Een half gecastreerde pitbull, noemt Jef Van Gucht zich. In ‘Klotekanker’ sleept hij de lezer mee in de wereld die vijf jaar lang de zijne was, en waarin teelbalkanker en drugs de hoofdrol speelden. Op zijn manier overwon hij beide.

:: Klotekanker, Jef Van Gucht, Van Halewyck, 48 p., 10 euro, vanaf 22 maart in de winkels.

Vijftien was Jef, en toen kon hij er niet meer onderuit. Zijn rechterteelbal was al een paar jaar langzaam aan het uitzetten. Een proces dat gepaard ging met behoorlijk veel pijn, die steeds heviger werd en waar Jef zo zijn eigen oplossingen voor bedacht. Plan A : cannabis roken, “de pijn verzachten door zenuwen uit te schakelen”. Plan B : een kussen tussen de benen steken en op zijn rechterzij gaan liggen. En Plan C : “squeeeeeeze as hard as you can.” Maar erover praten of naar de dokter gaan kon hij niet, schrijft hij in Klotekanker :

Mocht ik me niet zo hard geschaamd hebben, dan had ik minder afgezien van de pijn en was ik sneller naar de dokter geweest voor een raadpleging. MAAR NEE, Jef had zich bijna dood geschaamd. Goed bezig !

Die pijn kwam recht uit de hel, man. Stel, ze steken in je teelbal duizenden kleine naaldjes en draaien dan elke naald een halve draai heen en terug. Dat zal wel een ongelooflijk gevoel van pijn doen opkomen bij de meeste mannen. Awel, mannen, stel dan dat de oppervlakte van uw teelbal twee tot tien keer zo groot is dan normaal. Dat zijn twee tot tien keer zoveel naaldjes, begrijp je ?

Tweehonderd vijftig gram, een samengeknepen vuist van een grote hand, zo groot was Jefs teelbal geworden. Toen zijn huisdokter – en oom – dat zag, twijfelde die geen seconde. Nog dezelfde avond kreeg Jef te horen dat hij kanker had en vier dagen later al was zijn vergrote testis operatief verwijderd. Een dikke maand daarna volgde een nieuwe (kijk)operatie die bevestigde wat Jef al vermoedde : de tumor mocht dan wel verwijderd zijn, er moest chemotherapie volgen om zeker te zijn dat hij niet meer terug zou komen. Het werden drie keer negen loodzware dagen in 3K6, de kinderkankerafdeling van het UZ van Gent.

Kanker is een fucking forsig beest. Om het te doden,laten de dokters je heel nauwkeurig en langzaam sterven tot op het punt waarop de demon het opgeeft.

Tot als je denkt dat je dood bent. Tot als het zijn missie heeft gedaan.

Ik hoop voor jou dat je een domme demon hebt. Of één die u genade gunt. Nee, nee.

Eigenlijk…

Ik hoop dat je geen kanker hebt.

Ik hoop dat je gezond oud kan worden.

Robot

De chemosessies waren in medisch opzicht een succes, maar de verwerking ervan moest nog beginnen.

Ik zou nooit meer dezelfde jongen zijn. Dat was een feit. Ik had dan geen reden meer om me macho te gedragen, want ik had geen ballen meer aan mijn lijf. Ik voelde me gekloot. Ik wist niet of ik het wel zou aankunnen, maar ik ging afwachten. Wachten op antwoorden van nieuwe vragen.

Zes jaar en een boek later heeft Jef al heel wat antwoorden gevonden. Terwijl hij zich ooit doodschaamde, vertelt hij nu ongedwongen hoe hij het op zijn manier allemaal verwerkt heeft en de jongeman geworden is die nu voor mij zit : een relaxte 21-jarige student marketing met glinsterende oorbel, baggy broek en hiphoptrui. “Iedereen verwachtte dat ik opnieuw de oude ging worden : Jef is terug ! Happy happy ! Joy, joy ! Maar dat kon ik niet. Ik had ondertussen iets meegemaakt. Ik wist met mezelf geen blijf.”

En dus greep je naar drugs ?

Jef Van Gucht : Als ik drugs gebruikte, moest ik niet nadenken. ‘Heb je een probleem ? Gebruik wat cocaïne, speed of xtc.’ Dat was de filosofie van de straat, van mij en mijn vrienden uit de wijk. Ik kon met hen toch niet praten over het feit dat ik maar één teelbal heb. Dat gaat niet in die wereld die draait rond plezier maken en feesten.

En een psycholoog ?

Een half jaar heb ik het geprobeerd, maar het heeft niets geholpen. Ik wist wat mijn probleem was, maar hij heeft het niet uit mij gekregen. Ik heb de laatste jaren veel met mijn familie gesproken : mijn ma en mijn neven en nichten. Zij hebben daar een ander zicht op dan die mannen van de straat. Het is dankzij hen dat ik ingezien heb dat die drugs geen oplossing waren. Integendeel. Mijn probleem was op de duur niet meer de kanker, maar de drugs. Om dat onderliggende probleem van die kanker aan te pakken, moest ik eerst stoppen met wat daarboven zat : die drugs. Toen ik dat besefte, ben ik gestopt.

Zomaar ? Zonder hulp ?

Ja. Iedereen die gestopt is, is zo gestopt, hoor. Je moet het zélf doen. Je moet jezelf zo ziek maken dat je er een afkeer van krijgt. Ik heb genoeg in de spiegel gekeken en dat beeld wil ik nooit meer zien : ik was precies een robot. Ik kon gewoon niet meer nadenken.

Als ik nu jonge gastjes in een groepje zie staan, dan zie ik het al van ver als ze met drugs bezig zijn. Ik heb daar een neus voor gekregen. En dan ga ik erop af : ik begin met hen te praten en probeer hen wijs te maken dat ze het niet elke dag moeten doen, want dat ze dan een probleem hebben. Een opgestoken vingertje en ‘je mag dat niet doen’, daar luisteren ze natuurlijk niet naar, maar ik doe het anders : ik probeer hen belachelijk te maken op een moment dat ze zich superstoer voelen. Precies omdat ik zelf ook zo geweest ben, kan ik hen goed bespelen. Misschien doe ik dat ook wel om mezelf te helpen : het is een manier om mezelf telkens weer te overtuigen om niet opnieuw te beginnen.

De antidrugsboodschap is duidelijk, maar is Klotekanker ook een steun voor jongens met teelbalkanker ?

Zeker ! Als ze dat willen, natuurlijk. Want ik moet toegeven, moesten ze mij gezegd hebben : “Hier is een boek over teelbalkanker van een jonge gast”, dan zou ik gezegd hebben : “Laat me gerust !” Iedereen wil je komen vertellen wat er gaat gebeuren, maar ook al lig je op de kinderafdeling, je bent een puber. Als vijftienjarige weet je wel wat kanker betekent.

Sulletje

“Het boek zal sommige mensen shockeren, en misschien is dat wel een beetje de bedoeling (lacht). Als ik mensen op die manier kan raken is het goed. Elk gevoel dat mijn boek oproept, is oké voor mij.”

“Uiteindelijk heb ik het geschreven voor mezelf, in mijn woorden. Want in de eerste plaats is het mijn boek. Het is een therapie geweest, die eigenlijk nog redelijk goed gelukt is ook (lacht). Het is hevig, maar de gevoelens die ik had, waren dat ook. Ik heb liggen wenen voor de computer ! Sommige zinnen waren een echte klop van de hamer. Vroeger had ik constant beelden in mijn hoofd, maar door ze op te schrijven heb ik ze achtergelaten. Ik had zo’n ritueel : ik schreef mijn probleem op en stak dan het papier in brand. Dan was het weg. Ik zal van dit boek ook wel een exemplaar in de fik steken. Puur symbolisch.”

“Als ik het nu opnieuw lees, lach ik mij kapot. Dat was óók de bedoeling : je moet de humor snappen in het ergste dat je kunt meemaken, anders kun je niet relativeren. Als je dan toch een hoofdboodschap uit mijn boek kunt halen, zal het dat wel zijn. Ik wil sommige mensen gewoon eens laten nadenken over dingen waar ze normaal niet bij stilstaan. Als ik erin slaag om één bekrompen mens te doen nadenken, ben ik gelukkig. Voor velen is het leven niets meer dan werken, werken, werken en doodvallen, maar zo wil ik niet leven.”

En heb je kanker moeten krijgen om dat te beseffen ?

Ja, dat denk ik wel (lacht). Anders was ik nu een sulletje geweest. Dan zat ik in mijn laatste jaar universiteit en had ik oogkleppen op. Het is mijn lot geweest, zeker weten. Wat moet gebeuren, gebeurt. Daar ben ik van overtuigd. Ik geloof ook niet dat het gedaan is na de dood. Daarvoor leef ik te graag.

Wat nu ?

“Ik ben genezen verklaard, maar zeker weet je dat natuurlijk nooit. Och, ik ben er niet meer mee bezig. Mezelf opsluiten of leven alsof elke dag mijn laatste is, dat doe ik niet meer. Je moet ook denken aan morgen. Maar om eerlijk te zijn ziet die toekomst er op dit moment vrij chaotisch uit. Ik zit in een fase van mijn leven dat ik echt eens moet gaan nadenken wat ik ermee wil gaan doen. Ik wil alles : ik zit bij een muzieklabel, ik heb het boek en ik moet studeren. En ik wil graag in scholen gaan spreken : het met jonge gasten hebben over wat ik meegemaakt heb. Gewoon open en bloot, binnenkomen met de woorden : ‘Ik heb één kloot, ik heb klotekanker gehad en ik heb er een boekje over geschreven.’ Een discussie uitlokken en hen doen nadenken en relativeren. Ook voor dokters zou ik mijn verhaal willen doen. Het interesseert hen echt om te weten hoe hun patiënten denken, want het probleem is dat er in de ziekenhuizen nooit iemand tegen dokters zal spreken zoals ik dat nu doe. Ik kon het toen ook niet, nu wel.”

“Mijn oma heeft me gezegd : ‘Jongeren van tegenwoordig kunnen alleen nog gelukkig zijn als ze iets beleven, terwijl wij, de oudere generatie, gelukkig is als ze iets bereikt.’ Dat heb ik altijd onthouden. En ik heb iets bereikt : dit boek, mijn cd’s die in LA en Duitsland in de winkels liggen, dat geeft me een goed gevoel.”

Tekst Leen Creve I Foto Charlie De Keersmaecker

“Met mijn vrienden kon ik niet praten over het feit dat ik maar één teelbal heb. Heb je een probleem, gebruik dan wat drugs. Dat was de filosofie van de straat.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content