De vier geheimen van een vruchtbare relatie, dat was de titel van het berichtje dat een tijdje terug in mijn mailbox tuimelde. Nu ben ik een te ervaren internetbeest om zomaar alles open te klikken. Een mens ontvangt wat rommel op één dag : van een getrukeerde foto van Bush die het met Bin Laden doet, tot een tekening van mannenhersenen waarvan de kronkels verdacht veel lijken op in orgieën wriemelende lichamen. Meestal belandt die rotzooi uit schrik voor virussen ongeopend in mijn prullenmand. Ik zou niet de eerste zijn die een grappig filmpje openklikt en de week daarop zijn computer bij de hersteller binnendraagt.

Maar dit berichtje zag er tamelijk onschuldig uit. Ik kende de afzender en mijn gretigheid om de geheimen van een vruchtbare relatie te doorgronden, won het van mijn angst voor wormen en Trojaanse paarden. “Het is belangrijk een vrouw te vinden die gevoel voor humor heeft”, ontsluierde ik het eerste geheim. “Een vrouw die nooit liegt of zeurt, waarmee je goed kan praten.” Daar kan iedereen zich wel in vinden, meende ik. In gedachten milderde ik ‘nooit’ tot ‘niet al te vaak’ en las gulzig het tweede geheim : “Het is belangrijk een vrouw te vinden die het huishouden doet en die goed kan koken.” Als gebrevetteerd gebruiker van vaatwasser en magnetron vond ik die vereiste van ondergeschikt belang. In mijn betere momenten kan ik moeiteloos tot de orde van de zogenaamde Nieuwe Man worden gerekend. Aan de andere kant blijft het natuurlijk handig niet altijd zelf je hemden te moeten strijken. Op dus naar het volgende geheim : “Het is belangrijk een vrouw te vinden die goed is in bed en die grààg met je naar bed gaat.” Twijfelde ik nog een beetje aan de vorige vereiste, dan overtuigde deze mij helemaal. Was ik niet altijd de eerste geweest om, op café en daarbuiten, te verkondigen dat een relatie staat of valt met goede seks ? Nieuwsgierig scrollde ik door naar de vierde en laatste sleutel tot een vruchtbare relatie : “Het is belangrijk dat deze drie vrouwen elkaar niet kennen.” Een glimlach krulde om mijn lippen.

Ik vergat het mailtje tot het een paar dagen later opnieuw in mijn bus viel, ditmaal echter vanuit vrouwelijk perspectief geschreven en van een paar extra voorwaarden voorzien. “Je zou inderdaad verschillende mannen moeten hebben”, verzuchtte de vriendin die het mij stuurde. “Eén die buizen kan lassen, één om mee over de dijk te flaneren, één die veel geld binnenbrengt en dan nog één die gevoelige gedichten kan schrijven. Met z’n vieren vormen zij de ideale vent.” Wat een knutselwerk, dacht ik schamper, maar toen ik er dieper over nadacht, moest ik toegeven : de weinige ‘vruchtbare relaties’ die ik ken, zijn niet zelden het resultaat van de kunst om de zaken gescheiden te houden. Happy family aan de buitenkant, stijf van de verf als de façade van een stralend wit geschilderd herenhuis. Maar vanuit de kelders vertrekken geheime gangen naar verborgen vertrekken van minnaars en minnaressen, van mannetje en vrouwtje nummer twee of drie.

Dat soort nuchterheid vecht natuurlijk met elke vorm van romantiek. Als ik dergelijke uitspraken hoor, krijg ik wel eens heimwee naar vroegere tijden, toen men nog de ware Jacob(a) zocht en liefde in goede én kwade dagen. Al weet ik natuurlijk best dat dit altijd al een illusie is geweest. Neem nu Willem Elsschot, de schrijver die ik zo bewonder : geslaagd in zaken en literatuur, in het leven. Stamvader van een stoet kinderen en kleinkinderen en levenslang verknocht aan zijn beminde echtgenote, Jozefina. Op papier tenminste, want tijdens een openhartig gesprek vertelde Elsschots kleinzoon mij iets heel anders. “Hun relatie is vaak genoeg geromantiseerd”, zei hij. “Terwijl die in werkelijkheid, naar het einde van hun leven toe, best grimmig kon zijn. Zo trok grootvader elke dag om vier uur de stad in. Hij kwam pas ’s avonds terug, als iedereen al gegeten had, om zich in eenzaamheid te voeden. Niemand heeft ooit geweten waar hij al die gestolen uurtjes doorbracht. In het begin riep Fine nog ‘ Fons, eten !’ toen hij thuiskwam. Later werd dat kortaf : ‘Eten !’ Helemaal op het einde werd er alleen nog met een belletje gerinkeld. Toen ik mij tegenover grootvader eens liet ontvallen dat dat allemaal toch niet erg vriendelijk was, zette hij me prompt op mijn plaats : Bemoei u daar niet mee. ”

“Zwijgen kan niet verbeterd worden”, was niet voor niets Elsschots lijfspreuk. De schrijver van Het dwaallicht was helaas al gestorven toen ik geboren werd. Maar het zou me niet verbazen mocht het mailtje met de vier geheimen ook op zijn gezicht een monkellachje hebben getoverd. Achteraf, tussen pot en pint, heb ik daar met een paar collega’s nog stevig over doorgefantaseerd. Waar anders dan bij een vrouw zou de schrijver al die gestolen uurtjes hebben gesleten ? Als die maîtresse nu nog leefde, zou ze als gerimpeld besje misschien wel de drang voelen om in haar laatste levensdagen eindelijk openhartig te zijn. De geheime uitspattingen van de grote literator. Dat zou nog eens een dijk van een interview zijn.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content