Ik ben een kind van de jaren vijftig. Er was ineens zoveel mogelijk, voor de wereld en voor mij. Dat futuristische, de spirit van Expo ’58 : tegen het jaar 2000 zouden we zeker allemaal in ruimtetuigen rondzoeven. En tegelijk zat er in die tijdgeest ook iets belerends, iets heel benepens. De fifties, dat is vooral een prikkelende sfeer die mij sterk aanspreekt.

Mijn goesting willen doen, het zat er al heel vroeg in. Ik wilde naar de academie, leren tekenen en schilderen. Wat niet mocht van thuis : “Gij denkt dat ge nen artiest zijt, zeker.” Mijn vader werkte heel zijn leven in de fabriek.

En toen stierf hij. Hij was 38, ik 16. Niets heeft mij meer beïnvloed dan die vroege dood. Uit een soort misplaatst schuldgevoel ben ik toen braaf naar de normaalschool gegaan en lerares geworden. Van de vluchtigheid van het leven ben ik sindsdien doordrongen.

Schrijven, boetseren, schilderen, heel lang dacht ik dat ik alles een beetje kon, maar niets goed genoeg. Ik heb me dan maar hard op het schrijven geconcentreerd. De rest is er bijna toevallig bijgekomen, toen ik in de buurt een atelier ontdekte waar ik kon werken.

Soms vecht het wel een beetje. Onlangs zat ik op hete kolen om aan de assemblage van een beeldengroep te beginnen, mijn eerste grote opdracht. Maar tegelijk stond er een verhalenbundel op stapel. Ik heb dan eerst een paar verhalen geschreven om mezelf gerust te stellen : “Ik kan het nog, dat komt wel goed.” Pas daarna kon ik het mij permitteren om naar het atelier te gaan. Noem het een opstoot van ouderwetse arbeidsethiek.

Fotoalbums, dagboeken, spullen die ik op rommelmarkten opduikel, ik laat er mij graag door inspireren. De aanleiding tot Olympia waren een paar foto’s en een krantenartikel uit 1956 dat ik in een kraakpand hier in de buurt vond : Een namiddag in een vleeswarenfabriek. Bloende wou ik het boek eerst noemen, dialect voor saucisson de Boulogne.

Olympia is mijn beste boek. Dat zeg ik altijd van mijn laatste werk, maar dit keer is het waar. Of ik nu schrijf, in klei werk of schilder, mijn thema’s zijn altijd dezelfde : mens, familie, emoties. Maar deze saga over een Vlaams geslacht van vleesbewerkers reikt verder dan alles wat ik voordien maakte. Ik zie het als een grote stap voorwaarts in mijn schrijven.

Een grote hesp krijg ik bij de uitreiking van de Louis Paul Boonprijs van de HAM ( Honest Arts Movement). Nogal toepasselijk, gezien de beenhouwers in mijn laatste boek, maar ik ben wél vegetariër.

Wat ik met Elvis heb ? Hij is de grootste, nog altijd. En was hij met mij getrouwd in plaats van met Priscilla, het zou veel beter afgelopen zijn met hem !

Mannen, ik steek er nu minder energie in. Come what may, maar geen emotioneel geworstel meer. Ik zit goed in mijn vel, heb genoeg vrienden om mij heen. Laat ons zeggen dat ik op dat gebied een gevoelsmatig evenwicht heb bereikt.

Wij zijn een klein gezin, maar een heel creatief. Dat zijn de woorden van mijn zoon, bijna 20, songschrijver, zanger, gitarist in twee bands en een geweldige gast.

Ik wil wel oud worden, maar niet lelijk. Dan heb ik het niet over rimpels. Bitterheid is wat je lelijk maakt. En ik heb geen reden om bitter te zijn. Ik voel mij een gelukzak.

De beste remedie tegen bitterheid is vandaag nog iets doen aan de dingen die je dwarszitten en die je kunt veranderen, en je zo vlug mogelijk neerleggen bij de dingen die je dwarszitten en die je niét kunt veranderen.

Schrijfster, beeldend kunstenares en actrice Geertrui Daem (54) krijgt dit najaar de Louis Paul Boonprijs. Zopas verscheen ‘Olympia’, uitg. Van Halewyck/ Wereldbibliotheek, 335 p., 19,50 euro. Bij de roman horen schilderijen van Geertrui Daem vanaf 9 augustus tentoongesteld in ’t Zuiden van Europa, Vrijdagmarkt 30, Gent. www.allesovergent.be

Linda Asselbergs / Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content