Zelfverloochening, liefde, rechtvaardigheid. Waarden die in deze cynische tijden ronduit ouderwets klinken. Maar meer dan een eeuw na de stichting van het Leger des Heils hebben de soldaten nog niets van hun idealisme verloren. Verslag van een dag tussen de kerstpotten.

Brussel, donderdag 29 november, 10 uur

De luxeboetieks in de buurt van de Dansaertstraat zijn nog potdicht, maar het hoofdkwartier van het Leger des Heils aan de Nieuwe Graanmarkt gonst van de bedrijvigheid. Op de stoep van het wat uitgeleefde herenhuis staan de bekende marmites klaar, de kerstpotten waarmee straks geld zal worden ingezameld voor voedselpakketten voor behoeftigen en het sociale werk de rest van het jaar. In de traphal klinkt trompetgeschal : een blaaskapel speelt zich warm, terwijl in de feestzaal een groepje jongeren een toneelstukje inoefent voor de kerkdienst op zondag. Een paar oudere dames bereiden een bescheiden kerstmarkt voor. Sommigen dragen een blauw uniform, op iedere lapel een letter s, wat staat voor salvation (redding) en voor serve (dienen). Een simpel houten kruis domineert de ruimte. Er wordt Frans, Engels en Nederlands gesproken, maar voor mij is de sfeer onmiskenbaar Brits, elk moment kan Miss Marple haar entree maken om een handje toe te steken.

Waarvan ken ik het Leger des Heils ? Van Jan de Hartogs Gods geuzen, waarin een boef en een hoer zich bekeren en in Indonesië lepralijders gaan verzorgen. Van de film Guys and Dolls, waarin beroepsgokker Marlon Brando na veel vijven en zessen zijn liederlijk leven afzweert voor sergeant Sarah Brown. Van de kerstpotten op de Antwerpse Meir, die ik nooit voorbij kan lopen zonder er iets in te stoppen, omdat ze nu eenmaal bij de nostalgie van een ouderwetse kerst horen en ja, ook om mijn geweten te sussen.

Zelfde locatie, 10.30 uur

Voor de foto leent majoor Joëlle Exbrayat snel een uniformhemd van een collega. Vandaag is de eerste dag van de kerstcollecte en ze was gekleed op de buitenwacht in guur weer. Met haar glimlach kun je sowieso ijs breken. Als regelrechte heiden voel ik me altijd wat zondig in de nabijheid van godvruchtige mensen, maar de Exbrayats lijken heel gewoon, geen halve heiligen. Majoor Christian Exbrayat, afkomstig uit Frankrijk en de echtgenoot van majoor Joëlle, is het hoofd van het Leger des Heils in België. Een beminnelijk man met een realistische visie op de noden van de vele verloren zielen in de grootstad. Dat hij als het ware geboren werd ’tussen de marmites‘ vertelt hij me. Het is een uitdrukking die ik die dag nog vaker zal horen, blijkbaar zit het ‘ salutiste zijn’ bij velen in de familie. Beide ouders waren vrijwilligers, het Leger des Heils was hun kerk, maar daarnaast hadden ze allebei een beroepsleven. “Voor mij was dat niet genoeg”, aldus de majoor. “In mijn geval was er echt sprake van een religieuze roeping en dus werd ik predikant. Mijn vrouw komt uit een katholiek nest, maar via een gitaargroep geraakte ze in contact met heilsoldaten. Toen ze zag hoeveel voldoening ze uit hun engagement haalden, voelde ze zich aangesproken.” Bij de officieren is het gebruikelijk dat beide partners zich engageren, omdat de taak zwaar is en bij een mutatie het hele gezin verhuist. Vrouwen hebben overigens evenveel te zeggen als mannen, naar het voorbeeld van Catherine Mumford, de vrouw van stichter William Booth. Alom bekend was de Nederlandse luitenant-kolonel Alida Bosshardt, die in de Tweede Wereldoorlog veel Joodse kinderen redde en later met prostituees van de Walletjes werkte.

Nieuwstraat ter hoogte van C&A, 11.30 uur

Of ze al veel geld opgehaald heeft, vraag ik aan Christel Lecocq. Ze is 35 en secretaresse, maar in haar vrije tijd vrijwilliger bij het Leger. Een beetje triest schudt ze het hoofd : “Een half uur sta ik hier al en nog maar drie muntjes in de ketel. Ach, de mensen weten niet meer aan wie ze moeten geven. De concurrentie is groot : Amnesty International, Artsen Zonder Grenzen, Het Rode Kruis, Vredeseilanden, iedereen collecteert. En de nood blijft groot. Wie het meest geeft ? Kinderen en oudere mensen. Aan de kindjes leg ik altijd heel goed uit wat we met het geld doen. Daarnet wou een dakloze bedelaar zijn bekertje in de kerstpot ledigen. ‘Omdat ik straks bij jullie kom eten… ‘ Maar dat wilde ik niet : voor wat hoort wat, zo werken wij niet. Solidariteit, geen medelijden, dat is ons principe.” Ze zucht : “Ach, als iedereen vijftig cent zou geven, dan kwam ik met een mooie marmite terug. Elk jaar moeten we vroeger met onze kerstcollecte beginnen om genoeg op te halen voor onze voedselpakketten.”

Omdat ik een idee wil hebben van de vrijgevigheid van de Brusselaars, stel ik me strategisch op aan de overkant van de straat. De meeste mensen lopen Christel straal voorbij. De stand met kerstpot valt ook nauwelijks op en de kerstmuziek die uit de ouderwetse recorder schalt, verandert daar niets aan. Ik denk aan de heilsoldaten op 5th Avenue in New York, die met grote bellen en luid roepen de aandacht van de voorbijgangers trekken. Christel moet het alleen van haar glimlach hebben, die met de minuut hartverscheurender wordt. Het is kil, er staat een snijdende wind. Ik sta hier nog maar een kwartier en mijn voeten zijn al ijsklompen. Ik probeer het met telepathie. Stoppen, geven, nu ! De vrouw vertraagt, aarzelt. Dan neemt ze de laatste hap van haar wafel en loopt gezwind de C&A binnen. Een jonge allochtoon stopt, praat met Christel. Ze wist dat hij zou komen, geeft hem een zakje met kleren van onder de kerstpot. Ik moet denken aan de woorden van majoor Exbrayat. “Evangelisatie is belangrijk voor ons, maar het is niet zo dat we druk uitoefenen op de mensen : ‘Wij helpen je, nu moet je in onze God geloven.’ Anders zouden wij een sekte zijn . Er zijn net zo goed atheïsten onder onze medewerkers, zelfs moslims.”

En dan eindelijk, na twintig minuten, de eerste gulle gever : een frêle oude heer in een keurige regenjas. Ik zie een briefje van vijf euro door de gleuf gaan. Waarom hij geeft ? “Omdat ik weet dat mijn geld bij de Armée goed besteed wordt. Daar blijft niks aan de vingers plakken…”

Nieuwstraat ter hoogte van Inno, 12.30 uur

Gilda Durand heeft het beter getroffen dan Christel. Onder de overkapte ingang van de Inno is het een stuk minder guur. Een eind in de zeventig is ze, en vijf jaar actief als vrijwilligster. Met l’Armée du Salut maakte ze kennis via de gezinsbond van het Leger, een ontmoetingsplaats voor dames. “J’y ai trouvé ma place, je me sens soutenue”, zegt ze. Ze mag dan al uit de wind staan, de concurrentie is moordend : een Franstalige vrouwenvereniging zet een standje op, vijf meter verder strekt een bedelaar zijn mismaakte blote voet uit naar de voorbijgangers. Aan de andere kant zit een zigeunervrouw met een in een gewatteerde deken gewikkelde baby in haar armen. Het kind geeft geen kik, ik vraag me af of het gedrogeerd is. Nooit beseft dat er zo dicht bij huis zoveel miserie is.

Een mager, bleek meisje spreekt me aan : haar gezicht zit onder de korsten, ofwel is ze lelijk gevallen ofwel heeft ze onlangs een flink pak rammel gekregen. Of ik haar wat geld kan geven, het OCMW betaalt pas volgende week uit. Ik grabbel in mijn portemonnee en geef haar gelijk de brochure die ik die morgen op het hoofdkwartier van het Leger heb meegegrist. De majoor had het over de fysieke, psychische en morele wederopbouw van het individu en de reïntegratie in de maatschappij. Het meisje pakt geld en brochure aan, loopt weg zonder een bedankje.

Ik krijg het steeds kouder, van buiten en van binnen. Hoe het zat met de roepingen, had ik ook nog geïnformeerd. De majoor haalde berustend de schouders op. “Zoals in alle godsdiensten zeker. De mensen hebben behoefte aan transcendentie, maar het mag allemaal niet te veel moeite kosten. Wat ze willen, is een religie à la carte. Vroeger was een engagement voor het Leger des Heils voor het leven. Wie eruit stapte, werd scheef bekeken. Nu werken we ook op kortere termijn : mensen die zich bijvoorbeeld drie jaar willen inzetten en dan iets anders gaan doen. Op die manier is er niets oneervols aan hun ontslag.”

Nieuwstraat ter hoogte van C&A, 14 uur

De blaaskapel arriveert ter plekke, de sfeer wordt meteen een stuk minder grimmig. Het zijn Britten die helemaal uit Hull zijn gekomen om hun Belgische collega’s een hart onder de riem te steken. Op eigen kosten, drukken ze me op het hart. “Hull, that’s the end of the railway”, grijnst majoor Jonathan Greetham. Een opgeruimd mens met ogen vol leven die er al een carrière als paramedicus bij de RAF heeft opzitten. With heart to God and hand to man, zo staat het op zijn kaartje. Dat de Salvation Army in Groot-Brittannië en de VS meer dan in België een begrip is, vertelt hij. In noodgevallen worden ze samen met de politie en het Rode Kruis opgeroepen. De aanslagen op de WTC-torens, de bomaanslagen op de Londense bussen, de recente overstromingen in Groot-Brittannië, het Leger was erbij om de slachtoffers op te vangen. Ook internationaal wordt hulp geboden. Het hoofdkwartier in Londen maakte onlangs 100.000 dollar vrij voor hulp aan de slachtoffers van de cycloon Sidr in Bangladesh.

In België zijn de diensten heel uiteenlopend. Ik ben in Le Foyer in de Bodeghemstraat geweest, een opvangcentrum voor mannen. “Tijdens de maaltijden enkel toegankelijk voor bewoners”, lees ik op een bordje op de deur. Geen overbodige maatregel : ook al is het nog geen middag, het zaaltje zit al vol. Oudere mannen van het ruige type, getekend door het leven en de drank. Jonge mannen van alle mogelijke etnische types, hun hebben en houden in plastic zakken. In Brussel is er ook een kindertehuis, een opvangcentrum voor moeders en kinderen, een centrum voor politieke vluchtelingen en voor beschut wonen, een schuldbemiddelingsdienst en hulp aan gezinnen. Minder bekend dan bijvoorbeeld de soepbedeling is de dienst opzoekingen. Omdat het Leger een netwerk van centra over de hele wereld heeft, kun je er terecht om uit het oog verloren familieleden of kennissen op te sporen. Al die centra draaiende houden, het kost mankracht en geld, veel geld. In Antwerpen moest het sociaal centrum voor mannen in de Clemen-tinastraat zijn deuren sluiten wegens een gebrek aan middelen.

Nieuwstraat ter hoogte van Inno, 15 uur

Onwards, Christian soldiers… Hier speelt de andere helft van de Britse blazers zijn vingers blauw. Straks zullen ze allemaal samen naar de Boterstraat trekken, achter de Beurs. Het regent pijpenstelen, maar dat mag de pret niet drukken. “Je hebt toch geen foto’s van onze maten gemaakt, hoop ik”, grijnst een kletsnatte trombonist met blozende konen. “Wij zijn zoveel knapper.” En ja, muziek verzacht de zeden, het geld gaat nu veel vlotter door de gleuf. “Er zijn er altijd die het beter kunnen gebruiken dan wij”, zegt een vrouw met een halfverzopen hondje aan de lijn. “En ik moet er geen boterham minder om eten.” Ik denk aan sergeant Marguerite, die 81 is en die dag helemaal uit Henegouwen gekomen is om in het hoofdkwartier te helpen. “Je suis née salutiste”, zei ze trots, maar voegde er snel aan toe dat het om meer gaat dan een familietraditie : “J’ ai rencontré Dieu, je suis sauvée pour servir.” En dat het haar zo’n plezier deed dat de armen en eenzamen niet voor het voedselpakket naar het kerstfeest komen, maar voor elkaars gezelschap.

Ik betrap mezelf erop dat ik jaloers ben op deze mensen, op hun goedheid en onwrikbaar vertrouwen in God. Dat geven gelukkiger maakt dan krijgen, wist Marguerite, en ik geloof haar. Het Leger des Heils is liefdadigheid in zijn puurste vorm, een beetje kneuterig misschien en wars van imagebuilding, marketingtechnieken en de inzet van Bekende Mensen, tenzij dan oldtimer Cliff Richards. Maar ze weten waarvoor ze leven, de heilsoldaten. Of hij nooit ontmoedigd raakt, vroeg ik Majoor Exbrayat. “Nee, want Jezus is arm geworden om ons rijk te maken. En zoals onze stichter William Booth ooit zei : Zolang er nog vrouwen schreien, zal ik strijden. Zolang er nog kinderen honger en kou lijden, zal ik strijden. Zolang er mannen naar de gevangenis gaan, erin en eruit, erin en eruit, zal ik strijden…

Door Linda Asselbergs I Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content