Stefan Hertmans (63) gooit hoge ogen met ‘Oorlog en Terpentijn’, een roman over de Eerste Wereldoorlog, gebaseerd op cahiers van zijn grootvader. Het boek werd meermaals bekroond, en is nu bezig aan een mondiale opmars. De schrijver over zijn liefde voor Gent, en over hoe hij de stad zag evolueren.

Mijn liefde voor Gent is opnieuw opgelaaid met het schrijven van Oorlog en Terpentijn. De cahiers van mijn grootvader bevatten een schat aan informatie : de armoede van zijn kinderjaren, de opkomst van het socialisme… Ook toen ik klein was, was Gent nog een vervuilde industriestad, zoiets als Liverpool. Met volkswijken met de lucht van vochtige jute en bruinkool, een leerlooierij aan de Schelde die afschuwelijk stonk. Ik herinner me de geuren van het oude Gent, van de beluikjes en citeetjes die in de jaren zestig en zeventig door hippe studenten zijn ingenomen. Die armoedige wijken achter de haven zijn nu opgeknapt, gesaneerd en gerenoveerd. Maar in het Gent van mijn kindertijd waren de gevels grijs. Toen was Gent grauw en stil en introvert.”

“Ik heb schoolgelopen in Sint-Amandsberg, en vanaf het vijfde middelbaar fietste ik elke dag naar het atheneum aan de Ottogracht. De bibliothecaris in zijn grijze kieltje die daar de boeken uitdeelde, was Johan Daisne. Sommige ochtenden dat ik op weg was naar school, kruiste ik Hugo Claus. Ik stelde me voor dat hij op weg naar zijn huis was, vanuit de jazzclub Hotsy Totsy van zijn broer Guido. Ik kwam later zelf geregeld in het café De Aba-Jour van Johan, zijn andere broer.”

“Nee, ik ben geen volbloed Gentenaar. Mijn vader is afkomstig van Boom. Zijn vader was er parkwachter, hij heeft er na de Tweede Wereldoorlog de meeste bomen geplant, die er nu nog staan. Maar mijn moeder is van Gent, van Ledeberg. Haar vader was niet rijk, maar hij heeft er in 1933 toch een villaatje langs de Schelde kunnen bouwen, waar mijn 92-jarige vader nog steeds woont. Wij leefden er met drie generaties onder één dak. Ik heb een tijd in Assenede gewoond, bij de Nederlandse grens. Daarna woonde ik eerst in de Rodelijvekensstraat, aan de oostelijke kant van de stad. Die naam dankt de straat aan het weeshuis dat er ooit was, waar de meisjes een blauw rokje en een rood lijveke droegen. In ’79 kocht ik voor een habbekrats een huis in het Patershol. De afbetaling van een huis was toen goedkoper dan er een huren. Ik had er vier etages. Een gelijkvloerse verdieping met dubbele openslaande deuren en bredeplankenvloeren, even grote eerste en tweede etages, en dan nog een zolder. Beetje bij beetje heb ik het gerestaureerd, tot het uiteindelijk een echt mooi burgerhuis was. Nieuw dak erop, nieuwe ramen, nieuw sanitair. Die zolder heb ik nog met een vriend tot dakflat omgevormd. In dat huis heb ik twintig jaar gewoond. Het lag in een leuke, levendige, multiculturele buurt zonder problemen. Ik liep een winkel binnen, iedereen groette iedereen met een salam aleikum, het was erg gezellig. Ik kocht er groenten en fruit, en we discussieerden over politiek. In Gent waren de immigranten vooral Turken. Half Emirdag is er destijds komen wonen. De VRT heeft ooit een reportage gemaakt over mensen die uit die stad naar Gent emigreerden. Een Gents-Turkse jongen van de derde generatie is Kadir Balci, die bij mij aan de academie studeerde. Hij heeft de film Turquaze geschreven en geregisseerd.”

VOLKS, ARTISTIEK EN ZELFBEWUST

“Ik ben filoloog van opleiding. Ik heb Germaanse gestudeerd aan de Rijksuniversiteit van Gent, en ging al snel lesgeven. Eerst in een secundaire school, daarna in het hoger kunstonderwijs. Vanaf ’96 werd het een clusterschool, de Hogeschool Gent, dertien hogere opleidingen samen. De academie, nu School of Arts, was daar één van. We zijn toen overgeplaatst naar het oude Bijlokehospitaal, een prachtig gebouw met een sfeer als een Engelse campus, met grote gotische ramen. Tijdens mijn loopbaan schoof ik steeds meer op naar de kunstfilosofie. Ik doceerde onder meer agogiek van de kunst. Dat vak heb ik jarenlang ontwikkeld vanuit de filosofie. Ik heb een handboek gepubliceerd over die materie, dat nog steeds gebruikt wordt. Maar sinds 2010 doceer ik niet meer. Ik behoor nog tot de generatie die met prepensioen kon gaan.”

“We hadden een heel vrije manier van lesgeven. Er waren een aantal legendarische leraars die jonge mensen heel sterk konden stimuleren, zoals de filosoof Paul de Vylder en de kunstcriticus Wim Van Mulders, maar ook schilders als Karel Dierickx. We begonnen misschien wel laat, maar we gingen veel langer door dan de gewone lessen. Soms zaten we om negen uur nog van gedachten te wisselen met de studenten, daarna gingen we iets drinken, en praatten we weer verder tot na middernacht. In mijn loopbaan heb ik tal van interessante jonge mensen zien passeren. Mensen als Dirk Brossé, Pieter-Jan De Smet, Kid Coco, K’s Choice, Jan Lauwers, Wim Delvoye, Dirk Braeckman… Heerlijke jaren, Gent bruiste. Eind jaren zeventig en de jaren tachtig waren gouden tijden. Dat waren ze in veel andere steden waarschijnlijk ook, maar in Gent zeker. Later waren er de fameuze eerste jaren van het S.M.A.K. met Jan Hoet. Ik herinner me de eerste tentoonstelling van Jan Fabre, met die enorme ‘blauwgebicte’ doeken die als een vreemde hemel hingen te ademen. Later, in het jaar 2000, liet Fabre de zuilen van de Gentse Universiteitsaula beplakken met rauwe ham. Die ham was als rode marmer, dat gaf een prachtig effect. Maar wat een hetze ! Al die Gentenaars die stonden te schreeuwen, terwijl niet één daarvan heeft geprotesteerd toen bleek dat Delhaize tonnen voedsel liet afvoeren wegens niet meer vers genoeg.”

“De eerste schilders die ik leerde kennen, waren figuren als Emile Claus en Gustave Van de Woestyne. Dat kwam door mijn grootvader, die me op zondag meenam naar het Citadelpark en de musea. Tegenwoordig zegt men dat kunst elitair is, maar dat is niet zo. Kunst was toen evenzeer van de volksmens. In de jaren vijftig had elke Gentse huiskamer nog zo’n bakelieten bakje van de stadsradiodistributie. Die had twee standen. Eén voor loechte muziek, één voor zwoare, dat was klassieke muziek, Verdi en Wagner. Dààr luisterden ze op zondagmiddag naar. Dat gaf hen hoop. Hoop op een beter leven. Ook bij het gewone volk was er die hang naar kunst. De opera heette destijds de Geintschen theoater, het was een volks gebeuren. Ook de burgerij had iets volks en sprak plat Gents. Op de universiteit kwam ik in contact met het linkse gedachtegoed en leerde ik ook de filosofie daarachter kennen. Het socialisme was niet alleen iets volks, er was ook het socialisme van de hogere burgerij, de humanistische idealen van prachtige mensen als Herman Balthazar. In Nederland vind je dat nog een beetje, maar ook daar is het aan het verdwijnen.”

“Nog iets : de Gentse vrouwen. Mijn vrouw Sigrid zegt ook dat ze ze zo mooi vindt, die Gentse geëmancipeerde zelfverzekerde madammen. Mijn overgrootmoeder was daar het prototype van : een trotse volksvrouw op klompen, die in haar steeg voor niémand achteruitging. Mijn dochter van 37 is ook zo’n voorbeeld van die Gentse waardigheid : zelfbewust, ethisch, logisch denkend, tolerant, geëngageerd. Dat vind ik ook zo typisch voor Gent : een waardigheid die tegelijk volks én geëmancipeerd is. Heel schoon. Humor, nuchter, bevlogen, een warm hart voor anderen, die vrolijkheid, hartelijkheid, dat babbelen en kwinkeleren in de winkels. Ook dat associeer ik met Gent.”

GAUCHE CAVIAR

“En het anarchistische zit er ook nog in : het antiburgerlijke. Die reflex van verzet, van dwars zijn, het gezag tarten. Stedelijk, positief geëngageerd en progressief burgerschap, ik denk dat dat is wat Gent tekent. Tot in de chiquere wijken is men er sociaal bewogen. Daarom heb ik altijd van Gent gehouden. Maar er is een kloof gegroeid tussen mensen in de straat en de links-progressieven die wij waren. De mei ’68-generatie heeft met alle goede bedoelingen een well-to-do-generatie voortgebracht, noem het maar gauche caviar. Of zoals men het in Parijs zegt : bobo, bourgeois bohème. Want wij waren links, de langharige vrienden met wie ik gitaar speelde in huizen die niets kostten. De een studeerde geneeskunde, de ander architectuur, maar we liepen wel samen in betogingen. We behaalden een universitair diploma, we waren progressieve mensen die zorg droegen voor hun stad, we waren tweeverdieners én backpackers. We gingen met de rugzak naar het zuiden van Frankrijk en naar Italië. We zagen daar hoe ze hun muren sausten en dat deden we thuis ook. En plots was dat in de mode. Mijn generatie heeft Gent gemaakt tot wat het is. Gent is een gerealiseerde droom. Wat een vervuilde industriestad was, werd helemaal opgewaardeerd en is nu een van de mooiste steden van Europa. Denk maar aan OdeGand, een jaarlijks muziekfestival langs en op het water. Met bootjes vaar je van het ene concert naar het andere, en er is een oogstrelend slotconcert op een drijvend podium aan de Gras- en Korenlei. Hoe sprookjesachtig en feeëriek de gevels dan oplichten in de schemer… Dan is het Avignon aan de Leie. Er is afgedwongen dat het centrum verkeersvrij werd. Er is op gelet dat de kindjes rustig kunnen slapen, maar voor je het weet, wordt het ook weer een beetje te braaf.”

“Sigrid, mijn vrouw, kon er niet echt aarden. Ze is van Alsemberg in Vlaams-Brabant. Ze kwam bij me wonen, maar had na acht jaar nog steeds haar draai niet gevonden in Gent. Ze vond het te klein, te gesloten, ze miste de wereldstad Brussel. Sigrid is directeur van Passa Porta en werkt in de Dansaertstraat in Brussel. Ook dat was een van de overwegingen om te verhuizen. Ze was doodmoe van het traject Gent-Brussel. Ik werkte maar twee, drie dagen per week, en dan nog in Gent. Zij had acht jaar gependeld, het werd tijd dat ik dat maar eens ging doen. Toen kwam er vlakbij nog een discotheek. Zevenhonderd entrees, tot daaraan toe. Maar vanaf drie uur ’s nachts zevenhonderd luidruchtige sorties van dronken mensen, dat was er te veel aan. Vier nachten per week sliepen we op matrassen op de grond achter de kitchenette van het dakappartement, en twee uur later werden we weer wakker omdat er in het parkje achteraan gevochten werd. Ik weet nog dat ik met onze baby in zo’n draagdoek ’s morgens naar de bakker ging. Voor de deur lag kots en gebruikte spuiten, en een beetje verderop… stront. Toen was het genoeg. Vooral als je een jong kind hebt, ben je gevoelig aan die dingen. Het was onhoudbaar. We zijn dus verhuisd naar deze streek, die ik absoluut niet kende : Vlaams-Brabant. Ik moet bekennen dat ik gaandeweg ver-slingerd ben geraakt aan Brussel. Ik vind het een heerlijke stad. Op het Sint-Katelijneplein hoor je rond lunchtijd wel zes, zeven talen door elkaar. Een heel gemengd Europees publiek. We hebben er de afgelopen jaren nu en dan over nagedacht en getwijfeld om terug te keren naar Gent. Maar de vastgoedprijzen in Gent zijn te belachelijk voor woorden. Dat is uiteraard ook een kwestie van vraag en aanbod. De huizenmarkt in het historische centrum van Gent is beperkt. Er staan misschien 2000 mooie huizen in Gent, terwijl Brussel er 20.000 telt. Dat scheelt natuurlijk.”

AFSTAND VAN GENT

“Ik woon nu in Vlaams-Brabant, een van de strijdtonelen van BHV. Sinds ik weg ben uit Gent, ben ik een andere inwoner van dit land geworden. Ik bekijk de hele problematiek van België anders, en ik kijk ook met andere ogen naar de Vlamingen, soms ook met die van een Franstalige. Vlamingen zijn zo arrogant, zo zelfingenomen, zo onverdraagzaam. Als dat de nieuwe mentaliteit is, is dat een flinke stap achteruit. De Rand wordt nu eenmaal internationaal, en weigeren andere talen te spreken is echt geen optie. Mijn kennissen in Gent dachten dat ik ‘op den boer’ ging wonen. Maar ik kwam in de sfeer van deze internationale bevolking terecht, en nu vind ik Gent soms provinciaal. Ik heb hier fantastische mensen leren kennen. Eén buurvrouw is een Nigeriaanse, een andere is een Finse, nog een andere is een Portugese, of Waalse…”

“Ik heb twee zielen in mijn borst. Soms verlang ik terug naar dat intieme, dat kleinschalige van Gent, die charme. Maar ik geniet evenzeer van het bruisende internationale Brussel. Wat ik in deze prachtige streek dan weer mis, is bijvoorbeeld een mistige novemberdag met meeuwen, de geur van stadswater en de stilte van Gent. En de klokken die klepperen. Het is er zo stemmig ’s avonds. Maar na elf uur is het me dan weer te doods. Ik wil graag terug naar zo’n prachtig huis in een stille straat in Gent, maar ik kan Brussel ook niet meer missen. Ik ben daar heel dubbel in.”

“Ik heb Gent zien veranderen, rijk zien worden. Maar ik ben het ontgroeid, al heb ik heimwee naar de romantische dingen van die stad. Maar uiteindelijk is het vlakbij. Ik kom er nog steeds vaak. Mijn vader woont er, en mijn dochter. Ik ga er met vrienden eten en een avondje doorzakken. Maar voor theater ga ik liever naar Brussel. Voor de Vlaamse Opera ga ik naar Antwerpen. Kijk, al die steden liggen zo dicht bij elkaar, wat maakt het ook uit ? Los Angeles is groter dan de driehoek Antwerpen, Brussel, Gent. Wat hebben we het dan over verschillen ? Laten we maar zeggen dat ik nog altijd in de Gentse stadsrand woon (lacht).”

DOOR GRIET SCHRAUWEN & PORTRET CHARLIE DE KEERSMAECKER

“In het Gent van mijn kindertijd waren de gevels grijs. Toen was de stad grauw en stil en introvert”

“Sommige ochtenden op weg naar school kruiste ik Hugo Claus. Ik stelde me voor dat hij op weg naar zijn huis was, vanuit de jazzclub Hotsy Totsy”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content