Gaetano Pesce kijkt het liefst vooruit. Zelfs als hij het heeft over zijn ontwerpen van dertig jaar geleden. Weg met de rommel van onze grootouders.

Kijk”, zegt Gaetano Pesce. Zijn trotse blik zweeft over stoelen, tafels, banken: een containerlading meubilair. “Als ik om me heen kijk,” zegt hij, “zie ik vooral spullen uit mijn grootvaders tijd, terwijl we vertrouwen moeten hebben in de jeugd. We moeten oplossingen zoeken in de toekomst, niet in het verleden, want het verleden, dat is… bevroren!”

De designer zit kaarsrecht op een stoel op de stand van B&B Italia tijdens de Salone del Mobile, de meubelbeurs. De fabrikant heeft hem uit zijn kantoor in New York naar Milaan gehaald voor de heruitgave van UP, een collectie zitmeubelen die dateert van 1969 en die nu wordt verkocht als de Up Series 2000. “Ze vragen me al drie of vier jaar of ze mijn fauteuils opnieuw mogen produceren”, vertelt hij. “Maar ik heb altijd geweigerd.” Pesce vond het gewoon niet eerlijk tegenover de mensen die destijds een UP kochten. “Ze hebben nu een zekere waarde. Vorig jaar werd er één geveild voor 45.000 dollar.”

Waarom is hij dan van mening veranderd? “Ze hebben me ingeprent dat de jeugd nooit iets soortgelijks heeft gezien. Iemand van 25 was in 1969 niet eens geboren; 31 jaar geleden was de technologie waarmee we werkten prematuur. Sommige mensen beweren dat ze nog altijd prematuur is, omdat…” Hij stopt in het midden van zijn zin, laat zijn ogen nog wat zweven langs het meubilair van andere designers. “Kijk”, zegt hij opnieuw. En nu wijst hij met zijn vinger naar een bank van Antonio Citterio: “Ik weet niet eens hoe je dat moet noemen. Het is oude rommel, en oude rommel en ik…”

Zo spreekt Gaetano Pesce. Hij begint zinnen maar maakt ze zelden af, springt tussendoor van de hak op de tak. Opgeschreven in letters, aan elkaar geregen tot paragrafen, lijkt zijn discours bijwijlen een ademloze tirade. Ten onrechte.

“Voor sommige mensen behoren mijn zitmeubelen nog tot de dingen die gaan komen. Dan zeg ik, goed, waarom ook niet. We brengen iets zeer geavanceerds. Dat was destijds zo en dat is het nog steeds, de technologie blijft vooruitstrevend.”

Hij noemt zijn UP’s “voorwerpen die nog altijd een sterke energie bezitten”, en “voor zover ik weet een van de eerste politieke voorwerpen” in de geschiedenis van het design.

“Ik had een systeem uitgevonden om de voorwerpen luchtledig te verpakken in een doos die zo groot was…” Met zijn handen geeft hij het formaat van een pizzadoos aan. “Als je de doos opende, hernamen ze traag hun oorspronkelijke vorm, een beetje zoals een spons. Het was een magisch effect. Je kreeg als klant een soort mirakel voorgeschoteld. Je zag je fauteuil zwellen. Geen motor, geen geluid, niets. Ik vind dat het nummer vijf uit de serie de vorm heeft van een vrouw. Die fauteuil werd verkocht met een ketting waaraan een bol was gehecht: het was een beeld van de gevangene en dus een politieke boodschap over de conditie van de vrouw. Ook vandaag nog blijft de vrouw in bepaalde landen de gevangene van vooroordelen, van haat. In de meeste landen worden vrouwen nog altijd slechter betaald dan mannen, en vaak hebben ze nog geen stemrecht, of ze mogen niet naar school.” Hij heeft er maar één woord voor veil, in het Frans: ” des conneries“. Of beter: ” des vieilles conneries à la con“.

Gaetano Pesce wil zijn voorwerpen laten spreken, want voorwerpen zijn nu eenmaal “de belangrijkste vehikels van ons tijdperk”. Hij vindt dat alles voorwerp is: “Uw tas, uw trui, mijn trui, mijn schoenen.”

Soms klinkt hij meer als een reactionair dan als een beeldenstormer. “De romantische kunst,” zegt hij, “die is voorbij. Dat was de kunst van de vorige eeuw, van twee eeuwen geleden. Nu blijven de kunstenaars romantische kunst maken, alsof er niets is gebeurd. Het is een soort elite, ze maken spullen voor de musea, ze staan overal buiten. We praten voortdurend over Europa en de Amerikanen hebben het voortdurend over Amerika, maar de meerderheid van de mensen leeft in de derde wereld, en dus moet je daarover praten, je moet geen intellectuele zever verkopen. ” La société du monde, c’est une société de tiers monde. Ooit waren portretten en landschappen niet meer dan producten. De kunstenaar was er om de gemeenschap te dienen, fotografie bestond nog niet. Tegenwoordig produceert de kunstenaar dingen die niemand begrijpt en dus wordt hij nutteloos. Voorwerpen zijn de kunst van onze tijd.”

Hij vindt dat een voorwerp drager moet zijn van inhoud: politiek, sociaal, existentieel of religieus. Als designer moet je een persoonlijk standpunt vertolken, zegt hij. “Naast het comfort, het gemak, de functionaliteit, moet je met je meubel je cultuur doorgeven. Alles is voorwerp”, herhaalt hij. “Alles wat ons omringt, vierentwintig uur op vierentwintig. Het is dus erg belangrijk dat een voorwerp volledig is. Dat het niet alleen functioneel is, maar ook cultureel. Dat het de cultuur van zijn tijdperk uitdraagt, de cultuur van onze geschiedenis.”

En oef, hij keert terug naar zijn vertrekpunt, de UP en de politieke relevantie van zijn meubel: “Met deze fauteuil sprak ik voor het eerst over een politiek onderwerp, een onderwerp dat nog steeds geldig is. Het was goed om dat met een industrieel voorwerp te doen. Want de industrie, wat je er ook van mag denken, is wat ons doet leven, ze helpt ons in het leven. Ik heb er op een bepaald moment voor gekozen om me uit te drukken met de industrie, want industrie, dat wil zeggen: geavanceerde technologie, dat wil zeggen merken, dat wil zeggen reclame, dat wil zeggen vooruitstrevende materialen. Ik gebruik de middelen van mijn tijd, en dat zijn de beste middelen.”

Hop, een parenthese: “Ik denk dat, jammer genoeg, de meeste architecten en designers hun metier nog beschouwen als een zaak van vormen. Dat is belachelijk. Bepaalde zaken trotseren de tijd door hun energie. Ik zou niet zijn gaan huilen als mijn zitmeubelen niet waren heruitgegeven. Je moet altijd andere dingen doen, altijd vooruitkijken. Je moet aandacht hebben voor ontwikkelingen inzake techniek en materialen, vernieuwende zaken produceren. Anders herhaal je jezelf alleen maar. Dan blijf je zuurkool eten en krijg je nooit de kans om van de nouvelle cuisine te proeven. Ik wil mijn jonge collega’s zeggen dat ze zich niet moeten bekommeren om mode – de UP-serie is nooit trendy geweest – maar om hun nut voor een maatschappij die hen nodig heeft. Anders raak je gemarginaliseerd, dan maak je hoeden met bloemen erop, en dat is een beetje stom.

Ik werk in de derde wereld. In Bahia in Brazilië maak ik constructiesystemen die drager zijn van nieuwe kwaliteiten: vreugde, sensualiteit. Dat heeft meer te maken met gevoel dan met functionaliteit. Natuurlijk moet architectuur ook comfortabel zijn. Maar terzelfder tijd mag je geen onbetaalbare zaken maken. In Avignon heb ik in opdracht van de Franse overheid een gebouw gemaakt dat vijftig jaar voor is op zijn tijd. Het staat in een park vlakbij het historische paleis van de pausen. Er was een souvenirwinkel nodig, en een restaurant, en een lokaal voor de bewakers. Ik heb een siliconenpaviljoen ontworpen met muren van ongeveer tien centimeter dik. Het wiebelt, het heeft iets van gelatine. En dus gaan de mensen het aanraken: dat hebben ze nog nooit gezien. Het is alsof je iemands huid aanraakt. En zo wordt de architectuur vrouwelijk. Als je naar de geschiedenis kijkt, zie je dat mannen altijd geregeerd hebben door een beroep te doen op de mannelijke hersenhelft. En we hebben altijd gedacht dat de man de hoogste waarde was: viriliteit, machismo. In feite hebben we altijd de vrouwelijke hersenhelft verwaarloosd. Die is veel plastischer, vrolijker, sensueler. En wat zie je? Dat de architectuur al 5000 jaar dogmatisch is, en monumentaal, en rigide, en triest, en statisch, en gewelddadig. Architectuur is hard. Cement, staal en baksteen zijn vijandige materialen. Ik gebruik de vrouwelijke kant van mijn hersenen. Ik tracht kwaliteiten en gevoelens naar voren te schuiven die nooit werden gebruikt in de architectuur.”

Het paviljoen in Avignon is “het eerste voorbeeld van een architectuur waarvan ik nog niet weet hoe ik ze moet noemen, maar die ik alvast vrouwelijk noem.” Hij voegt er nog aan toe dat het tot de publieke ruimte behoort en dat de muren doorzichtig zijn. “Het licht gaat ’s avonds dwars door de muren en het gebouw wordt een soort lamp, een lichtbaken.

Ziet u, zoeken naar eigenschappen die nooit werden onderzocht: dát is mijn werk. Traditie, die er alleen maar is om ons eraan te herinneren dat we oud zijn in een oude wereld, dat we geen besef hebben van vooruitgang, dat we conservatievelingen zijn, daar vind ik niets aan. Ik probeer niet oud te zijn, niet traditioneel. Met mijn werk wil ik de toekomst naar vandaag transporteren. Ik tracht de mogelijkheden te ontdekken die voor ons liggen, die liggen te wachten om werkelijkheid te worden, om nu te zijn.”

Architectuur is voor hem niet belangrijker dan productdesign. “Alles hangt af van het idee. Sommige ideeën zijn goed voor architectuur, andere ideeën zijn goed voor design en nog andere voor mode.” En daar gaat hij weer: “De nieuwe cultuur is belangrijk. Over de oude wil ik niet eens spreken. Beeldhouwwerken, schilderijen: voorbij. Dat ligt allemaal achter ons. We moeten minder bouwen voor de eeuwigheid, minder monumenten maken. Wel gebouwen en voorwerpen bedenken die in het bereik van de mensen liggen en die de maatschappij volgt in haar noden.

Iedereen heeft het tegenwoordig over nieuwe materialen, maar waarom is onderzoek daarnaar belangrijk? Het antwoord ligt voor de hand: ze laten vernieuwing toe, ze bieden nieuwe mogelijkheden. Als de economie draait, dan draait de wereld, dan hebben de mensen werk. Dat is geen academisch discours à la con. We zijn creatievelingen in dienst van de gemeenschap die ons nodig heeft, en dus hebben we het recht niet stommiteiten uit te halen.”

Gaetano Pesce verhuisde zijn bureau jaren geleden naar New York. Waarom? Zijn antwoord is een beetje gemakkelijk: “Omdat New York het centrum van de wereld is.” Klopt dat nog wel? “Mmm, ik ben er niet zeker van. Ik zou zeggen dat het centrum van de wereld nu uit verschillende centra bestaat. New York dus, maar ook Sao Paulo. Mexico City is een belangrijk centrum. Londen wordt een belangrijk centrum. Hongkong is minder belangrijk geworden. De mondialisering, waar iedereen kritiek op heeft, kan erg belangrijk zijn. Als er een economische mondialisering komt, wordt die vanzelf gevolgd door een politieke, en dat wil niet zeggen dictatuur, maar democratie. Je kunt tegenwoordig geen dictator meer worden. Een dictatuur, dat is om te lachen. Wij, ontwerpers, moeten het verschil maken. Sao Paulo moet verschillen van Mexico, van Brussel, et cetera. Maar het idee van een globale politiek is goed.

De scholen hebben een belangrijke rol te spelen, maar het probleem is dat er te weinig goede professoren zijn. De leraars praten tegen hun leerlingen voornamelijk over rotzooi, over de rotzooi van onze grootouders. In de architectuurscholen, de design-, muziek- en alle andere scholen moet je over politiek praten, want politiek is alles. Politiek is de werkelijkheid. Met partijen heeft dat niets te maken. Scholen zouden plekken moeten zijn waar de maatschappij kan worden geobserveerd en waar er kan worden gekeken naar wat we kunnen doen voor de maatschappij. Dan ben je met iets nuttigs bezig. Als we aan onze taak verzaken, vormen we een jeugd die niet weet wat te doen en gefrustreerd is. En oud.”

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content