Andere musea hebben een cafetaria, het Gentse SMAK heeft ’t Café, uitgebaat door die andere Jan Hoet, zoon van zijn vader, maar vooral zichzelf en een uitstekende alternatieve gids in eigen stad.

Aan de toog van ’t Café zit een mens die hard zijn best doet om er als een hell’s angel uit te zien en daar redelijk in slaagt. Met zijn rafelige baard en getatoeëerde armen onder een mouwloze leren hes zou ik hem niet meteen als een doorsneemuseumbezoeker typeren. Jan Hoet jr. – lang, mager, recalcitrant haar en gretige jongensogen achter een zwart montuur – knikt goedkeurend. “Ik mag er niet aan denken dat ik dag in dag uit met kunstzinnig volk omringd zou zijn. Daar zitten veel boeiende mensen tussen, maar evengoed een hoop dikke nekken… Daarom wilde ik hier een echt café maken, dat tot ’s nachts open is en ook een ander publiek trekt dan de overtuigde museumlopers.” Dat lijkt aardig te lukken: het is donderdagmiddag en ’t Café zit zo goed als vol. Met reden: de aankleding door de Spaanse kunstenaar Angel Vergara – geometrische vlakken in verschillende tinten groen en constructies van stoffige Duvel-glazen bij wijze van luchters – is mooi, de pasta met zalm en verse kruiden ronduit lekker en het cafépersoneel jong en fotogeniek. “Ik wil hier ook optredens organiseren en een alternatief gebeuren tijdens de Gentse Feesten…”

Hoet jr. kan moeilijk stilzitten, zoveel is duidelijk, en daarnaast cultiveert hij een zekere onaangepastheid. Via de middenjury schopte hij het tot fotograaf, daarna was hij achtereenvolgens verlichtingsadviseur, standbouwer op beurzen en handelaar in image building en corporate soul (“met andere woorden: gebakken lucht”). In ’97 liet hij van zich spreken door zijn Cocooning-project: een tentenhotel waarin de bezoekers van Documenta X in Kassel goedkoop konden overnachten. Een gelijkaardig project in de schaduw van de wereldtentoonstelling in Lissabon liep met een sisser af. En nu is Jan jr. cafébaas in het museum van Jan sr. “Maar ik heb hem niet om werk gebedeld, ik verzin gewoon dingen bij wat hij doet.”

De Gentenaars hebben lang op hun Museum voor Actuele Kunst moeten wachten: de strijd begon 42 jaar geleden onder impuls van de advocaat Karel Geirlandt. In 1975 boekte de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst een eerste overwinning. Het stadsbestuur richtte het museum op, Jan Hoet werd conservator, maar de door de Vereniging aangekochte werken kwamen bepaald niet tot hun recht in de krappe achtervleugel van het Museum voor Schone Kunsten. Dat is totaal anders in de nieuwe locatie van het SMAK: architect Koen Van Nieuwenhuyse verbouwde het voormalige Casino in het Citadelpark tot een sober en functioneel museum waarin alle aandacht naar de collectie gaat. Van buiten oogt het gebouw nogal log en gesloten, binnenin is er verrassend veel daglicht, afkomstig van het dak van de achterbouw, dat één groot raam is. Grote insnijdingen in de etagevloer laten dat licht tot op het gelijkvloers doordringen. Ik kijk naar de grote dofzwarte vloertegels en moet lachen. Toen ik Hoet sr. een paar jaar geleden interviewde naar aanleiding van de tentoonstelling De Rode Poort, hield hij een van zijn flamboyante discours, waarin hij op aanschouwelijke wijze het verschil uitlegde tussen stenen voor een museum en stenen voor een coiffeursalon. Jan jr.: “Dat is het verschil tussen het MUHKA en het SMAK: in Antwerpen hadden ze een museum maar geen collectie, en in Gent hadden ze een collectie maar geen museum. Nu is het achteraf bekeken misschien niet eens slecht geweest dat mijn vader zo lang voor zijn museum heeft moeten vechten. Zijn drive werd er alleen maar groter door en het resultaat is navenant.”

Kenners zijn het erover eens dat de SMAK-collectie een zeer representatief overzicht geeft van de naoorlogse kunst. Van Abramovic tot Warhol, over Appel, Bacon, Broothaers, Beuys, Christo, Fabre, Gilbert & George, Hammons, Kiefer, Nauman, Richter en Tuymans… Stuk voor stuk zijn ze vertegenwoordigd en wat meer is, vaak met topwerken. Nog niet zo lang geleden toonde het Getty Museum belangstelling voor Beuys’ Wirtschaftswerte, rekken vol DDR-producten in verkleurde en bestofte verpakkingen. Tweehonderd miljoen frank hadden ze ervoor over. Wat opvalt, is de verfrissende opstelling van de collectie: geen saaie chronologische volgorde, maar een confrontatie van ogenschijnlijk totaal verschillende werken die heel stimulerend werkt. De spectaculaire openingsfeestelijkheden van het SMAK kregen veel weerklank, tot in het buitenland toe, en dat komt het bezoekersaantal ten goede. “We zitten nu aan gemiddeld 400 stuks op een gewone werkdag, wat veel is voor een Gents museum. Als jobstudent heb ik nog in de cafetaria van het Museum voor Schone Kunsten gewerkt en als we toen vier koffies verkochten, hadden we een goede recette…”

Ik vraag Jan jr. om mij het werk te tonen dat hem persoonlijk het meest raakt, en dat blijkt meteen het grootste te zijn dat het SMAK in huis heeft. De Aeromodeller van Panamarenko, een soort kruising tussen een zeppelin en een Star Wars ruimte-insect, staat in de Floraliahal, een enorme ruimte in het verlengde van het eigenlijke museum. “Mijn vader kent Panamarenko al heel lang en als kind zat ik wel eens bij hem thuis te spelen. Ik deed dat graag, knutselen, en Panamarenko’s fantasiewereld sprak mij enorm aan. Nu nog trouwens: het mooiste aan al die tuigen is dat ze niet werken. De droom blijft intact… Panamarenko zegt dat zelf ook: als die dingen zouden vliegen, dan was ik een mechanieker, geen kunstenaar.”

Hoet jr. mag dan al een dromer zijn, zijn kijk op hedendaagse kunst is verrassend nuchter. “Omgaan met moderne kunst is als een taal, je kunt dat leren. Je moet je daar in onderdompelen en vooral niet te veel naar verklaringen zoeken. Nogal wat mensen vinden dat moeilijk: ze zijn opgevoed met het idee dat er voor alles een verklaring is. Daarom zie ik hier graag kinderen bezig: die vragen zich niet af of iets nu kunst is of niet, ze lopen gewoon rond en amuseren zich. Mijn eigen kinderen komen hier ook graag. Zelf ben ik niet het type dat voor elk kunstwerk een kwartier staat te mediteren: als ik door een museum loop, laat ik mij de dingen gewoon aanwaaien. Wat echt indruk op mij maakt, blijft hoe dan ook hangen…”

Jan Hoet jr. houdt niet van getreuzel. Dat blijkt ook als we in hoog tempo door Gent benen en hij ons de plekken toont die voor hem een speciale betekenis hebben. De eerste halte is het monumentale feestpaleis De Vooruit, dat niet toevallig van 1913 dateert, het jaar van de Gentse Wereldtentoonstelling waarin ook het groot gebouwencomplex in het Citadelpark werd opgetrokken dat nu het SMAK herbergt. De socialisten wilden een tegenhanger voor dat burgerlijke feestpaleis, een symbool voor hun sociale strijd tegen de textielbarons. Het werd een cultuurtempel in een overgangsstijl tussen art nouveau en art deco, waarvan de socioculturele waarde het zuiver architecturaal belang nog overstijgt. Jan jr.: “Het is meer dan zomaar een mooi gebouw. De Vooruit heeft een unieke functie in Gent, het is een soort laboratorium voor theater en muziek. Gent is een stad op mensenmaat, waar toch heel veel gebeurt. Neem nu de opkomst van de house: in Gent sloeg die muziek veel sneller aan dan in Brussel en Antwerpen. Er is hier een energie, een creativiteit die volgens mij eigen is aan een kleinere stad die niet wil achterblijven. Dat Gent een studentenstad is, zal er ook wel voor iets tussenzitten. Er zijn hier veel podia voor beginnende kunstenaars, zoals de Gele en de Zwarte Zaal van de Academie. En de Vooruit dus, meteen een van de enige plaatsen in Gent waar je goed alleen naartoe kunt. Je zit er wreed op je gemak, je kunt er goedkoop eten en je komt er altijd wel mensen tegen die je kent. Misschien dat er daarom niet zoveel alternatieve cafés zijn in Gent: iedereen kan altijd terecht in de Vooruit.”

We lopen naar St.-Baafs langs de Kalandeberg, een intiem plein met een marmeren fonteintje dat je eerder in Firenze dan in Gent zou verwachten. In de veertiende eeuw stond hier het Calanderhuus, waar wevers en volders gebruik konden maken van een kalander of mangel om stoffen te strijken en te doen glanzen. Jan jr. heeft vooral oog voor de beige plastieken zitbanken op het plein: “Zo lelijk, hoe is het mogelijk.” Ook de affiche voor de Gentse Feesten moet het ontgelden. Fotografe Lieve Blancquaert is het met Jan eens dat de man op de affiche een beu wezen heeft. In het Antwerps zou dat een mottige smoel zijn, veronderstel ik, maar in het Gents is het grappiger.

Van iemand als Hoet jr. verwacht je niet meteen dat hij een zwak heeft voor Het Lam Gods, maar een mens kan zich vergissen. “In de eerste plaats omdat het een mysterieus schilderij is.” Er is inderdaad veel dat we nog niet weten: werd het alleen door Jan van Eyck geschilderd of hielp zijn broer Hubert mee? Sommige bronnen hebben het zelfs over een zuster, Margaretha, die een handje toegestoken zou hebben. Het schilderij kende ook een bewogen geschiedenis: in 1566 redde iemand het van de eerste beeldenstormers door de panelen in de toren van de kathedraal te verstoppen. In latere eeuwen maakte het monumentale werk in allerlei conflicten deel uit van de oorlogsbuit en reisde het zo half Europa rond. En in 1934 werden twee panelen gestolen, waarvan slechts één later teruggevonden werd. Jan Hoet jr.: “Nee, De rechtvaardige Rechters hangen niet op mijn zolder. Maar ik heb iets met dit doek omdat ik er als kind vaak heb voorgestaan. Als wij thuis lastig liepen, dan kende mijn vader maar twee remedies: hij stopte ons alledrie in de auto en reed dan een paar keer met ons over het ‘kriebelbrugske’ aan de Watersportbaan – wat wij geweldig vonden omdat het raar deed in je buik. Ofwel reed hij met ons naar het Lam Gods. Nee, hij gaf daar niet veel uitleg bij, hij vertelde ons nooit wat wij mooi moesten vinden. Ik ben dikwijls met hem naar tentoonstellingen gegaan, maar wij liepen daar gewoon samen door. Op school heb ik vaak moeten horen: Ja maar, dat moet jij toch zeker weten… Nee, ik wist niets, ik heb het allemaal zelf moeten ontdekken. Maar zo ontwikkel je een eigen visie en op die manier hou je er nog het meest aan over. Alleen al door het generatieverschil hebben mijn vader en ik een totaal verschillende smaak. Met video- en computerkunst heeft hij bijvoorbeeld minder voeling dan ik. Het gebeurt weleens dat hij daar mijn mening over vraagt.”

Het volgende Hoet jr.-adres is het ornamentele Postgebouw aan de Korenmarkt, ook al gebouwd met het oog op de Wereldtentoonstelling van 1913. Onder de kroonlijst werden alle toenmalige staatshoofden vereeuwigd, het geheel straalt een onbegrensd vertrouwen in de mogelijkheden van de PTT uit. Inmiddels is de Post verhuisd en het gebouw verkocht aan projectontwikkelaar Aimé De Simpel, die er na de verbouwing een winkelcentrum en flats in zal onderbrengen. Jan jr.: “Het lijkt me een fantastisch gebouw om in te wonen, maar niet meteen iets voor mijn portemonnee. Voorlopig woon ik boven ’t Café, enfin ik heb daar een kamertje met een matras.” Maar dat zet geen domper op zijn ondernemingslust. Omdat het jammer zou zijn dat het Posthotel tussen verkoop en verbouwing domweg leeg zou staan, organiseerde Hoet jr. er onlangs een Eclips-gebeuren rond kunst en muziek, in samenwerking met Thierry Bogaert en Dirk De Ruyck van de in Gent populaire Eskimofuiven.

Via het Hazewindstraatje belanden we op de nieuw aangelegde en verkeersvrije Graslei. Hier was vroeger de oude Leiehaven, die bij de schippers bekendstond als Tusschen Bruggen, waar het tolrecht voor het ingevoerde graan moest worden vereffend. Hoet jr.: “Toeristen vinden dit terecht een van de mooiste plekken van Gent, en toch heeft het hier niet dat superopgekuiste, dat Efteling-achtige van Brugge. Ik ben ook geen voorstander van het drastisch verkeersvrij maken van de stad. Overdag is dat misschien aangenaam, maar ’s avonds is het hier soms heel doods en dan valt elke sociale controle weg. Voor één keer ben ik ook blij dat ze de kade niet vol bomen gezet hebben, zo heb je meer oog voor de architectuur.”

Op de Kraanlei wijst hij als een volleerde stadsgids naar een klokgevel met een bronzen beeldje van een jongetje dat koket zijn hemdje oplicht: het Gentse Manneken Pis. Over de betekenis van het beeldje bestaan allerlei legendes, maar Jan houdt vol dat het een verwijzing is naar het levenselixer en de alchemie.

We lopen het Patershol in, het enige echt middeleeuwse stadsdeel van Gent, en tot de Tweede Wereldoorlog een volksbuurt waar ooit kleurrijke types als Loele de Vuilbak, Dikke Mie, de Kelebijterige, de Maandagvechter en Tiete Boree thuis waren. Hoet jr. heeft er ook nog gewoond, maar dan tien jaar geleden, want nu vindt hij het Patershol de Rue des Bouchers van Gent. Volgens hem leeft de vroegere sfeer van het Patershol nu voort in Oudburg, waar hij graag gaat eten bij Ankara en fruit en olijven koopt bij de Turkse kruidenier. Zoals veel Gentenaars is Jan geschokt door de vooruitgang van het Vlaams Blok in zijn stad bij de laatste verkiezingen. “Ik begrijp het niet: er zijn hier niet eens zoveel migranten en vaak doen ze de jobs die de Belgen niet willen doen. Ik heb ook nog in Gentbrugge gewoond, met links en rechts een Turks gezin als buren. Wel, dat waren heel vriendelijke mensen, hun kinderen speelden met mijn kinderen, er waren nooit problemen.”

We lopen nog even langs de voormalige Renault-garage in de Waaistraat, waar tijdens de Gentse feesten ’s nachts de Eskimofuiven plaatsvonden, onder het motto “Stop een eskimo in je Renault”. Op de nabijgelegen Vrijdagmarkt kreeg vorig jaar de grote Gentse voorman Jacob van Artevelde zijn zwaard terug. Het had trouwens ook maanden geduurd voor iemand opmerkte dat het verdwenen was.

Vlakbij, in de smalle Serpentstraat, lijkt Gent een beetje op Barcelona. Ter hoogte van het Mosquito Travel & Adventure Cafe hangt wasgoed dwars over de straat en binnen zit je op Gaudi-achtige mozaïekbanken. Het is een van Jans favoriete restaurants, wegens de gerechten uit de wereldkeuken en de sfeer die naar verre continenten doet verlangen. “Ooit wil ik een café uitbaten op een Braziliaans strand”, zegt hij ernstig, en ik twijfel er niet aan dat hij het meent.

De stadswandeling eindigt zoals ze begonnen is: met kunst. Op de Kouter, waar bij de kiosk een dansvereniging de tango inoefent voor een bal populaire, wijst hij op grote metalen afdrukken van bladeren tussen de stenen. Horizontale kunstwerken zijn het, van de hand van Jessica Diamond, geen Bondgirl, maar een artieste van wie ook een werk te bewonderen is in het SMAK. En zo is de cirkel rond: best mogelijk dat Jan Hoet de Jongere ooit nog in de Braziliaanse horeca terechtkomt, maar voorlopig is hij een gedreven promotor voor het actueelste museum van België.

Linda Asselbergs / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content