GEEN MENS DIE DEZE ZEE GELOOFT

Bart Plouvier: "De traagheid die water een schip afdwingt, dat is waar ik aan wal naar verlang." © FOTO'S ANNE VERNIMMEN

VOOR DE KROATISCHE KUST LIGGEN MEER DAN DUIZEND EILANDEN. DE MEESTE ONBEWOOND WEGENS TE KLEIN, DE GROOTSTE PRONKEND MET KERKEN, KASTELEN EN VISSERSDORPEN. AL VAREND ONTDEKT SCHRIJVER BART PLOUVIER DE STILMAKENDE SCHOONHEID ERVAN.

Onze boot ligt op ons te wachten in Split, tegenover het immense paleis van keizer Diocletianus, en heeft er alles aan gedaan om mij, oud varensgast en zelfverklaarde scheepsexpert, voor de gek te houden. Met zijn latijnzeilen en een heus want, zijn perfect gebreeuwd en geschuurd dek, een vangnet onder zijn boegspriet, het geheel afgewerkt met opvlammend koper, korvijnagels en houten katrollen, probeert de Sagena zich voor te doen als een eeuweling. Alsof hij, verticale tijdslijnen dwarsend, ongeschonden langs de kusten van Joegoslavië naar 2011 is komen varen. Ik trap erin en, nippend van een eerste glas Kroatische chardonnay in de messroom, fantaseer ik over het verleden van de Sagena als vissers- en smokkelboot. Pas vierentwintig uur later zal de kapitein mij triomfantelijk glimlachend de licht ontgoochelende waarheid vertellen: de boot is helemaal volgens de traditie gebouwd maar nog geen twintig jaar oud. Ik buis grandioos voor scheepsgeschiedenis en ben bang dat mijn gezellin voortaan niet veel meer zal geloven van mijn apodictisch gewauwel waar het maritieme aangelegenheden betreft.

Onze hut ligt half boven en half onder de waterlijn en het patrijspoortje, met de doorsnee van een steelpan, werd op bevel van de kapitein dichtgelast. Toeristen, gewend aan hotelkamers hoog boven de zeespiegel, vergaten het te sluiten bij zware deining zodat ze bij het te kooi gaan koffers en matras ronddobberend aantroffen. Toch zullen ook wij niet droog blijven. Het is in onze hut zó warm dat we meermaals per nacht verkoeling moeten zoeken onder de douche. We varen al buitengaats wanneer wij ons die eerste ochtend een ontbijt laten serveren door Djago, onze immer goedgemutste maar een beetje heimzieke steward. De zee is rustig, kabbelt zacht, alsof er beneden zeemeerminnenkinderen zonder veel overtuiging hun staartslag oefenen. Aan bakboord vertrekt, belegd met glasscherven, een weg die naar de einder toe steeds breder wordt. Een Adriatische route du soleil. De Sagena zal geen vooraf vastgelegd traject volgen. De kapitein wil elke dag, afhankelijk van de weersomstandigheden en onze luim, een koers uitzetten en ter goedkeuring voorleggen aan de scheepsraad van achttien passagiers. Ik heb al gauw door dat de ouwe ons telkens een traject aanpraat – mogelijk heeft hij in elke haven die hij voorstelt een lief -, maar dat maakt niet uit, ik vaar graag, zij het liever doorheen de Kroatische archipel dan op een parkvijver. Van in een dekstoel volg ik ons traject op een kaart en teken bootjes op de afgelegde vaarweg. We gaan de engte tussen èolta en Braè door en zwenken dan naar het oosten. De traagheid die water een schip afdwingt, dat is waar ik aan wal vaak naar verlang.

DE WIEG VAN MARCO POLO?

Er liggen 1185 eilanden voor de kust van Kroatië, de meeste onbewoond wegens te klein of onvruchtbaar, de middelgrote zuinig bezet met suikerklontjeshuizen, de grootste pronkend met kerken, kastelen en de rond hun baaien gelegde vissersdorpen. In de late namiddag komt Korcula, hoofdplaats van het gelijknamige eiland, in zicht. Vanuit de verte lijkt het stadje een cyclopisch schaakspel, de twee witte torens nog in startpositie, de koning een donkere kerk, belaagd door een leger gekalkte pionnen. De kade is op toerisme afgesteld: pannenkoekenbakkers, wisselkantoren, brommerverhuurders en opvallend veel sponzenverkopers. Hebben de zeegoden ze in hun kraampjes op de bodem in de aanbieding gezet? Marco Polo is hier geboren – volgens Wikipedia ‘mogelijk’ – en wij bezoeken zijn huis, eigenlijk zijn trappenhuis, de rest van de woning, op de wiebelgevel na, is in elkaar gedonderd. Boven heb je uitzicht over de stad. Stonden hier zijn geliefden op de uitkijk? We gaan door de straatjes dolen, ze zijn zó aangelegd dat Bora, een winterse valwind, er buiten adem raakt en er zich elk jaar opnieuw doodloopt tegen de middeleeuwse geveltjes. De Venetianen zwaaiden hier lang de plak, bouwden de San Marcokathedraal en een renaissancepaleis. Een bas-reliëf boven een stadspoort toont een van Tito’s partizanen die een Duitse leeuw afslacht. Uit babbels met de Sagenabemanning zullen we in de loop van de komende week opmaken dat de in 1980 overleden maarschalk nog steeds de heldenstatus geniet. We vinden een terras met zicht op zee, eten gegrilde dorade en drinken streekwijn, droog als een mond vol krantenpapier. De weinige hedendaagse gevels van Korèula schamen zich een beetje, als de zon zakt, gaan hun ramen blozen.

In het ochtendlicht tonen de eilanden hun details, straks, in de hitte van twaalf uur zal alles vager worden, gaan heuvelflanken zinderend bewegen en druipen begroeiing en bebouwing als kaarsvet van de flanken. De kleinste, kale eilandjes, lijken ronddobberende reuzenschildpadden, als ze duiken slaan de golven mij uit mijn dekstoel. In een baai gaan we ten anker. Dat zullen we elke middag doen om iedereen de gelegenheid te geven een duik te nemen. Eensnarige krekelorkesten laten luidruchtig hun afschuw omtrent onze komst blijken. Onzichtbaar in het achterland, roepen dorstige geiten om hulp. De watertemperatuur wordt genomen: 23°C. Het is windstil en zo warm dat je de hitte in kubussen kan zagen. Ik zwem als een vis met vinschimmel en blijf wijselijk aan boord. Het baaitje lijkt gefotoshopt, zo blauw. Geen mens die deze zee gelooft. Het is vrij ondiep en helder, als ik over de reling hang, ligt de schaduw van mijn hoofd als een platvis op de bodem. De kapitein en ik zijn de enige niet-zwemmers, hij leest zijn krant en ik aperitief met een glas Karlovaèko, Kroatisch bier. Jodium, diesel en smeerolie, slappe koffie en vissoep, zo ruikt de Sagena en zo hoort het.

DE POORT VAN HADES

Vela Luka, ingesloten tussen heuvels, ligt aan de andere kant van Korèula en is minder toeristisch. Boven kabbelgolfjes in de baai hangen een paar sterns te bidden. Mannen die nog weten hoe het was, zitten in de schaduw van boten vol fuiken te vertellen over de zes-kilogram-langoesten die ze bovenhaalden. Hogerop, aan het eind van smalle achterafstraatjes, staat de parochietoren een eind van zijn kerk. De twee indrukwekkendste cipressen die ik ooit zag, wedijveren er in hoogte en hun groen is zo ondoordringbaar dicht dat vogels er geen plek vinden om te landen, laat staan te nestelen. Voor de kerk werd een wankele tribune opgebouwd. Misschien geeft God hier straks een optreden. Op een terras beperken wij ons tot een drankje want de kapitein heeft alle passagiers ten feestdis genood. In de traditie van de grote pakketboten eten we vanavond aan de Captains Table – wat niet te letterlijk genomen mag worden, zijn tafel is te klein opdat wij er allemaal zouden kunnen aanzitten. Het eten aan boord is sowieso lekker maar voor deze gelegenheid doet de kok er nog een kookkunstschepje bovenop en haalt al zijn kunnen uit de kombuiskast. Hij brengt romige groentesoep, gegrilde langoest en tiramisu. In een korte toespraak looft onze gezagvoerder de Sagena en het gastvrije Kroatische volk, de zee- en de weergoden. Proost, ûivjeli, de ûspreekt je uit: zj. Dan volgt, op het achterdek, een onvermijdelijk rondje socialising.Herman aus Salzburg vertelt moppen, Alessandra uit Pienza zingt heerlijk een aria van Verdi en men weet mij, eens mijn slivovitsjgehalte op peil, een zeemanslied te ontlokken.

Ik lig nog in mijn kooi en voel de boot rollen. De spanten werken en kraken op het ritme van de golven, als een groep oude bomen in ruig weer, met af en toe de droge knal van een brekende tak. Ik ga aan dek. Mijn zeemansbenen zijn lang geleden geamputeerd en vervangen door niet te plooien protheses maar toch ben ik blij dat de zee zich laat voelen. Op het eilandje Bisevo leggen we aan en stappen over in een sloep die ons, door wat de poort naar Hades lijkt, een spelonk invaart, een curieus gevormde, door de golfslag uitgeholde rots die als een grote kom op de zee werd gezet. Ze dipt haar randen in het water dat het indirecte zonlicht vangt en naar binnen geleidt. Het duurt even voor ik doorheb hoe het werkt. Ik probeer het fenomeen te schetsen in mijn aantekenboekje. In alle geval lijkt het alsof er op de bodem een 3000 watt sterke spot staat die de grot in blauw, flakkerend licht zet. Nog een beetje doef-doefmuziek en ik waan mij in een discotheek.

HET OUDSTE STADJE

Terug aan boord gaat het richting Komiza op het eiland met de belovende naam Vis. Tot hoog boven zeeniveau, in de tuintjes van okeren brokkelhuizen, staan er moegevaren, scheefgetrokken boten in de schelle zon te drogen. Krekels zo groot als meikevers zagen de bomen om. Elektriciteitskabels verdelen huizen en hemel in ongelijke veelhoeken. De stilte van gesloten luiken en verzakte deuren wordt één keer, een gevel lang, opengebroken door de druk bezochte dorpskruidenier. Langs de waterkant eten we wat het eiland ons dicteert: vis. We kiezen, uit een koeltoog, een zeebrasem die kijkt alsof hij nog steeds niet begrijpt wat hem overkomen is. Twintig minuten later ligt hij kruidig en gegrild te geuren op ons bord.

Ik probeer aan dek te lezen, Typhoon van Joseph Conrad, maar de echte zee leidt mij af van de papieren storm: een vijfmaster die op de Amerigo Vespucci lijkt; zeilbootjes, net witvleugelige vlinders die hun boegspriet als een roltong in het water soppen; zenuwachtige speedbootjes varend alsof ze door James Bond achtervolgd worden; sloepdobberende hengelaars; veerboten die al zo vaak heen en weer gependeld hebben dat hun kapiteins zich achter het roer een hazenslaapje kunnen permitteren. Eilanden nemen de vreemdste vormen aan en ik schep er genoegen in te zien wat er niet is: een haaienvin, de kiel van een galjoen, een ijsbeer, een opspringende ichtyosaurus. Ik raak even gedesoriënteerd wanneer ik hoor dat we Stalingrad naderen. Hebben de Russen ook hier, kort na WOII, toen ze nog vat hadden op Joegoslavië, hun grote leider met een stadsnaam willen eren? Ik zoek op de kaart en vind Stari Grad op het eiland Hvar. Ruis in mijn oren. Het zou het oudste stadje van de archipel zijn en volgens mij ook het warmste. De smalle straatjes vormen een kanalenstelsel waar hete lucht doorheen vloeit. Ik laat mij drijven, heb in geen jaren zo gezweet en mijn haren plakken als ingesmeerd met brillantine op mijn hoofd. In tegenstelling tot andere plaatsjes die we bezochten is hier nauwelijks leegstand, weinig of geen overwoekerde, hologige gevels. Stari Grad heeft zich netjes opgemaakt. De gierzwaluwen zwijgen, meeuwen houden zich aan de geluidsnormen, distelvinken werden voor de goede orde in sigarenkistkleine kooitjes boven de deuren gehangen. Mijn lief wil zo graag sardines eten maar die zijn er nu niet. Het wordt octopus in olijfolie met kappertjes, rode ui en citroen. De appelsapkleurige eilandwijn viskobijelo is zo hard en brutaal dat ik voor mijn tanden vrees.

SPEELGOEDZEILEN

We koersen naar Trogir om daar nog een nacht aan boord te slapen en de volgende ochtend naar huis te vliegen. Waarschijnlijk in opdracht van de rederij, om aan romantische verzuchtingen van passagiers tegemoet te komen, worden de zeilen bij- en de motor afgezet. Onze voortgang is dan nog nauwelijks te meten. Zo komen we nergens, blijven we ronddobberen tot we scheurbuik krijgen of noodgedwongen onze toevlucht moeten nemen tot kannibalisme. Na een uur is de demonstratie afgelopen en worden de speelgoedzeilen gereefd. Het avontuurlijk jongetje in mij heeft daar stiekem spijt van en zou best een paar weken verloren willen varen. Het silhouet van het oude Trogir wordt aan het oog onttrokken door een woud wiegende scheepsmasten. Djago en de kok leggen een loopplank en beginnen, onder het toeziend oog van de kapitein, het wachtende proviand weg te stouwen. Wij gooien ons in de zon en haasten ons naar de lommerte van de binnenstad. Een heel eind van de kade komen we in een eetcafé toch nog aan sardines, zij het ingelegd à la ansjovis. De zoute hap vraagt om fruit en op een markt vind ik wat ik zoek, naast meloenen als vliegtuigbommen ligt een piramide druiven, klein en zoet, suikerparels. Ik koop een plakkerige tros en verorber hem in geen tijd.

Vanuit een kerktoren waar we langslopen, schalmen de zware noten van een vreemdklinkend carillon uit over Trogir. Door de galmgaten, achter gaas, zie ik hem staan, de man die een recital voor twee hamers en een klok geeft. Na een poosje komt er een tweede en dan zelfs een derde beiaardier hem vervoegen. Ze gaan tekeer als smeden op hun aambeeld. Ook mét oordoppen moet dit een ware foltering zijn die letterlijk door merg en been snijdt. Boetedoening? Een oud volksgebruik? We vinden geen verklaring voor dit vreemde concert, zelfs geen voetnoot in onze gids. Ik hou het erop dat een stel weliswaar dove, maar warmhartige Kroaten, er terecht van uitgaande dat onze verwachtingen werden ingelost, ons op een moeilijk te vergeten manier uitluidt.

DOOR BART PLOUVIER

HET BAAITJE LIJKT GEFOTOSHOPT, ZO BLAUW. HET WATER IS VRIJ ONDIEP EN HELDER. ALS IK OVER DE RELING HANG, LIGT DE SCHADUW VAN MIJN HOOFD ALS EEN PLATVIS OP DE BODEM.

MANNEN DIE NOG WETEN HOE HET WAS, ZITTEN IN DE SCHADUW VAN BOTEN VOL FUIKEN TE VERTELLEN OVER DE ZES-KILOGRAM-LANGOESTEN DIE ZE BOVENHAALDEN.

VANUIT EEN KERKTOREN WAAR WE LANGSLOPEN, SCHALMEN DE ZWARE NOTEN VAN EEN VREEMDKLINKEND CARILLON OVER HET OUDE TROGIR.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content