Ooit liep ze met een machinepistool over de schouder, vocht met de sandinisten tegen Somoza, leefde in ballingschap, smokkelde wapens, werd verliefd, ging bijna dood. Na dichtbundels en romans brengt de Nicaraguaanse Gioconda Belli in haar memoires een “Kroniek van liefde en oorlog”.

G ioconda Belli had de afspraak graag laat in de middag want ze moest haar 7-jarig dochtertje van school ophalen. Het kind is de jongste van vier en de enige die nog thuis woont. “Ze is nu bij een vriendinnetje hier in de straat. Een speelafspraak heet dat. Wonderlijk. Vroeger ging je gewoon de straat op maar nu, en hier, moet dat vooraf worden geregeld”, zegt Belli (52), terwijl ze de fauteuil katvrij maakt voor de bezoeker. Zelf neemt ze plaats in haar bureaustoel. Aan de muur hangt een foto met het uitzicht vanuit haar tweede huisje in Nicaragua: veel groen, vulkanen op de achtergrond. “Af en toe zijn ze actief. Geen grote uitbarstingen, maar je ziet de rook. Vroeger ben ik eens met mijn vader op een van de weinige echt actieve vulkanen geweest waarbij je aan de rand kunt gaan staan. Je zag de bewegende lava, het vuur. Verbazingwekkend. Later hebben vallende rotsblokken de mond van die krater afgesloten.”

Zeven jaar geleden heeft ze hier in Santa Monica een intense aardbeving meegemaakt, en in 1972 ook een in Nicaragua. Beide voelde ze aankomen. Ze noemt dat haar ‘hekseninstinct’. “Ik kan het niet goed uitleggen maar Huxley heeft er ooit een verklaring voor gegeven die ik mooi vind. Als we alles om ons heen konden waarnemen, dan zouden we overweldigd worden. Om dat te voorkomen, werken de hersenen als een filter. Maar bij sommigen laten die meer door dan bij anderen. Dat is waar kunst over gaat. En misschien verklaart dat waarom ik bepaalde signalen opvang die voor anderen niet bestaan. Het is beangstigend, ze geven me de absolute zekerheid wat er staat te gebeuren. Nu het twee keer is uitgekomen, let ik heel goed op.”

We bevinden ons in haar werkkamer op de tweede verdieping van een riant vrijstaand huis. De deur naar de daktuin staat open, waarvandaan ze de Stille Oceaan kan zien, die heimwee oproept naar Nicaragua. Vlakbij loopt de Montana Boulevard die ze beschrijft in haar memoires. “Gebruinde, gespierde mannen en vrouwen, gedisciplineerde volgers van gymnastiek- en gezond-dieetprogramma’s. Zij lopen in de nauwsluitende kleding waarin zij naar hun gymsessies gaan of er vandaan komen, met een fles Evian in de hand. Opgenomen in de stroom voetgangers op de boulevard denk ik soms aan de dagen dat ik wapens vervoerde, de dagen dat ik met een machinepistool over de schouders liep, mijn jaren van politieke hartstochten, en dan vraag ik mij af of ik wel dezelfde persoon ben.”

De verschijning van die memoires zijn de aanleiding voor de ontmoeting met de Nicaraguaanse schrijfster. Kroniek van liefde en oorlog heten ze. Memoires van een vrouw uit een welgesteld gezin, die koos voor de sandinistische strijd tegen dictator Somoza. Een vrouw die in de jaren ’70 riskante koerierdiensten uitvoerde, kinderen kreeg, in ballingschap leefde, wapens smokkelde, een verhouding had met een van de leiders van de revolutie, bijna dood ging in een slecht ziekenhuis, op bezoek was bij Fidel Castro, en de overwinning meemaakte.

Tijdens de revolutie leerde ze een Amerikaanse journalist kennen, en samen verhuisden ze tien jaar geleden naar Californië. Voor hem, maar ook omdat zij zich wilde concentreren op het schrijven en daarvoor moest ze letterlijk afstand nemen van de hectische politiek in Nicaragua. Inmiddels heeft ze verscheidene dichtbundels gepubliceerd en drie romans, waarvan De bewoonde vrouw de bekendste is.

Schrijven zit haar in het bloed. Ze was begin twintig, voor de eerste keer getrouwd, en zat buiten met haar kind. Het gras riep dichtregels in haar op; er kwamen woorden langs die opgeschreven moesten worden. Dichten werd voor haar “iets natuurlijks, alsof het door een orgaan in mijn lichaam werd afgescheiden”. Ze debuteerde in het literaire supplement van de invloedrijke krant La Prensa. Er volgde een bundel en dat was “als het krijgen van een kind; ik wilde het ook ruiken en er in mijn armen mee gaan slapen”.

Je schreef toen gedichten met een seksuele openhartigheid die in de betere kringen een schandaal veroorzaakte. Waar haalde je de moed vandaan?

Gioconda Belli: Van mijn enorme naïviteit, ha! Of van mijn romantische natuur – moeilijk om daar een onderscheid in te maken. Het ging om het geloof dat het wel goed kwam als je op een authentieke en uitgesproken manier uiting gaf aan je gedachten en gevoelens. Ik dacht niet dat ik daardoor iets kon verliezen. De poëzie ging over mijn lichaam, de gedichten prezen de belangrijke functies van mijn lichaam. Het was niet pornografisch, ik noemde geen organen. Het was sensueel. De vrouw als subject in plaats van object. Maar vrouwen in Latijns-Amerika worden niet verondersteld lichamelijk te zijn, ook al wordt de rol van moeder aanbeden.

Je beschrijft in de Kroniek een kindertijd vol angst over wat er tijdens de dictatuur in je omgeving gebeurde. Hoe ging dat samen met de romantiek?

De sfeer was vreselijk toen ik klein was. Heel onderdrukkend. Ik kon slechts observeren. Er waren akelige gebeurtenissen. Ooms en tantes die gewond geraakten bij demonstraties. Dat je naar een winkel ging en het bloed op de grond zag van iemand die was doodgeschoten. Foto’s van lijken in de krant. Er was een foto die ik nog steeds voor me zie: een moeder met haar zoon in haar armen, schreeuwend nadat hij is geraakt door kogels van de Nationale Garde. Er was die voortdurende terreur. Mijn romantiek kwam pas later, toen ik begon te schrijven en betrokken geraakte bij de bevrijdingsbeweging, en ik de situatie niet meer als uitzichtloos en donker zag.

Is de angst ooit verdwenen?

Nee, die blijft bij je. Ik zie het ook aan landgenoten die hier komen. We zijn bang voor autoriteiten. Nerveus als we langs de douane moeten. Je voelt je zo machteloos. Op een dag besefte ik: dat is het resultaat van het leven onder een dictatuur. Zodra je iemand in een uniform ziet, denk je dat die je kwaad zal doen. Een agent op straat komt mij niet voor als iemand die me zou kunnen helpen of beschermen. Ik ben snel bang. Men noemt het een posttraumatisch stresssyndroom. Je gebruikt je reserves als je in een moeilijke situatie verkeert; de angsten heb ik jarenlang onderdrukt. Maar in de VS hoefde dat niet meer en toen kwam het naar boven. In het boek schrijf ik er niet zo veel over, maar in het begin was ik hier compleet paranoïde. Als ik in de bioscoop zat, hoorde ik vreemde geluiden. Ik moet altijd aan het gangpad zitten zodat ik meteen weg kan. Ik ben bang in vliegtuigen, overal waar ik niet weg kan. Tijdens de revolutie had ik geen vliegangst. Dan had ik ook nooit in al die gammele toestellen kunnen zitten.

De memoires wekken de indruk dat je de overstap naar de gewapende strijd maakte na het lezen van allerlei boeken. Was er ook een beslissend moment?

Misschien de moordpartij in 1967. Er was een grote bijeenkomst tegen Somoza. Het was de bedoeling dat iedereen zou blijven zitten totdat hij zou opgeven. Na een uur begon de Nationale Garde te schieten. Conservatieve leiders vroegen de Amerikaanse ambassadeur te bemiddelen en dat draaide uit op een soort overeenkomst met Somoza. Dat was verraad van het volk, dat zo’n groot risico had genomen. Er waren doden gevallen bij een poging op vreedzame manier iets te doen aan de dictatuur. Maar de conservatieven waren bang en laf, en toen besefte ik dat ik die leiders nooit meer kon vertrouwen en dat er geen vreedzame manier was om de situatie te veranderen.

In de begintijd dat je voor de sandinisten werkte, werd je door het regime eens beschuldigd van betrokkenheid. Je loog, en was achteraf verbaasd over het gemak waarmee je dat deed. Heb je dankzij de revolutie nog meer verrassende kwaliteiten ontwikkeld?

In het begin vond ik liegen heel moeilijk, maar na een tijdje begon ik het zelfs leuk te vinden. Het was een uitdaging voor mijn verbeelding. Ik was heel snel. Ik kon een alibi verzinnen in twee seconden. Een andere kwaliteit was het bewaren van mijn kalmte tijdens momenten van grote spanning. En het uitspelen van mijn bourgeois-achtergrond. Het gebruiken van mijn vrouwelijke charmes. Flirten. Het was een soort acteren.

Je werd getraind in het gebruik van vuurwapens. Dacht je ook na over de mogelijkheid dat je die ooit zou moeten gebruiken?

Jazeker. Ik was er bang voor maar dat ging over toen ik meer betrokken geraakte bij de strijd. Was het nodig geweest, dan had ik geschoten zonder er bij na te denken. We wilden allemaal helden zijn. Ik wilde toestemming van de leiding om deel te nemen aan de echte strijd, en was gefrustreerd dat ik in de meer diplomatieke sfeer moest werken. Toen ik als balling in Costa Rica leefde, vroeg ik regelmatig of ik niet in Nicaragua mocht meevechten. Ik zag dat als de vuurdoop, de ultieme test. Maar de leiding vond dat ik in Costa Rica nuttiger was. Achteraf ben ik blij dat het niet hoefde. Het moet erg moeilijk zijn geweest.

Het moederschap was slecht te combineren met je actieve en gevaarlijke rol in de revolutie, blijkt uit het boek. Heb je ooit overwogen de strijd vaarwel te zeggen omwille van je kinderen?

Nee. Nooit. Dan had ik gedaan wat ik anderen verwijt: je eigen bestaan beschermen. En dan verandert er nooit wat. Ik deed het ook voor mijn kinderen want ik wilde niet dat zij onder dezelfde omstandigheden moesten leven. Overigens had ik nog het geluk dat de kinderen de meeste tijd in mijn nabijheid waren, terwijl anderen hun kinderen voor lange tijd niet konden zien.

Je vertelt dat de strijd in zekere zin zo mooi was omdat die het leven een doel gaf, en voor een sterke gemeenschapszin zorgde. Denk je dat je vroegere kameraden je dat in dank afnemen? Klinkt het niet beter als je de offers en de ellende benadrukt?

Dat laatste is een misvatting. Zo’n revolutie heeft een erotische kant. Het gaat over levensenergie, levenskrachten. Het gaat niet alleen over thanatos. We vochten niet om te sterven maar om te leven. Het ging gepaard met een enorm geluksgevoel. Vreugde, humor. Misschien hoort dat bij het karakter van Nicaragua. Er wordt veel gelachen, er is veel humor. We zijn helemaal niet triest, ook al hebben we vreselijke tragedies doorstaan. Maar over de ergste dingen worden grappen gemaakt. Misschien is het een manier om de ellende door te komen.

In de jaren na de overwinning is er veel misgegaan, en uiteindelijk verloren de sandinisten de verkiezingen. Het boek wekt de indruk dat de schuld daarvoor meer ligt bij de sandinistische leiders en vooral Daniel Ortega, dan bij de toenmalige Amerikaanse president Reagan, die het gewapende verzet van de contra’s tegen de sandinisten actief steunde en een economische boycot invoerde.

Ik ben kwaad op de sandinisten, ja. Natuurlijk droeg de regering Reagan een grote verantwoordelijkheid, maar in zekere zin maakten de Ortega’s het hem makkelijk om steun te krijgen voor dat beleid. Er was een houding van politiek machismo en dat heeft het land veel schade berokkend. Er was een moment waarop de Democraten in het Amerikaanse congres niet akkoord gingen met hulp aan de contra’s. Dat was een grote overwinning voor ons. Op dezelfde dag zei Ortega dat hij in Moskou op bezoek zou gaan. Zulke dingen. Dat kwam voort uit die houding van onoverwinnelijkheid; het morele gelijk stond immers aan onze kant. Pas toen duidelijk werd dat er grote problemen waren, deden de sandinisten concessies. Dat had veel eerder gekund, en dat had een hoop ellende en doden gescheeld – ouders verloren hun kinderen in die strijd. Dat vind ik onvergeeflijk. Ideeën mogen niet belangrijker zijn dan mensen. En trots al helemaal niet.

Mis je de tijd van de revolutie?

Soms. Het was, in de woorden van Dickens, “the best of times and it was the worst of times”. Een tijd van grote vreugde en tegelijk van veel verdriet. Maar de vreugde overheerste. Je was betrokken bij iets dat zoveel groter was dan jezelf. En we hadden het gevoel iets fantastisch bereikt te hebben. Het was als een drug. We raakten verslaafd aan de intensiteit van het leven. We hadden een land van klei in onze handen en konden dat vorm geven. Jammer dat het daarna verkeerd is gegaan. Misschien waren we te jong om het tot een goed einde te brengen. Maar het resultaat is niet het enige wat telt. Veel revoluties hebben misschien niet bewerkstelligd wat de bedoeling was, maar dat staat los van de inspanning en van de droom over een rechtvaardiger wereld. De critici van revoluties ontkennen vaak ook de waarde van de droom. Ze vinden dromen zinloos. Dan zeg ik: laten we de droom in stand houden, en zoeken naar een andere methode om de dingen te veranderen. Het streven geeft je leven extra betekenis. Het brengt mensen bijeen. Het geeft je het gevoel dat van alles mogelijk is. Het zou toch treurig zijn als we dat verliezen. We moeten terugkijken naar deze ervaringen om te zien wat waardevol was en behouden moet worden.

Een fragment uit Kroniek: “Zonder te weten waarom of hoe, ging ik achter mijn schrijfmachine zitten en begon ik het traject te beschrijven dat ik iedere ochtend als pasgetrouwde jonge vrouw aflegde. Opeens was het alsof mijn handen een eigen leven leidden. Ik was het niet meer die daar wandelde, maar een andere vrouw. Een geschiedenis die vijftien jaar geleden voor het eerst in mij was opgekomen, vond een stem. Het was het begin van De bewoonde vrouw.” In dat begin van je eerste roman is een boom aan het woord die ooit een vrouw was. Is reïncarnatie voor jou iets vanzelfsprekends?

We moeten allemaal onze eigen uitleg bedenken inzake leven en dood. In mijn uitleg is er sprake van een soort recycling van onze kern, van ons essentiële zijn. Een deel van ons leeft voort in anderen, afhankelijk van het spoor dat we hebben achtergelaten. De incarnatie in planten en dieren is een onderdeel van de indiaanse mythologie. Strijders werden kolibries; moeders die overleden tijdens een bevalling werden sterren; wie verdronk, werd een boom of een plant in een tuin. Ik hou daarvan, het is zo poëtisch. En er bestaat geen twijfel over dat we uiteindelijk opgaan in de aarde. Doodgaan is van wezenlijk belang; we zouden onmogelijk allemaal tegelijk kunnen leven. Als we ons willen voortplanten, moet er ook gestorven worden; voor een eeuwig leven zouden we de voortplanting moeten opgeven. Het leven is niet futiel. We moeten de wereld mooier en rechtvaardiger maken voor degenen die na ons komen. Iemand als Shakespeare leefde eeuwen geleden, maar hij kan ons nog steeds schoonheid laten ervaren. Natuurlijk is niet iedereen een Shakespeare, maar we moeten trachten een spoor van schoonheid na te laten.

Gioconda Belli: Kroniek van liefde en oorlog. Uitg. De Geus, 455 pag., 998 fr.

Jim Schilder

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content