rijke vriendin die haar luxueuze, maar ontspannen leven en vriendenkring even met jou wil delen. Dat iedereen in beachwear van Missoni rondloopt en jij een kaftan van Zara draagt, doet er niet toe. Iedereen voelt zich even welkom.

Misschien is het met hotels wel net als met de luchtvaart. De glamour zit hem niet in het dure design of de torenhoge kamerprijs, maar in het idee. Het gevoel dat je door het personeel als een vriend des huizes wordt behandeld en niet iemand die doodgewoon betaalt om hier te logeren. De fantasie dat de vrouw die naast je in de bar een Negroni bestelt het creatieve brein achter pakweg Prada zou kunnen zijn. Het idee vooral dat je even in een andere wereld vertoeft. Vijf sterren of drie, dat is glamour. Punt uit.

Katrien Steyaert, Welkom aan boord, Uitgeverij Van Halewyck, 19,95 euro.

Wim Degrave, Hotelgeheimen, Uitgeverij Van Halewyck, 22,50 euro.

Tekst Nathalie Le Blanc

“Ik schrok toen ik de eerste passagiers aan boord zag komen in short, zeker in businessclass, hoe lomp kun je zijn ?”

“Een hotel is niet meer dan een bed, een dak boven je hoofd en een ontbijt. De meerwaarde die je daaraan geeft, maakt het succesvol”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content