WIND IN DE ZEILEN : MET DE VIJFMASTER STAR FLYER LANGS DE KUSTEN VAN COSTA RICA EN PANAMA, TUSSEN EILANDEN EN NATUURPARKEN, DOOR HET BLADERDAK, VOL GENOT AAN BOORD NAAR HET BEROEMDSTE KANAAL OP AARDE. CRUISING DOWN ON MAIN STREAM !

Niet op zee, maar aan land smaakt de koffie het best : in de weelderige Valle Central rond de hoofdstad San José kleuren de jonge bonen wijnrood. “Arabica, bij wet verplicht, want dat is de beste koffie”, glundert Fabrizio Gomez Atencio. “Als Costa Rica op deze smalle landstrook tussen Atlantische en Stille Oceaan zo welstellend is dan dankzij de vulkanen : veel regen, rijke landbouw en een grote biodiversiteit, van mangrove tot verschillende soorten regenwoud. Koffie, afkomstig uit Afrika en Azië, is door de Hollanders ingevoerd. Goede koffie stelt vijf voorwaarden : ideale hoogte tussen 1200 en 1500 meter, vulkanische ondergrond, Arabica, tropische klimaat, hand-geplukt. Proef maar : twaalf minuten geroosterd is light en mild, zestien is black en French roast, achttien tot twintig minuten heet espresso, de beste.” Op het terras proeven we het zwarte goud. Alles is voorspel, initiatie, want overmorgen heerst de zee, de Indische Oceaan langs de kusten van het altijd groene Costa Rica en Panama. Om in stemming te komen, bezoek ik nog een orchideeëntuin, een park vol kolibries, en de vaak in nevels gehulde Poásvulkaan. In containerhaven Puerto Caldera ligt ons schip trots voor anker : een sprookjesboot, de Star Flyer in het zuiverste wit, met vier masten, zeilen en een comfortabele cabine. Inschepen is een genoegen.

DE SCHONE EN HET BEEST

“Driehonderd zestig graden in het rond moet je speuren”, zegt ze streng. ” I’m Clara from Barcelona“, voegt ze er met schalkse lach aan toe. Crew member, mariene biologe, schone Catalaanse en bedreven in de kunde van de zeezoogdieren. De eerste kajuitnacht is achter de rug, de zon is net op, maar de dolfijn- en walvisspotters staan paraat voor de eerste activiteit van de zesdaagse zeilreis. “De route van het schip kruist die van de zoogdieren, die in de Stille Oceaan onderweg zijn van zuid- naar noordpool. Gewone dolfijn, griend en bultrugwalvis mag je verwachten. Ze zijn groot, maar walvissen identificeren is niet makkelijk. Let goed op een rugvin, de staart, de kop of een waterstraal. Succes.”

Elke ochtend ben ik aanwezig, voor mijn gidse en de walvissen, maar op een dartel koppel flessenneusdolfijnen na krijg ik niets van de zeerijkdom in de kijker. Volgende reis beter. Nu iedereen ontbeten heeft en zich opmaakt voor een deinende klipperreis volgt de gebruikelijke life boat drill, de verplichte oefening voor een eventuele evacuatie van het schip. Op de dagelijkse folder met activiteiten heb ik me gisteravond ingeschreven voor een bezoek aan Quepos. Andere gasten verkiezen een paardentrek door het regenwoud, een tocht door het fragiele ecosysteem van de mangroven of een instructie in Fincas Naturales, een centrum voor de bescherming van plant en dier, van bromelia tot vlinder.

In hevig, gul en vochtig groen hangen straten en pleinen van het oliepalmstadje vol reclame en telefoondraden, met gieren in de hemel, zo’n Midden-Amerikaans cowboystadje dat onder de voet is gelopen door het ontwakende toerisme. Zeven kilometer regenwoud en een drukke weg vol restaurants en hotels leiden naar het Parque Nacional Manuel Antonio. Lokale Tico’s zitten op het strand of op een barkruk : de populaire bestemming, met haar baaien en mangroven, is Costa Rica’s kleinste park. In een boom dommelt een drievingerige luiaard met uitzonderlijk twee baby’s, een iguanahagedis staart me stokstijf aan, en de parkwachter fluistert ” monos titi” voor het eekhoornaapje met ogen zo groot en een lijfje zo klein. Alle begin is veelbelovend.

HET GEBOCHELDE PARK

Aan land gaan, is een verleiding. En maakt nat. Al gaat de viermaster op veilige afstand voor anker in een prachtige Bahía, die is genoemd naar de zeerover Francis Drake, dan blijft de oceaan vaak onrustig, met getijden, sterke stromingen en harde winden. Isla del Caño ligt op een kleine twintig kilometer, maar het begeerde doel is de groene bochel van het Parque Nacional Corcovado, met een immens bladerdak van vochtig laaglandwoud de rijkste biotoop langs de Pacifische kust. Ik weet uit een vroeger bezoek dat dit zowat de wildste bestemming in Costa Rica is, moeilijk genaakbaar en ondoordringbaar, maar evengoed begiftigd met een rijke fauna en zo’n vijfhonderd vogelsoorten. Destijds heb ik hier dagen overnacht, nu is het dé daguitstap. Ik zet al mijn geld in op deze excursie.

Nat dus : met de sloepen varen we langs het schiereiland Península de Osa, breken door de woeste branding en waden door de golven naar het witte strand. Corcovado, de bultenaar. Het is alsof je als een ontdekkingsreiziger voor het eerst de geheimen van het tropische regenwoud ondergaat. Want dat is het raadsel van het donkere bos, dat angst en verlokking belooft : gevaar voor insecten en slangen, gevaar voor geluiden, stilte en de jaguar, gevaar om verloren te lopen. Maar we hebben een gids, die naar een Mexicaans stekelvarken in een boom wijst, een grondduif opjaagt, het geluid dat in de verre bomen galmt, benoemt als dat van de brulaap, een spin op een blad koestert en een zwijgzame zwartkeeltrogon tussen het lover spot. Mooie waarnemingen in dit vochtige regenwoud met immense wortelbomen, maar het blijft een te korte uitstap. Terwijl iedereen op de sloepen wacht, vlucht ik terug het bos in, voor de kikkers, baltsende manakins, de vallende druppels, wegflitsende peccaryzwijntjes en een schichtige tijgerroerdomp met wie ik het genoegen deel, of de illusie, van een onaangeroerd regenwoud.

Terug aan boord toast ik met mijn maten op de vogeltjes : flesje Imperial, la cerveza de Costa Rica, met op het etiket een gekuifde arend, misschien wel de bijna uitgestorven harpij.

ZWEVEN ALS EEN SPECHT

Of ik wil vliegen als een vogel ? Natuurlijk, maar dat kan niet. Toch wel, bijna, halfvrij aan een kabel, over elf platforms met een hoogteverschil van driehonderd meter. Canopy tour heet zo’n glijvlucht over en tussen het bladerdak van het regenwoud rond Golfito, een oud bananendorp waar de International Fruit Company ooit een thuishaven had. De kleine baai herbergt in haar woekering tal van endemische planten, luiaards, orchideeën en vogels. Die zal ik als zweefvogel wel niet allemaal zien, maar ik overwin mijn scepsis tegen dit onnatuurlijke avontuur en teken in. Met de 4×4 rijden we de heuvels in, over modderpaden en tussen meer dan 125 boomsoorten van de Golfito National Wildlife Refuge. Helm, schakels en veiligheidsriemen, instructies en hop, vertrekken. De eerste glijvlucht is hallucinant, meer dan boomflitsen en gebladerte zie ik niet. Op het eerste platform drukt iedereen zich dertig meter hoog tegen de boomstam : vertigo is hoogtevrees in het Spaans. Maar vanaf dan schud ik de onzekerheid van me af, geef me over aan de zweeftocht en metamorfoseer in een carpintero, een specht met rode kruin. Waw ! Nooit zie je het onbekende woud zo, dat weelderige bosdak waar ara’s krassend voorbijvliegen, de galerijen van bomen, lianen en bromelia’s, wegvluchtende kapucijnapen met witte snoetjes, de eeuwige deining van woud en zee in de verre baai. Te vlug is de vlucht van de vogel voorbij. Als we terugkeren in het dorp, niet in de duurdere Zona, maar in de Pueblo civil met vissersbootjes en barakken, waar vissers de bars bevolken, joel ik uitbundig : ” Soy un pájaro, un carpintero loco !”

GENOT AAN BOORD

Wind in de volle zeilen, open water als voorbode van de onmetelijke Pacific, het grootste wateroppervlak op aarde. Ergens varen we zonder het te beseffen over de grens, net zoals de walvissen niet weten waar Costa Rica eindigt en Panama begint. Early bird breakfast voor de spotters : sorry Clara, weer niets waargenomen. Zo deint het gezellige leventje aan boord : iedereen heeft gekeken (of een handje toegestoken) toen de zeilen werden losgezet, die prachtzeilen met namen die ik niet ken, zo harmonisch op rij als een mozaïek van driehoeken en vierkanten, overal trossen en een kompas, de stuurhut waar Duits kapitein Jürgen Müller-Cyran en Belgisch eerste officier Dominique Rollin elkaar aflossen, zonnende meisjes met Engelse sproetenvelletjes, een Canadese dame met een boek in de bibliotheek, Russische pianomuziek, een voordracht over ecologie, de Mexicaanse Ximena die voorlichting geeft, een modedefilé met grappige allures, routine aan boord die nooit verveelt, een cocktail rond het zwembad en voor de moedigen een paar passen op de boegspriet, beschermd door een vangnet boven het opspattende water. Terwijl een paar gasten in de fokkenmast mogen klimmen, lig ik daar bijna buiten het schip in het net, zwevend boven de zee, zoals de pelikanen en bruine genten. Ik zie de Star Flyer in al zijn glorie, een zestig meter hoog kasteel van masten, koorden en zeildoeken, een thuis voor zeegodin Aphrodite, een spierblank droomschip ten westen van het Panamese vasteland. De zee als heidens festijn, het water glinstert en de zon verblindt, het anker wordt uitgeworpen in de Golfo de Chiriquí met het Parque Nacional Marino en een dozijn eilanden. Met alweer een natte landing zetten bootslui ons af op een beschermde inham van Isla Coiba, om te kajakken, te snorkelen, naar manta’s te zoeken of simpelweg te zonnen in het zand. Ik zoek een heuvelpad, loop door bos, identificeer bijzondere vogels, op een stronk zit een hagedis. Hoog op de heuvel, tussen tropisch groen, is de wereld er een van inhammen en baaien, eilanden, kreken en wilde vegetatie, en daar midden in, geankerd in het indigoblauwe water : ons schip met zijn zeilen en gedekte tafels voor een uitbundig avondmaal.

STAD, LAND EN KANAAL : ÉÉN NAAM

Ontelbare fregatvogels dansen in de hemel, met hun geknakte vleugels en lange bekken zijn het de zwarte draken van de tropen. Isla Iguana is met vijfduizend nesten hun broedplaats, maar de wind staat te hevig zodat we niet aan land kunnen : ” Itinerary is subject to wind and weather conditions“, staat in de handleiding. Nog een namiddag bootgenot dan maar, met een avondje foto’s kijken, hapjes en een cocktail met de kapitein. Als ik de laatste ochtend aan dek kom, kijk ik dubbel verbluft : het schip deint tussen tientallen containerschepen en tankers, die wachten om het grootste kanaal ter wereld binnen te varen. En wat een einder : twintig jaar terug was hier niets dan een koloniale stad, nu kijk ik ongelovig naar een van de snelst groeiende skylines. Panama City is adembenemend. In Balboa, de vroegere administratieve wijk voor scheepvaart en kanaalbeheer, nemen we afscheid van de crew en gaan aan land. De reis aan boord is voorbij, op de agenda staan nog een paar tochten in dit nieuwe land : het oude hart van de hoofdstad, natuurparken (want Panama telt meer woud, dieren en vogels dan Costa Rica), en een boottocht naar de inheemse Emberá, die me ontvangen met handwerk, muziek en dans. En natuurlijk een bezoek aan het beroemde kanaal : waar het land op zijn smalst is, trekt El Canal met drie sluizen en meren een lint van tachtig kilometer door de Isthmus, dat kronkelsnoer tussen Noord- en Zuid-Amerika, dat de Stille Oceaan verbindt met de Caraïben en de Atlantische Oceaan. In het sluizencomplex van Miraflores, een wonder van vernuft en techniek zoals het hele kanaal, ligt de Star Flyer statig te wachten om door de kracht van het water omhoog getild te worden. De zeilen zijn opgevouwen, ik herken kapitein en bemanning, ik zwaai naar Clara, de sluis gaat open, het schip vaart weg en verdwijnt langzaam in het tropische universum.

TEKST EN FOTO’S MARK GIELEN

IK ZIE DE STAR FLYER IN AL ZIJN GLORIE, EEN 60 M HOOG KASTEEL VAN MASTEN, KOORDEN EN ZEILDOEKEN

DE EERSTE GLIJVLUCHT IS HALLUCINANT, MEER DAN BOOMFLITSEN EN GEBLADERTE ZIE IK NIET

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content