Zijn defilés worden altijd met ingehouden adem gevolgd en ontlokken steevast een beschaafd en welgemeend applaus. Een gesprek met Gianfranco Ferré, een modemonument met bijna dertig jaar ervaring in het vak.

Van alle modearchitecten is Gianfranco Ferré (56) de meest indrukwekkende en volmaakte. Zijn erg geconstrueerde stijl steunt op de fundamenten van de ware elegantie. De snit van z’n redingotes is legendarisch en z’n musketiersmouwen zijn een waarmerk. Vindingrijkheid is de grootste constante in heel zijn creatief werk. Het is wellicht daarom dat zijn defilés in zijn palazzo op de Via Pontaccio in Milaan nooit gepaard gaan met de hysterie die eigen is aan dergelijke spektakels, maar ze worden altijd met ingehouden adem gevolgd en ontlokken op het eind steevast een welgemeend beschaafd applaus. Zoals in de schouwburg of de opera.

Dit seizoen zijn klasse en ‘bourgeois chic’ opnieuw troef. Ferré zal in zijn nopjes zijn. Terwijl sommigen zich te pletter zwoegen op prêt-à-porter van hoog niveau, amuseert hij zich.

Zijn herfst-wintercollectie ‘Gianfranco Ferré’ presenteert silhouetten die nog in de pas lijken te staan: zilveren spelden, opgenaaide stukjes patroon in toile en zichtbare naden. De onverbeterlijke romanticus laveert tussen discipline en vervoering, tussen harmonie en chaos, moffelt bont tussen piratenbroeken in luxueus denim, versiert brave jurken met 19de-eeuws aandoende crinolines en maakt van zijn modellen tsarina’s in brokaat of mooie amazones in weelderige dierenhuiden. Met de speelsheid van een kwajongen, maar met het vakmanschap van een veteraan, combineert hij voor zijn jongste lijn, GFF, tweed met leder, zwart met felle kleuren, sobere lijnen met pikante details.

Il Signore Ferré ontvangt ons in zijn bureau. Er hangt een sfeertje dat iets heeft van de burgerlijke decadentie, waarin cineast Luchino Visconti zich goed zou hebben gevoeld. Zodra Ferré mindere goden uit de modewereld op de korrel neemt, verandert zijn uitbundig gebulder in een ingehouden glimlach.

U bent al meer dan een kwarteeuw bezig met het ontwerpen van kleding. Hoe ziet u de mode in het derde millennium?

Gianfranco Ferré: Dertig jaar geleden zag men het jaar 2000 als koel en onpersoonlijk, enkel in het teken van de technologie en de functionaliteit. Nu we zover zijn, merken we dat het tegenovergestelde zich voordoet. Het individu wordt door de sociologen op de voorgrond geschoven en zowel eigenliefde als naastenliefde zijn deugden. Wat de mode betreft, zien we een terugkeer van de vrouwelijkheid, romantiek, levensvreugde, vrijmoedige verleidelijkheid en weelderigheid.

Geen toekomst zonder verleden, dus…

Absoluut. Dat is de sleutel tot het geheim van ons bestaan. Zo kom je vooruit in het leven, welke wegen je ook bewandelt, privé of professioneel. In mijn kleren zou ik graag iets uit het verleden willen verwerken – soms gewoon een herinnering of een gevoel – dat hopelijk aanstekelijk werkt en het hedendaagse modelandschap wat doet ontspannen.

U zette uw eerste stappen in de modewereld als stilist in een Italiaanse breigoedfirma, in het begin van de jaren ’70. Hebt u heimwee naar die periode?

Heimwee niet. Veeleer een soort van aangename herinnering die ik graag laat doorsijpelen in mijn huidige creaties. Voor mijn collectie Ferré Jeans vorige zomer bijvoorbeeld, vond ik het leuk om jeans in pastelkleuren te ontwerpen, bedrukt met imitatiebrokaat.

We zien voor deze herfst en winter ook heel wat verwijzingen naar de jaren ’40, zeker bij ‘Prada’. Maar dat was geen vrolijke periode, ook niet op het gebied van mode.

Wat ik een beetje komisch vind, is dat deze stilisten zich baseren op een periode die ook al een inspiratiebron was voor de ontwerpers in de jaren ’70. Ik denk bijvoorbeeld aan de verrassende Collection 40 van Yves Saint Laurent uit 1971. Dat was toen geniaal: het was een uitzonderlijk experiment en het product was echt origineel. Nu is het opgewarmde kost. Sommige ontwerpers denken dat ze een frisse wind door de mode doen waaien omdat ze wat elegant was in de jaren ’20, ’30, ’40 of ’50 met elkaar vermengen en er een pseudomodern soepje van koken. Als het zo zit, dan denk ik liever aan het echte verleden dat intense emoties losmaakt. Een ontwerper moet zichzelf blijven en geen fotokopieermachine worden.

Sommigen zeggen dat dit gebrek aan originaliteit, deze eenheidsworst te wijten is aan de grote luxegroepen die de modelabels opkopen. Wat denkt u daarvan?

Wel, ik ben benieuwd wat het voordeel zal zijn van deze koopwoede en de enorme bedragen die daarmee gemoeid zijn. Goed, het fenomeen is nog tamelijk jong en ik wil hier niet Cassandra spelen, maar stilisten en modehuizen die koste wat het kost willen globaliseren: dat fenomeen zal de creativiteit zeker niet ten goede komen. Vroeger had elk huis zijn eigen identiteit, zijn ritme en zijn spirit. Tegenwoordig dreigt men vergissingen op te stapelen. Denk maar even terug aan de ruzie in januari jongstleden tussen Jil Sander en Bertelli, de grote baas van Prada, nadat Prada eind 1999 Jil Sander had opgekocht.

Vreest u niet zelf te worden opgeslokt door Italiaanse reuzen als Ittierre of Marzotto die al enkele licenties van u in hun bezit hebben?

Helemaal niet! ( lacht) Ze zullen me nooit hebben, mij niet en mijn aandelen niet. Zelfs als mijn ex-vennoot Sergio Mattioli zijn aandelen wil verkopen, blijf ik nog altijd meerderheidsaandeelhouder. Marzotto en Ittierre bemoeien zich nu met de productie van collecties als Ferré Sport, Ferré Jeans, Forma(nvdr.: lijn voor grotere maten), Studio (nvdr.: democratischer lijn voor multimerkenboetieks), maar ze hebben eerst van mij instructies gekregen. Ik orkestreer ‘Gianfranco Ferré’, mijn eerste lijn en dat doe ik in alle vrijheid. Dat was trouwens ook altijd het geval bij Dior, waar ik voor alle lijnen artistiek directeur was tussen 1989 en 1996. Weet u, ik wil niet in de portemonnee belanden van een industrieel die me wil verplichten een kledingstuk te concipiëren als een product.

Zijn vrijheid en zelfstandigheid essentieel voor u als persoon en als ontwerper?

O ja, zeker. Ik ben een individualist in het diepst van mijn gedachten. Ik kan niet zonder orde en discipline, maar ik heb ook nood aan een grote mate van vrijheid. Ik kleed me bijvoorbeeld niet op deze manier om in de mode te zijn, maar omdat het me bevalt en omdat ik zo mezelf kan blijven. Ik hou overigens niet van ijdelheid en mijn vrienden hebben niets van fashion victims. (glimlacht) Ik zie een vrouw graag met een mooi accessoire, maar die overdaad aan tassen tijdens de defilés… daar moet ik om lachen.

Van orde en discipline gesproken. Dan denk ik aan uw studies architectuur. En er zijn nog couturiers in dat geval. Is dat een wenselijke stap om modeontwerper te worden?

Ik zou niet durven beweren dat het een noodzakelijke stap is, maar er bestaat toch een zekere osmose tussen beide opleidingen. Het ontwerpen van een kledingstuk komt ook neer op het denken in en het tekenen van lijnen en volumes, kennis van materialen enzovoort. Zoals in de architectuur is het einddoel van de ontwerper: een zo perfect mogelijk object dat een eigen leven begint te leiden, in de eerste plaats dankzij de intrinsieke kwaliteiten.

Hoe werkt u bij het ontwerpen?

Het kledingstuk moet mij in de eerste plaats kunnen bekoren. Ik ben in zekere zin mijn eerste klant. Maar verder heb ik niet veel nodig om mijn inspiratie te doen werken: het tikken van hoge hakken op een houten vloer, het ruisen van een lap stof, het genoegen om een weelderig zijdeplissé op een hard nylon frame te kunnen draperen – om het even waar en wanneer, want zo’n frame is vouwbaar en kan in de reiskoffer – het experimenteren met materialen, wat altijd een avontuur is…

Kan men zeggen dat uitzonderlijke ontwerpers een fabricagegeheim bezitten?

Ik zou zeggen: ja, in zoverre ze erin slagen de werkelijkheid te vatten en die achteraf op een getrouwe en tegelijk sublieme manier weer te geven.

Bijvoorbeeld?

Uitgaand van het belang dat ik aan materialen hecht, denk ik nu aan mijn wintercollectie 2000-2001 ( nvdr.: de eerste die zijn naam draagt), aan die nylon parka afgeboord met sabelbont, of aan die ronde donsjas in dubbele zijdecrêpe en versierd met lovertjes. Elke stof heeft haar plaats in het creatieve proces, omdat ze een meerwaarde biedt.

Uw aanpak is ongewoon. Normaal durven ontwerpers wat meer met hun tweede lijn.

Waarom zou je je in de ene lijn meer beperken dan in de andere? In al mijn kledinglijnen zou ik de mensen – vooral de jongere generaties – kwaliteit, schoonheid en vernieuwing willen bijbrengen, de kenmerken van een geslaagd kledingstuk. Mijn nieuwe collectie voor kinderen gaat helemaal in die richting: van in de wieg zijn kinderen ontvankelijk voor zachte stoffen, vrolijke kleuren, de warmte van hun lievelingsknuffel. Zodra ze weten wat een mooi materiaal is, hebben ze de basis van de ware elegantie mee.

Marianne Hublet / Foto’s Etienne Tordoir e.a.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content