Porselein werd eertijds met goud vergeleken: de uitvinding kostte handenvol geld, het maken vergde veel geduld en er kwam zelfs een alchemist aan te pas. De bakermat van het Europees porselein, de manufactuur van Meissen, is ondertussen bijna drie eeuwen oud.

Begin 18de eeuw was porselein iets uiterst kostbaars, want tot dan toe was niemand in het Westen erin geslaagd het te vervaardigen. Europa was al eeuwen in de ban van het ‘oosterse goud’ dat Marco Polo voor het eerst zag, en dat hij porcellana had genoemd: zo glad en doorzichtig als de schelp van een slak.

Porselein is een Chinese vinding uit de 8ste eeuw, jonger dus dan gewoon aardewerk dat al duizenden jaren bekend is. Het bijzondere aan porselein is dat het uitermate hard wordt gebakken, bij een temperatuur die dubbel zo hoog ligt als die voor gewoon aardewerk: namelijk 1450 graden Celsius. Door deze hitte verglaast de klei, ze wordt doorzichtig. Geen koud kunstje, want gooi een gewone klomp klei in een porseleinoven en hij smelt. Dus stonden de pottenbakkers voor twee problemen: de klei en de warmte. Een oven zo hoog opstoken, was niet mogelijk zolang hout als brandstof werd gebruikt in plaats van steenkool. Bovendien vereist een porseleinoven een aparte constructie en speelt ook de samenstelling van de klei een belangrijke rol – met gewone pottenbakkersaarde lukt het niet.

Dus waren Europese fabrikanten eeuwenlang zoet met het ontwikkelen van nieuwe bakprocédés en het experimenteren met kleisoorten.

De strijd was hard, want intussen voerden schepen steeds meer Chinees porselein aan. De Verenigde Oost-Indische Compagnie uit Nederland verscheepte duizenden stuks, voldoende om elke tafel van de Lage Landen met het ‘oosters goud’ te overladen. En dat had zware economische gevolgen voor de ceramieksector die de lokale luxewaar niet meer kwijt kon, iedereen koos voor Chinese pronk. Enkele Italiaanse, Franse en Engelse ateliers ontwikkelden een surrogaat, de zogenaamde pâte tendre, ook zacht porselein genoemd, dat erop lijkt, maar dat minder hard gebakken is.

Het eerste echte (harde) Europese porselein komt uit Duitsland. Het wonder geschiedde in Meissen, een pittoresk stadje aan de Elbe nabij Dresden in Saksen. Het verhaal van de miraculeuze vondst heeft wat weg van een kleurrijke schelmenroman rond de figuur van alchemist Johann Friedrich Böttger. De vermaarde keurvorst van Saksen, August de Sterke – zo genoemd omwille van zijn talrijke vrouwen en kinderen – liet de man op de grens van Pruisen kidnappen in de overtuiging dat hij goud kon maken. De vorst had immers veel geld nodig om zijn soldaten te betalen, die Polen moesten veroveren en oorlog voeren met Zweden. Hij sloot de arme Böttger op in de kelders van het kasteel en beval hem te experimenteren in afgrijselijke omstandigheden, met ovens die door hun warmte de stenen van de gewelven deden verpulveren.

Wie tegenwoordig de mooie burcht van Meissen bezoekt, kan zich het leed en het harde labeur moeilijk voorstellen. Het arcanum voor goud heeft alchimist Böttger nooit ontdekt, maar wel het geheim van porselein dat toen ook z’n gewicht in goud waard was. In 1708 kwam het eerste stukje uit de oven en twee jaar later werd de eerste porseleinfabriek van Europa in Meissen opgestart. Het bedrijf bestaat nog steeds, niet meer in de Albrechtsburg, maar sinds 1863 in een grote fabriek ernaast. Tegen die tijd was porselein al lang geen curiosum meer en stond Europa vol met fabrieken.

In de eerste jaren van de porseleinmanufactuur van Meissen lag dat anders: de fabriek bewaarde angstvallig haar procédés, want iedereen in Europa wilde porselein maken. August liet de ovens en de ateliers zelfs bewaken door soldaten en plaatste Böttger onder huisarrest: hij bivakkeerde bijna zijn leven lang in de fabriek.

In Meissen wemelde het van buitenlandse spionnen die geheimen ontfutselden aan werklieden. Maar doordat slechts een handvol mensen op de hoogte waren van de juiste samenstelling van de klei en de baktechnieken, heeft het lang geduurd vooraleer het geheim werd prijsgegeven. De talrijke weggelopen werklui die in andere centra trachtten porselein te maken, mislukten meestal in hun opzet. Meissen werd ook door vreemde mogendheden bezet. Maar net voor hun komst werden de ovens stukgeslagen, de recepten verborgen en het personeel geëvacueerd.

Dat heeft niet kunnen verhinderen dat er rond 1750 overal in Duitsland nieuwe porseleinfabrieken werden opgestart die Meissen kopieerden. Het Saksisch porselein werd ook bij ons, in Doornik nagebootst, met inbegrip van het merkteken: de gekruiste degens.

Alchimist Böttger mag dan wel de uitvinder van het eerste Europese porselein zijn, hij was geen artistiek bezieler. Twee kunstenaars speelden wel deze rol: Johann Gregor Höroldt en Johann Joachim Kändler. De eerste, een meesterlijk schilder, introduceerde nieuwe decors en zette het emailschilderen op punt. De tweede, een uitmuntend beeldhouwer, boetseerde honderden figuurtjes om feesttafels te versieren. Dat was oorspronkelijk een oriëntaalse mode. Lang geleden tooiden Arabieren hun feestdis met figuurtjes van suikergoed. Deze trend verspreidde zich via Venetië over heel Europa. In Meissen werd deze opschik van suiker, marsepein of was vervangen door porselein. Zo gingen porseleinen operazangers en commedia dell’arte-acteurs, hofnarren, straatventers en muzikanten tussen de gerechten defileren. De figuurtjes horen dus oorspronkelijk bij de hele opera- en tafelcultuur van de 18de eeuw, en werden pas in de vorige eeuw opgesloten in de porseleinkast.

Na een bezoek aan de porseleinmanfactuur van Meissen bekijk je dit pronkgoed met andere ogen: als de vrucht van moeizaam monnikenwerk. Hier voel je op welke rijke traditie en knowhow de productie steunt. De manufactuur is tevens een kweekvijver voor talent. Meissen heeft trouwens een eigen school, waar modelleurs en schilders worden opgeleid. In totaal stelt het bedrijf 1100 mensen te werk, waarvan niet minder dan 600 porseleinschilders. De draaiers en bosseurs zijn vooral mannen, maar de meeste jobs worden door vrouwen ingevuld.

Mochten Böttger, Kändler en Höroldt de manufactuur opnieuw bezoeken, dan zouden ze er meteen hun weg terugvinden, want het productieproces bleef zo goed als ongewijzigd. Net als vroeger geraak je niet binnen in de ateliers waar de klei wordt gemengd en bereid. Die samenstelling blijft een fabrieksgeheim. De productieateliers mochten we wel bezoeken.

Omwille van het natuurlijke licht zitten de meeste ambachtslui bij de ramen van de bovenste verdiepingen. Onder de pannen wordt de klei gebosseerd: ze wordt manueel in gipsen mallen geduwd of gedraaid. De vormen komen uit de mallenbibliotheek, een enorme opslagplaats waar duizenden gipsen worden bewaard: het historisch geheugen van dit bedrijf. Sommige modellen zijn meer dan anderhalve eeuw oud en nog steeds in gebruik.

Voor de opbouw van een figuurtje zijn al snel 30 onderdelen nodig, van handjes tot en met rompen, sokkels en hoofden. Noch de beeldjes, noch het serviesgoed worden in vormen gegoten zoals dat in de moderne porseleinindustrie gebeurt. Ook het bosseren (vormgeven in gips) is precisiewerk, want de vormen moeten feilloos in elkaar passen. Na het persen mag de klei eventjes rusten om wat vocht in het gips te laten trekken. Zo komt de afdruk makkelijker uit de mal.

Daarna is het de beurt aan de modelleur die tot twee dagen kan werken aan de opbouw van een groep. Net als de schilders wordt hij per afgewerkt stuk betaald. Het bedrijf heeft zo’n 4000 verschillende modellen van figuren en objecten in productie, en de modelleur moet ze allemaal kunnen opbouwen. Hij baseert zich hiervoor op een oud voorbeeld dat naast hem staat en dat ontleend is aan het museum van de manufactuur.

Naast de modelleurs zitten draaiers aan ouderwetse pottenbakkerswielen die nog met de voet worden aangedreven. Ook het serviesgoed met reliëfversiering wordt nog in een mal gedraaid en niet gegoten in een vorm.

Hierna gaat alles een eerste maal in een biscuitoven aan 900 graden, om vervolgens te worden geglazuurd. Het schotelgoed wordt nog, zoals op de prenten van Diderot en d’Alembert, met de hand ondergedompeld in een bad vloeibaar glazuur met als hoofdbestanddeel vloeibare klei. Na het glazuren gaat een deel van de figuren en het serviesgoed terug naar de oven, om aan 1450 graden tot porselein te worden gebakken.

Een ander deel wordt naar een apart gebouw verwezen voor een rechtstreekse beschildering op het ongebakken glazuur: voor de zogenaamde blauwe en groene onderglazuur-decors. Deze beschildering wordt nadien, samen met het glazuur, aan de extreem hoge temperatuur gebakken. Zo verkrijg je prachtige onderglazuurkleuren die heel lichtjes uitvloeien in de doorschijnende glazuurlaag. Enkel blauw en groen zijn bestand tegen de hoge porseleinbrand. De andere kleuren, emailtinten, worden aangebracht op het glazuur en gebakken aan nauwelijks meer dan 900 graden. Dat zie je goed van dichtbij: de emailkleuren liggen op de glaslaag.

Met het onderglazuurblauw heeft Meissen ooit de wereld veroverd. Daarmee werden verschillende serviezen versierd. Het meest vermaarde decor is dat van de Zwiebelmuster met bloeiende ajuinen. Eigenlijk is het geïnspireerd, zoals veel decors, op oosters porselein (de ajuinen waren oorspronkelijk perziken). Het Zwiebelmusterdecor werd voor het eerst in 1728 geproduceerd en overal ter wereld nagebootst. Het is in Meissen nog steeds in productie.

Veel porselein wordt met email beschilderd. Ook dat is secuur werk. Sommige ateliers van Meissen werken nog volledig in de stijl van Höroldt en penselen romantische scènes à la Watteau en Fragonard. De porseleinschilder spiegelt zich telkens aan een afgewerkt stuk en inspireert zich op antieke kopergravures. Indien nodig maakt hij gebruik van een vergrootglas.

De porseleinmanufactuur van Meissen is eigendom van de staat Saksen. Ze was trouwens nooit een privé-zaak, maar altijd in het bezit van de koning of de keizer. Het bedrijf heeft de val van de muur probleemloos overleefd omdat voordien al een groot deel van de productie werd uitgevoerd naar West-Duitsland, de afzetmarkt bleef dus grotendeels bewaard.

De productie is in hoofdzaak van klassieke inspiratie, moderne modellen zijn in de minderheid en niet altijd even geslaagd. Dat is een probleem waar wel meer traditionele bedrijven mee kampen. Maar de formidabele knowhow biedt zeker creatieve mogelijkheden voor de toekomst.

Voor de liefhebber van porselein is een bezoek aan de manufactuur een must. Bovendien ligt Meissen in een schilderachtige streek en is het stadje zelf een bezoek meer dan waard. In het nabijgelegen Dresden kan je in musea de mooiste porseleincollecties van Europa bewonderen.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content