Het begon met zijn jeugdliefde voor rock-‘n-roll. Maar een rockster wou hij nooit worden. ?Ik wilde een serieuze muzikant worden”, zegt John Scofield. En dat werd hij. De meest bewonderde jazzgitarist van zijn generatie. Volgende week met zijn nieuwe trio in ons land.

ROB LEURENTOP

John Scofield, 42, baardje, bril, docksides. De meest bewonderde jazzgitarist van zijn generatie lijkt een beetje op een vlotte tandarts die in zijn jeugd graag rock-‘n-roll hoorde. Dat laatste klopt. ?De eerste muziek waarvan ik helemaal opgewonden werd, was Little Richard en Chuck Berry.” Hij zegt het met een mengeling van nostalgie en een zweem van verontschuldiging in de stem. ?Rock-‘n-roll, rhythm and blues, dat was fun. Maar zelf dat soort muziek gaan spelen. Hey, you wouldn’t be caught playing that kind of stuff. Ik wilde een serieuze muzikant worden.” Scofield lacht. Hij lacht graag en dus vaak. Een beetje wrang, een beetje warm. Zoals hij en bassist Steve Swallow, hier in de lobby van Power Station Inc, pingpong spelen met grapjes over zieke vrienden en muzikanten. Die en die kanker, die een rare ziekte, die een vogel voor de kat. Laten we er liever mee lachen want we houden van ze, van de motherfuckers die ons straks zullen achterlaten.

Nee, een rockster worden, daar droomde hij dus nooit van. John groeide op in de rustige voorsteden van New York, Westchester. Cheeverland, zeg ik. Ja, die sfeer uit de verhalen van John Cheever zat er wel in. Dry Martini drinkende commuters, barbecues en grasmachines. ?Mijn vader was een zakenman, hij werkte voor Mobil Oil, de chemische afdeling. Heel zijn leven lang droomde hij ervan iets anders te doen. Kunst, kunstenaars, muziek, daar voelde hij voor. Dat was avontuur.” Het was zijn old man die Johns eerste plaat cadeau deed, meegebracht uit Manhattan. ?Iets van Django Reinhardt. Ik was een jaar of 11, 12. Wist niet eens dat die muziek jazz heette. Maar het deed me wat.” Na Django kwam de eerste gitaar, een gammel ding, door moeder gehuurd in de buurtwinkel. Dan de eerste eigen gitaar, uit Zweden godbetert. Hij heeft ze nog altijd, net als alle andere gitaren waar hij ooit op speelde. Gibsons 335, echte en imitaties uit Japan, fenders, een serie instrumenten van IbaƱez, allemaal cadeau gekregen van de bouwer. Met de eerste leraar had hij geluk. ?Ik was pas 14, hij was een jazzfan. Zo begon ik Wes Montgomery te appreciĆ«ren, Jim Hall. En Pat Martino, ken je die ? Die was fantastisch in zijn vroege jaren.” Oudere gitaristen, zoals Charlie Christian, ontdekt hij pas later. Van Little Richard en Chuck Berry en de rhythm and blues was het maar een stap naar de populaire jazz van de jaren ’60. Soul jazz heette dat doen. Veel blues, hammondorgels, saxen, gitaren. Jimmy Smith, Eddie Harris.

?Daar komen mijn vorige twee albums vandaan, Jive Hand en Groove Elation.” Het waren meteen zijn laatste voor Blue Note, het label dat hem na een succesvolle serie fusion albums voor Gramavision, terug naar de roots van de jazz bracht. Hier, in Studio B van Power Station Inc, 53rd street West, tussen 9th en 10th avenue, neemt hij zijn eerste op voor zijn nieuwe label, Verve. ?Fantastische mensen bij Blue Note. Maar na al die tijd, 7 jaar, wilde ik toch eens elders gaan kijken. Ik ken de lui bij Verve overigens al heel lang en ik had al ervaring als gastartiest, onder andere op het nieuwe album van Herbie Hancock, en vroeger nog met Joe Henderson. Hun manier van werken en hun organisatie bevalt me wel.”

Het is vrijdag, de laatste dag van een hele week opnamen, en Scofield is moe. Maar ondanks de vermoeidheid wil hij toch tijd maken voor de verslaggever uit BelgiĆ«, terwijl ik een tuna sandwich eet en hij de french fries van Swallow. Na Cheeverland, Toots Thielemans country. ?In mei kom ik met mijn nieuwe trio. En vorige zomer was ik nog bij jullie, met Toots en Philip Catherine. Op, eh, een festival…” Ik herinner me het nogal rommelige optreden. Jazz Middelheim ? ? Yeah, that’s the one. Een echt feest was dat voor mij.” Ik knik bevestigend. Ja, men had me gewaarschuwd. Scofield is een van die blije, charmante mensen die je met plezier op zulke punten niet tegenspreekt. Later zegt hij : ?Je moet als muzikant altijd een beetje fan blijven, ook van je eigen muziek. Dat helpt om een zekere frisheid te bewaren. Weet je, de kunst is om het kinderlijke in je vast te houden, om nooit helemaal volwassen te worden.” En lukt dat ? ?Redelijk. Maar, eh, je bent in deze business natuurlijk best niet tĆ© kinderlijk.”

Of we in de studio naar een paar dingetjes zullen luisteren die ze hebben opgenomen ? Eerst een traag stuk dat voorlopig nog ?Ballad in C” heet, dan ?Sisters”, ook een voorlopige titel.

?Eerst de muziek, pas later komen de namen.” Volgens Scofield wordt het een romantic album. De verslaggever schraapt de keel. Toch geen New Age ? Hij grijnst. Nee, romantisch in de allerbeste traditie. Met een donkere, troebele kant, een beetje gevaar. Ik hoor akoestische gitaar, voor het eerst in al die jaren. ?Ik speel akoestisch, alle stukken, op een Montaldo-gitaar. Een flamencogitaar maar gebouwd in CaliforniĆ«. Met nylon snaren, dat geeft een heel ander, apart geluid.” Het vleit zich op het zacht kussen van hoorns, fluiten, tuba, rieten, trompet. Zou Scofield het erg vervelend vinden als ik hem vertel dat ik aan de platen van Gil Evans met Miles Davis moet denken ? ?Vervelend ? Man, een mooier compliment is er voor mij niet. Gil was de grootste, Miles was de grootste.” Dat Scofield de trompettist bewondert, is geen geheim. Hij speelde in zijn band, en nam met saxofonist Joe Henderson een uitbundig geprezen tribute op die verscheen onder de titel ?So Far, SoNear”. ?Over die opname doen vele verhalen de ronde. Dat de geest van Miles door de studio waarde. Kijk, ik hoefde niet eens bijzonder aan de man te denken. Ik realiseerde me dat ik hoedanook aan hem denk, elke keer wanneer ik mijn gitaar aanraak. Op een of andere manier is zijn muziek altijd met mij.” Toch is Davis voor hem niet de god die hij voor velen wel is. ? He was just another artist. Hij was gewoon een man. Maar dan wel een hele speciale, een personage, en met ongelooflijk veel charisma. Als muzikant had hij een groot vertrouwen in de kracht van de improvisatie, en een fenomenale feeling voor ruimte, voor het verhaal dat de sound kan vertellen. En dan die humor van hem… Cynisch, gemeen, maar zo grappig. Daar moest je tegen kunnen.” Met Evans, de medewerker van Miles op zovele historische opnamen, de orkestleider die schilderde met klank, woonde Scofield jarenlang in hetzelfde appartementsgebouw aan de Hudson River. ?Ik zag Gil bijna elke dag. Zo vaak het maar kon, deed ik mee met het orkest dat elke maandag onder zijn leiding bij Sweet Basil speelde. En ook toen ik bij Miles zat, zag ik hem vaak. Zijn rol in de latere studio-opnamen van Davis wordt erg onderschat. Hij stond altijd klaar met ideeĆ«n, adviezen, invallen. Miles vroeg hem voortdurend om raad, Gil kreeg meestal niet eens een discrete vermelding op de cover.”

Voor Scofield is dit nieuwe album een ambitieuze onderneming. Voor het eerst schreef hij zelf alle stukken, arrangementen, orchestraties. ? Wow, here’s your perfect renaissance man !” Lacht hij. De nummers bedacht hij op gitaar. ?Mijn tweede natuur, het verlengstuk van wat ik hoor in mijn hoofd.” De gitaarschetsen zette hij via de computer over naar de synthesizer. Pas dan kon hij horen hoe het orkest ongeveer zou klinken, want : ?Op partituur ziet alle muziek er fantastisch uit, tenminste als je een mooi handschrift hebt.” Toch had hij, eerlijk gezegd, een beetje schrik. Nog nooit eerder had hij iets op zo’n grote schaal gedaan. ?We hebben zelfs even overwogen om een bekende arrangeur in te huren. Tenslotte besloot ik om het erop te wagen. En mijn muzikanten (o.a. Randy Brecker op trompet en Howard Johnson op tuba, nvdr.) waren zo ongelooflijk goed in de studio ze speelden elke noot alsof ze haar zelf hadden geschreven, elke nuance zat meteen goed.”

Veel hulp kreeg Scofield van zijn oude vriend, de basgitarist Steve Swallow. Zij kennen elkaar al 20 jaar of zo. Binnenkort gaan ze dus weer on the road, met een trio met drummer Bill Stewart. Een terugkeer naar toen, naar die eerste albums met Swallow die hem voor het eerst in de belangstelling brachten ? ?Ach, toen… We hadden gewoon erg veel zin om weer met elkaar te spelen. Maar intussen zijn we wel een beetje veranderd, eh, dat hoop ik toch. Weet je, tussen mij en Steve is er een bijzondere band, we verstaan elkaar meteen. Soms denk ik over ons werk als Ć©Ć©n hele grote gitaar die we samen bespelen.” Samen met Swallow produceerde hij ook het album. Renaissance Man ! ?Haha, dat betekent gewoon dat wij in de studio de beslissingen nemen en het budget onder controle proberen te houden.” Met die titel van producer moet Scofield wel een beetje lachen. ?Nee, in de jazz gaat het niet zoals bij de film, waar een producer investeert en hopen geld kan verliezen of verdienen.” Het komt erop neer dat zij voor koffie en eten zorgen en een paar honderd dollar besparen door slim om te springen met tapes en studiotijd.

Straks, tijdens het weekend, vliegt Scofield naar de westkust om Wayne Shorter een paar saxofoontracks te laten opnemen. Zit er veel knutselwerk aan dit album ? ?Nee, niet echt. We hebben het grotendeels in Ć©Ć©n keer opgenomen. Drums, basgitaar, gitaar, alle blazers, iedereen samen. Een ingewikkeld jazzalbum is nog altijd tien keer eenvoudiger dan het simpelste rockalbum. We doen alleen een paar kleine correcties en toevoegingen apart. En Waynes solo’s. Hij had het te druk om naar New York te komen.”

Het lijkt wel een onderonsje, want ook Shorter, de saxofonist van Miles Davis’ legendarische kwintet uit de jaren ’60, hoort bij de zich immer uitbreidende Verve-familie. ?Ach nee, daar zit geen druk van de firma achter. Ik droomde er al zo lang van om met hem iets te doen. Nu we bij hetzelfde label zitten, zou ik wel gek zijn om daar geen gebruik van te maken. Steve en ik hebben de keuzes gemaakt, van Verve krijgen we de vrije hand.” Richard Seidel, de grote baas van het label, komt nu en dan, heel discreet, een paar minuten mee luisteren. Maar straks, als ze de laatste hand leggen, moet hij wel weg, grijnzen Sco en Swallow gangsterachtig. Ik weet niet of het een grap is.

Na dat weekend bel ik Scofield nog een keer op. Het ging fantastisch in Los Angeles, Shorter speelde geweldig. De gitarist is intussen weer thuis. Een korte vakantie voor de tournee begint. Na 20 jaar in Manhattan keert hij terug naar Cheeverland, de voorsteden van toen. Naar de rust die hij en zijn familie nodig hebben. ?Het is een gekke combinatie, het jazzleven en een familie. Zonder mijn vrouw had ik het nooit gehaald, zij heeft zoveel begrip voor de eisen die dit bestaan stelt.” Zijn dochter speelt basgitaar in een rockband, nee, de twee kinderen zijn niet echt fans van hem. ?Voor hen ben ik gewoon dad die toevallig ook gitaar speelt. En jazz vinden ze niet echt bijzonder, voor hen is het allemaal vanzelfsprekend. Zij zijn opgegroeid tussen jazzmuzikanten, kennen de mensen, the real thing, niet de platen.”

EĆ©n ding wil ik, die gitaristen per definitie verdacht vind, nog van Scofield weten. Vindt hij het belangrijk om snel te kunnen spelen, heel snel ? ?In het begin misschien wel, maar nu niet meer, nee. Het is natuurlijk heel verleidelijk om dat te kunnen en er iedereen mee plat te krijgen, dat geeft een geweldig gevoel. Veel gitaristen vallen ervoor.” Die vindt hij niet meteen de interessantste, je kunt evengoed aan atletiek gaan doen. ?Kijk, het is natuurlijk goed dat je snel kunt spelen als de muziek het vraagt, maar het mag nooit op de eerste plaats komen. Wat mij interesseert, is dat ik mijzelf kan vergeten en de ene associatie na de andere kan spelen. En dat er toch een samenhangend verhaal ontstaat. Dan is het goed.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content