Interieurarchitecte Sandrine Saint-Hilaire houdt niet van tierelantijntjes. Haar flat is ingericht met forse, mannelijke vormen.

Twee jaar geleden vestigde Sandrine Saint-Hilaire zich als zelfstandig interieurarchitect, nadat ze twaalf jaar op het bureau van haar vader had gewerkt, Jean Jacques Hervy. De naam van deze Brusselse interieurarchitect klinkt tot ver in het buitenland en zijn bureau is een voedingsbodem voor jonge architecten: ook Vincent Van Duysen en Nicolas de Liedekerke waren er een tijdlang aan de slag.

“Ik voelde dat het tijd werd om een eigen carrière uit te bouwen”, vertelt Sandrine. “Precies om niet met mijn vader te worden geassocieerd, verkoos ik te werken onder de naam van mijn moeder. Ik blijf natuurlijk goed opschieten met mijn vader en deel trouwens zijn grote passie voor Italië.” Zelf woonde ze anderhalf jaar in Milaan, studeerde er aan de Domus-academie, kwam in contact met Gaetano Pesce en Alessandro Mendini en maakte de laatste bloei van Memphis mee. Maar van al dat modernisme merk je in haar flat zo goed als niets. Blijkbaar kwam Sandrine onder invloed van haar vader in klassieker vaarwater terecht. En dat past ook bij de context van het huis en de wijk.

Sandrine betrekt twee verdiepingen van een typisch Brussels burgerhuis, gelegen vlakbij het Hortamuseum. Het is een rustige en deftige buurt achter de Louizalaan, waar zich tegenwoordig nogal wat decorateurs, antiquairs en restaurants verankeren. “Dit appartement is maar een voorlopig onderkomen”, zegt Sandrine. “Ik ben er niet verliefd op. Bovendien werd er hier en daar aan geknutseld: ik hou niet van het verlaagde plafond in de eetkamer en de lompe vensterramen. Door brede banden op de muren te schilderen, trek ik de aandacht weg van het lage plafond. De horizontale banden ondersteunen het perspectief: daar hecht ik veel belang aan. Als je door een woning stapt, moeten je ogen zich aangetrokken voelen door iets dat in de verte ligt.”

Het is geen flat met een sterke architectuur, de vertrekken liggen netjes op een rij en er is nauwelijks decor: het stucwerk en de deuren zijn simpel van lijn. Daarom laat Sandrine de decoratie zo’n grote rol spelen. Maar het gaat om meer dan louter opsmuk. De interieurarchitecte houdt niet van tierelantijntjes: “Geef mij liever mannelijke vormen. Het meubilair mag er wat fors uitzien, zoals de Chinese kast of de grote ornamenten die ik overal ophang. Ik wil geen ‘getut’. Ik hou van objecten met een architectonische présence.” Boven de canapé hangt zo’n stuk architectuur: een volledig dakvenster van zink. Ook de salontafel oogt monumentaal. “Het is een oude stationshorloge, op de kop getikt bij een brocanteur. Lang geleden trouwens, in mijn studententijd, ik hou het al jaren bij”, vertelt ze fier. Ook de neogotische maquette die achter haar bureau staat, illustreert haar voorliefde voor voorwerpen die dicht bij de bouwkunst aanleunen.

Wat kunststijlen betreft wordt Sandrine Saint-Hilaire vooral aangetrokken door barok en art deco. Beide zijn hier dan ook tastbaar aanwezig: voluptueuze vormen en warme kleuren verraden de barokke toets, van de vooroorlogse art deco is het spoor subtieler uitgesmeerd. Kunsthistorisch bekeken zijn de twee originele Hoffmann-stoelen aan de eettafel de oudste elementen uit die periode, waarrond de rest van de compositie is opgebouwd. Erachter staat een monochrome Chinese vaas op een sokkel die, hoewel onlangs pas door Sandrine ontworpen, er erg Hoffmanniaans uitziet. Wat Sandrine zelf aan meubilair ontwerpt, is immers strak geometrisch van opbouw. Ook de consoletafel en de buste passen daarbij: dit soort classicistische elementen werden eveneens rond de Eerste Wereldoorlog bijzonder gesmaakt en gecombineerd met modern meubilair.

Het rustige, warme kleurenpalet en het gevoel voor klassiek evenwicht verwijzen dan weer naar de jaren ’70, toen grote decorateurs als de Brit David Hicks en de Fransman François Catroux reageerden tegen zuivere designinterieurs. Ze deden dat met een flamboyante stijl die nog voortleeft bij enkele grote Brusselse decorateurs en interieurarchitecten.

Helemaal onder de flat, verscholen in de kelder, vroeger een bijzonder onherbergzame plek, vinden we de slaapkamer. Daar zorgen zachte tinten en een soort hemelbed voor intimiteit. Dit vertrek is geen wereldwonder, maar toont aan hoe je met weinig middelen een kelder bewoonbaar maakt.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content