Hoe gaat een modeontwerper om met zijn jeugd ? Voor de ene zijn die jaren een hoogstpersoonlijke inspiratiebron, voor de andere heeft ontwerpen niets met het eigen verleden te maken. Over één ding zijn Dirk Bikkembergs en Stephan Schneider het eens : hun échte leven begon aan de modeacademie.

Dirk Bikkembergs (45) “Als kind leefde ik zo goed als op een eiland.”

Ik heb weinig herinneringen aan mijn jeugd. Spannend was die niet : ik haalde geen kattenkwaad uit, ik had geen hobby’s en uitgaan interesseerde mij ook niet. Ik was een braaf kind dat thuis televisie keek, denk ik. Eigenlijk is die hele periode één groot gat in mijn geheugen. Soms denk ik, wat heb jij eigenlijk gedaan voor je in de mode ging ? Niets, vrees ik. Mijn vader was een Belgische beroepsmilitair, die in Duitsland mijn moeder leerde kennen. Ik ben geboren in Flamersheim, een dorp in de buurt van Bonn. Twee weken later zijn we een eerste keer verhuisd. Door het beroep van mijn vader bleven we nooit langer dan vier jaar op dezelfde plek. Ik groeide op in Bad Arholsen, een gehucht bij Kassel en dus de Oost-Duitse grens, maar roots heb ik niet. Voortdurend verhuizen was normaal voor mij : een andere school, andere vrienden, zo ging het en basta. Ik heb er nooit naar gestreefd me ergens thuis te voelen.

Mijn moeder werkte thuis. Mijn vader, mijn broer Guido en ik kregen dus altijd alles wat we nodig hadden. Mijn vader was een rustige man die nooit over zijn werk sprak. Autoritaire trekjes waren hem vreemd, ik zag hem zelfs nooit in uniform. Mijn ouders hebben me in het algemeen mijn gevoel laten volgen, en dat heeft me gevormd. Als kind was ik geen eenzaat, maar wel introvert. Ik heb nooit de behoefte gevoeld om erbij te horen. Ook als ontwerper ben ik altijd mijn eigen weg gegaan, ik nam altijd mijn eigen beslissingen. Wie mij liefheeft, die volgt, en de anderen gaan maar. Rancune ken ik niet, ik kan gemakkelijk loslaten, de bladzijde omslaan. Een gezonde houding, al moet ik bekennen dat veel mensen dat anders begrijpen.

Van mijn moeder heb ik een Duitse ingesteldheid meegekregen, heel nuchter, met twee voeten op de grond. Op school was ik een middelmatige student die net het nodige deed. Latijn of Grieks interesseerden me niet, ik voelde al snel dat ik daar later niks mee aan kon. Niet dat ik veel over mijn toekomst piekerde. Ik vond het zenuwslopend hoe iedereen rond mij daarmee bezig was. Alles leek allemaal zo voorgeprogrammeerd, ofwel ga je naar Brussel, Leuven of Gent. Zelf had ik er geen idee van wat ik zou worden en dat miste ik ook niet.

Op mijn achttiende trok ik naar Antwerpen, alleen met de trein vanuit Keulen. In Duitsland kon ik na de humaniora niet verder studeren in het Nederlands, en dus moest ik wel naar België komen. Via een studiekeuzebegeleidster schreef ik me in voor het ingangsexamen aan de modeacademie. Vraag me niet waarom. Ik had een nichtje in Hasselt dat veel met kleding bezig was, maar ik droomde er niet van zelf modeontwerper te worden. Van die wereld wist ik in die Belgische enclave in Duitsland niets. Als kind leefde ik zo goed als op een eiland. Zelfs wat er in Duitsland gebeurde, ging grotendeels aan ons voorbij, en de trends van toen al helemaal. Ik luisterde niet naar muziek, ik las geen modebladen en shoppen deed ik niet. Tegen de tijd dat ik de seventies leerde kennen, zat ik al in de jaren tachtig.

Voor het ingangsexamen op de modeacademie moest ik vijf silhouetten schetsen. Dat deed een vriendin voor mij, want tekenen kon ik niet. Dat ik door het examen ben geraakt, heb ik aan Marina Yee te danken. Mocht zij me niet getoond hebben hoe het moest, dan was ik waarschijnlijk nooit geaccepteerd. Dan was ik rechten gaan studeren in Leuven en had ik nu een saaie kantoorbaan. Ik heb geluk gehad, denk ik wel eens. Alsof iets of iemand wilde dat ik goed terecht kwam en me ongemerkt in de goede richting duwde.

Op de academie raakte ik met de mode getrouwd. Ik wist meteen dat ik juist zat. Ik zou graag zeggen dat ik een logische evolutie volgde, dat er in mijn jeugd dingen gebeurd zijn die maken dat ik nu een modeontwerper ben, maar zo is het niet : alles is begonnen aan de modeacademie. Uitgaan in Antwerpen interesseerde me ook niet als student : ik ging van mijn kot naar de academie en de rest kon me gestolen worden. Ik heb dat eerste jaar een klik in mijn hoofd gehad, ik wist meteen waar ik naartoe wilde. Mijn visie is ook nooit veranderd : een wit T-shirt, een Levi’s 501 en All Stars-gympen, dat is waar ik voor sta. Met gebeurtenissen, muzen of inspiratiebronnen heeft dat niets te maken. Het is alsof een inwendige stem het me influisterde.

Aan de modeopleiding zelf heb ik vooral technische bagage te danken. In die zin zijn medestudenten als Marina, Ann Demeulemeester of Dries Van Noten wellicht belangrijker dan de lessen op zich. We leerden allemaal heel erg van elkaar, al had ieder zijn eigen aanpak en ritme. We keken naar elkaar maar deden ons eigen ding. Dat was ook wat mensen als Mary Prijot, de toenmalige directrice, verwachtten. Ze keek niet naar het resultaat op zich, maar naar de passie.

Nadat ik ’82 afstudeerde, werd ik erg gestimuleerd door Helena Ravijst van het Instituut voor Textiel en Confectie van België ( de vzw die destijds het Textielplan van minister van Economische Zaken Willy Claes uitvoerde). Zo iemand ben ik in mijn leven niet meer tegengekomen. Ze had een feilloze neus voor talent en was tegelijk heel ondernemend, haast op het naïeve af. Een reis naar Japan, een shooting in Tenerife, niets was te gek voor haar. Dat was een enorme stimulans voor mij. Dankzij haar ben ik op een spontane manier aan mijn carrière begonnen. Wat ze deed was bovendien niet op feiten gebaseerd. Het was gewoon een gevoel dat ze had, en dat werd een rode draad door mijn carrière.

Eigenlijk interesseert het verleden me niet. Daar stel ik me nooit vragen over. Wat voorbij is, is voorbij. Ik wil voelen wat er mórgen komt, waar de wereld naartoe gaat, wat dan de mode is. Ontwerpen heeft voor mij ook niets met introspectie te maken. Mijn eigen kledingsmaak en wat er in mij leeft, dat doet er niet toe, laat staan waar ik vandaan kom. Waar zijn mensen mee bezig, dat is voor mij de vraag. Ik was zelf nooit bezeten van sport, maar als je nu naar de jeugd kijkt, kun je er niet omheen : sport beheerst de wereld. Als hoofd van een bedrijf dat kleding wil verkopen, kan ik daar toch mijn ogen niet voor sluiten ? Ik observeer, ik zoek het algemene beeld, en dat probeer ik te vertalen.”

Stephan Schneider (35) “Ik ontwerp met herinneringen aan de familiale gezelligheid.”

Ik ben altijd zot geweest van mode, van jongs af aan. Op mijn vijftiende kocht ik mijn eerste paar designerschoenen, uit de eerste collectie van Dirk Bikkembergs. Ik weet nog precies hoeveel ze kostten : 250 euro, een enorm bedrag voor mij toen. Ik was rond die tijd op taalcursus in Engeland en sliep nachtenlang op de luchthaven, gewoon om die schoenen te kunnen kopen. Tegen mijn achttiende droeg ik kleren van Jean Paul Gaultier, Vivienne Westwood, pakken van Yohji Yamamoto, noem maar op. Daarom ben ik na mijn legerdienst ook zes maanden in het beroepsleger gegaan. Als homo en vegetariër lag dat niet voor de hand, maar met dat loon kon ik wel mijn studies en mijn leventje betalen. Mode was gewoon een passie voor mij.

Mijn jeugd was heel rebels. Tot mijn achttiende woonde ik in Duisburg, een kleinburgerlijke industriestad bij Düsseldorf, die je nog het best met Charleroi kunt vergelijken. Heel conservatief, al gaf dat me juist energie. Ik wilde voortdurend revolteren – een oorring, kleuren in mijn haar, Gaultier-shorts en lange witte sokken in de wintermaanden. Met mijn sproeten en ros haar was ik sowieso een buitenbeentje op school, en dankzij de mode heb ik die rol omarmd. Kleding was een uitdaging en tegelijkertijd een vlucht uit de realiteit, weg van die bekrompenheid en de school die ik zo haatte. Nu kom ik enkel in Duisburg als ik mijn ouders bezoek. Verder heb ik die plek volledig losgelaten.

Ik denk graag terug aan de jaren tachtig. Het was een arrogante en decadente periode, maar zo creatief ook. Ik leefde daar helemaal in op. Ik was gek van Aztek Camera en andere New Romantics uit Groot-Brittannië, en dankzij extravagante sterren als Rita Mitsouko en Duran Duran leerde ik Gaultier en John Richmond kennen. Uitgaan was ook heel belangrijk. ’s Nachts leefde ik me uit. Discotheken en technofuiven hebben me nooit aangesproken, maar die elitaire feestjes van toen zal ik nooit vergeten. Op mijn achttiende organiseerde ik zelf trouwens thema-avonden. Ik schreef met de hand advertenties, die dan in i-D verschenen. Het was allemaal heel exclusief en pretentieus, met een stoeltjesdans en optredens van een oudere dame. Die tijd heb ik zo intens beleefd dat ik er nog steeds energie uit put. Stressen op voorhand ook, wat zal ik aandoen ? Als je ziet hoe gematigd en braaf alles nu is… mensen durfden veel meer in mijn jeugd, ze wilden meer moeite doen. De mode was veel creatiever. Ik heb al mijn ontwerperskleding van toen bewaard, maar je kunt er gewoon niet meer mee buitenkomen, met die enorme schouders. Wanneer kleden mensen zich nog eens op ? Zelfs in de opera is een jeans nu heel gewoon.

Voor mezelf liggen mijn roots in Antwerpen. In Duitsland heb ik nooit een potlood vast gehad. Alles wat ik weet, heb ik aan de modeacademie geleerd. Nochtans heb ik de stad eerst leren kennen door de winkels. Zodra ik een auto had, ging ik er kleding kopen bij Linda Loppa en winkels als Closing Date. Dat was het summum voor mij, uniek in Europa. ’s Avonds ging ik naar La Rocca, en de volgende dag begon ik om halfzes ’s ochtends weer in de kazerne. Dat je in Antwerpen ook mode kon studeren, ontdekte ik pas later. Ik was al 21 toen ik toevallig een eindejaarsdefilé van de modeacademie zag – gewoon mee binnen geschoven met het volk aan de Handelsbeurs. Daar heb ik er voor het eerst aan gedacht zelf iets in die richting te doen, te meer omdat de mode tegen die tijd al zo oninteressant was geworden. Ik vond niks meer leuk, de Belgen niet, Gaultier en Yamamoto niet. Als de mode sterk gebleven was, waren de zaken misschien anders gelopen.

Het leukste aspect van mijn jeugd waren mijn ouders en het leven thuis met mijn broer en zus, die acht jaar ouder zijn. We vormden een hecht gezin, we waren altijd erg open met elkaar. Voor mijn ouders was ik misschien wat vreemd, maar ze hebben me nooit bekritiseerd. Ze waren trots dat hun zoon persoonlijkheid had, met niemand te vergelijken viel. Een moeilijk kind was ik niet. Mijn ouders verbazen er zich nog over dat ik urenlang alleen kon spelen op mijn kamer. Postkantoor of zo, stempelen en zegels plakken, een hele dag lang ! En als er bijvoorbeeld een verjaardagsfeest moest georganiseerd worden, was ik er ook altijd bij. Als kind was ik gek op die speciale momenten waarvoor iedereen zich opkleedt en het huis versierd wordt. Ik begon in september al af te tellen voor Kerstmis.

Als ik nu ontwerp, werk ik onbewust met herinneringen aan die tijd. Aan de geur van de auto van mijn vader bijvoorbeeld of de hele kalkoen die mijn moeder in de oven stak. Voor mij kunnen zulke details een heel denkproces in gang zetten. Want tegenwoordig maakt iedereen filet, en in elke auto hangt nu een fris geurtje. Dat soort nostalgie naar authenticiteit en familiale gezelligheid is bij mij sterk aanwezig. Ook in de huidige wintercollectie, met sneeuwsterren en meer van die clichés. Die heb ik van onze skivakanties in Zwitserland. Tot mijn zestiende gingen we jaar na jaar naar dezelfde plek, altijd datzelfde chalet in de bergen. Heel idyllisch.

Als ik mijn ouders bezoek, ga ik ’s zondags nog steeds naar de kerk met mijn vader. Niet dat ik zo gelovig ben, het is gewoon een van de vele tradities. Zo zijn er veel in onze cultuur. Herhaling, daar ben ik dus mee opgegroeid. Ik heb mijn vader ook nooit in een nonchalante broek of sweater gezien, altijd in een pak met een das. Zelfs als hij in de tuin werkte. Misschien is dat ook waarom ik op mijn zeventiende op internaat wilde zitten in Groot-Brittannië. Ik heb in die acht maanden moeilijke momenten gekend, maar het trok me gewoon aan, zo’n oeroud instituut waar jongens uniformen dragen en discipline en tucht heersen. In onze vrije uren droegen we natuurlijk waar we zin in hadden, en die tegenstelling tussen uniformen en individualiteit duikt nog steeds op in mijn werk.

Als ontwerper ga ik vrij conceptueel te werk. Ik vertrek van woorden, van ideeën. Soms komen die van de gekste dingen. In mijn kindertijd stond in Duitse telefoonboeken ook altijd het beroep van de mensen. Als mijn moeder nieuwe mensen leerde kennen, ging ze dat dus graag eens nakijken. Dat kan voor mij al genoeg zijn om over anonimiteit en individualiteit te gaan nadenken. We werken dan wel voor klanten, ik zie zelf toch ook liever ontwerpers die persoonlijk te werk gaan. Anders kun je even goed shoppen bij de grote ketens, die maken ook mooie, maar wel zielloze kleding. Ik ben geen avant-gardeontwerper, maar ik wil wel aan reflectie doen. Het liefst wil ik dat mijn ontwerpen een dialoog oproepen.” n

Tekst Wim Denolf

“Wat voorbij is, is voorbij. Ik wil voelen wat er mórgen komt. Ontwerpen heeft voor mij ook niets met introspectie te maken. Mijn eigen kledingsmaak en wat er in mij leeft, dat doet er niet toe, laat staan waar ik vandaan kom.”

“Met mijn sproeten en ros haar was ik een buitenbeentje op school, en dankzij de mode heb ik die rol omarmd. Kleding was een uitdaging én een vlucht uit de realiteit.”

“Nostalgie naar authenticiteit

en familiale gezelligheid is bij mij sterk aanwezig. Ook in de huidige wintercollectie, met sneeuwsterren en meer van die clichés. Die heb ik van onze

skivakanties in Zwitserland.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content