Rem Koolhaas, een van Nederlands bekendste architecten, keerde niet alleen terug naar Amsterdam, de stad van zijn jeugd, maar begon ook met design. Zijn eerste meubelcollectie, Tools for Life, werd onlangs door Knoll International gepresenteerd.

Na een afwezigheid van enkele decennia woont de spraakmakende Nederlandse architect Rem Koolhaas (69) opnieuw in Amsterdam, waar hij het grootste deel van zijn jeugd doorbracht. “Amsterdam is een erg in zichzelf gekeerde stad. Ik dacht dat het moeilijk zou zijn hier weer te leven. Een groot deel van mijn leven speelde zich in deze stad af, ik woonde er tot mijn acht jaar, en daarna opnieuw van mijn twaalfde tot mijn tweeëntwintigste. Door het erkerraam van het huis waar ik nu woon, kijk ik uit op mijn vroegere kleuterschool. Ik zat er nog op schoot bij Maria Montessori (Italiaanse arts en pedagoge, stichtster van de Montessorischolen, nvdr.), die na de oorlog in Nederland woonde. Het is allemaal schrikbarend dichtbij. Toch was deze terugkeer op zich een soort revelatie. En door te werken aan een appartement en een kleine hut in Italië kreeg ik meer interesse voor interieurs en ook meer zelfvertrouwen in die materie. Mijn eerste meubelcollectie, Tools for Life, is daar het directe gevolg van.

Wat weerhield u zolang van design ?

Rem Koolhaas : Het had te maken met irritatie ten overstaan van het consumentisme, weerzin om te doen wat iedereen aan het doen was : objecten maken. Ik werd architect in de tijd dat Aldo Rossi koffiekannen ontwierp en Michael Graves beddenlakens. Ik vond dat nogal ontmoedigend. Daarna kwam Memphis, waardoor het voor mij allemaal nog buitenaardser werd. Maar uiteindelijk heb ik die weerzin kunnen overwinnen door me te verdiepen in het werk van Shiro Kuramata en Ettore Sottsass. Ik zag enkele tentoonstellingen van hen en vond hun werk erg indrukwekkend en boeiend. Voor ik met dit project kon beginnen, moest ik dus afrekenen met mijn eigen kortzichtigheid en onwetendheid.

U schreef mee aan een boek over Japanse Metabolisten, een avant-garde-architectuurstroming van na de Tweede Wereldoorlog. Werd u daardoor beïnvloed ?

Voor dat Japanboek interviewden we heel wat designers en dat onderzoek wakkerde inderdaad mijn interesse aan. Het deed mij beseffen hoe noodzakelijk design kan zijn. Ik ontmoette toen ook mensen die voor de grote Shiro Kuramata gewerkt hadden en ik zag welke geweldige dingen ze nog steeds maken. Mijn Tools for Life zijn dus mede het resultaat van mijn hernieuwde belangstelling voor Japan.

Beweging, prestatie en transformatie zijn in uw werk terugkerende thema’s, bijna obsessies, van Maison à Bordeaux tot Prada Transformer, van het Serpentine Paviljoen tot uw nieuwe project.

Dat is zo. Al zie ik die thema’s niet als obsessies, maar als noodzakelijkheden. Het Brusselse architectuurcollectief Rotor (zie Knack Weekend 18 september 2013) dat de tentoonstelling OMA/Progress, in het Londense kunstencentrum Barbican, opzette, creëerde een speciale ruimte met als thema ‘beweging’. Tot dan toe hadden we daar nooit echt over nagedacht. En misschien moet je ook niet te veel bezig zijn met die zogenaamde thema’s, want het risico bestaat dat je ernaar gaat handelen.

Feit blijft dat u graag machines integreert in de huiselijke sfeer en dat u houdt van de esthetiek van industriële elementen.

Dat klopt. Daarmee wil ik de aandacht vestigen op het belang van het mechanische, dat tegenwoordig zo in de schaduw staat van het digitale. Terwijl je toch moet constateren dat een land als Duitsland, dat nog zo nauw verweven is met het mechanische, het prima doet. We waren ook erg blij dat we konden kennismaken met een bedrijf als het Italiaanse Goppion, dat enorm interessante uitstalsystemen ontwikkelt voor musea, zoals het Louvre. Zo ontdekten we dat engineering op de microschaal van meubilair net zo interessant kan zijn als engineering op grote schaal.

Het lijkt alsof u weer de grenzen probeert te verleggen tot het uiterste van wat mogelijk is. Net zoals u dat deed in sommige architectuurprojecten waarvoor u samenwerkte met Cecil Balmond. Als je onder de draagbalken van het toogmeubel kijkt, zie je hoe knap de constructie is. Het doet bijna denken aan uw CCTV-toren in Peking maar dan verborgen.

Ja. We overwegen trouwens om een transparante uitvoering te maken, waarbij alles zichtbaar is.

Waarom koos u voor het topsegment en niet voor het goedkopere segment van het meubelspectrum ?

Hoofdzakelijk omdat topdesign het altijd goed heeft gedaan en het nog steeds goed doet. Het niveau ligt zeer hoog en er wordt gewerkt met ontzettend goede ontwerpers. Maar toch vind je er relatief weinig multifunctionele ontwerpen.

Dit is uw eerste opdracht op het gebied van industriële productontwikkeling. Veranderde dat uw ideeën over interieurs ? Tot nu toe werkte u hiervoor altijd nauw samen met ontwerpers als Maarten Van Severen of Petra Blaisse.

Ik ga blijven samenwerken. Maar dit Knollproject voelde anders aan. Alsof ik een nieuw terrein ontdekte in een overbevolkte wereld.

Domus 970, © Editoriale Domus SpA

TEKST JOSEPH GRIMA, BEWERKT DOOR LEEN CREVE PORTRET STEPHAN VANFLETEREN

“Lange tijd associeerde ik design met consumentisme, maar ik heb ingezien hoe noodzakelijk het kan zijn”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content