Vanuit het zuiden lijkt Friesland een ver, leeg land met imposante, gejaagde luchten en winden die alles wat overeind stond hebben weggeblazen. Met uitgestrekte weiden en plassen en altijd koud vriesweer. Ter plaatse ontdekt de bezoeker een rijke geschiedenis met verzwolgen havensteden, legendarische koningen en haventjes die nu midden in het land liggen omdat de Middenzee, die vanuit het noorden tot aan Leeuwarden en Bolsward reikte, dichtslibde en zich terugtrok. Pierre Darge

Friesland is een land van terpen met middeleeuwse kerktorens, bekroond met zadeldaken, en boerderijen die verzinken onder gigantische daken. Het land ook waar Rembrandt in 1634 zijn Saskia ging halen en waar Peter Stuyvesant werd geboren die Nieuw Amsterdam stichtte, dat nu New York heet. Een land ook met vier overzeese eilanden en elf steden – al klinkt dat volgens sommigen wat grotesk. Sloten telt ocharme zevenhonderd inwoners, maar beschikt over een onweerstaanbare charme van alles-in-het-klein. Een vestingstadje in miniatuur met verrukkelijke geveltjes en een grachtje op mensenmaat. Wie over de vestingen eromheen loopt, is in tien minuten klaar.

Maar dit is ook een regio van uitersten en eigenzinnigheden. Driekwart van de Friese bevolking spreekt nog de eigen taal, en daarnaast zijn er spectaculaire gewoontes zoals het polsstokverspringen. De Friezen staan bekend als nuchter en zwijgzaam, en daar hebben ze zelfs een eigen werkwoord voor: stymjen. Hun legendarische koppigheid leeft verder in de uitdrukking “Er zit een Friese kop op”. Het is een volk van vrome lieden en zondige vrouwen: van de naïeve heilige Bonifatius die dacht dat de bijbel die hij boven zijn hoofd hield hem bescherming zou bieden, tot de hooghartige Vrouwe van Stavoren en de losbandige Mata Hari. Een volk van schaatsers die uitkijken naar bovenmenselijke inspanningen, en de tocht over dichtgevroren sloten en meren tot een nationale sport hebben verheven. In Friesland is tweevoudig elfstedentochtwinnaar Evert van Benthem een nationale held, naast vrijheidsstrijder Grote Pier en dichter Gysbert Japicx, die het respect voor de Friese taal wakker maakte en het gebruik ervan aanzwengelde.

Slenterend door de hoofdstad Leeuwarden vallen de keurige geveltjes langs de kanalen op, al bezwijken ze onder de lichtreclames. ’s Avonds is het er verlaten en doodstil. Op 7 augustus 1876 werd er ene Margaretha Geertruida Zelle geboren, als dochter van een succesrijke hoedenmaker. Men zegt dat ze tijdens haar kinderjaren erg werd verwend. Zeker is dat ze ook haar deel van de tegenspoed over zich kreeg: op haar dertiende ging haar vader failliet, en hij verliet kort daarop het gezin. Nauwelijks een jaar later stierf haar moeder. Toen ze in Leiden een opleiding als kleuteronderwijzeres ging volgen, werd de directeur van de school verliefd op haar, maar ook dat liep slecht af: toen ze halfontkleed in zijn bureau werd aangetroffen, mocht ze gaan. Kort daarop beantwoordde ze een huwelijksadvertentie en trouwde ze met de officier Rudolph MacLeod, die twintig jaar ouder was en diende in Nederlands Indië. Ze schikte zich maar met moeite naar de officiële geplogenheden, en toen hun zoontje door vergiftiging om het leven kwam en het dochtertje maar net kon worden gered, kreeg ze van haar man alle schuld. Toen het echtpaar in 1902 naar Nederland terugkeerde, vroeg Margaretha de scheiding aan. De rechtbank wees haar Non toe, maar toen die even bij haar vader was, liet die haar niet meer gaan zodat de jonge vrouw haar eigen dochter nog welgeteld één keer zou terugzien.

Als 26-jarige trok ze naar Parijs (“omdat alle in de steek gelaten vrouwen daarheen vluchtten”). Ze keerde berooid terug, volgde dansles en debuteerde in Nederland met succes als danseres. Dat ontging ook ene monsieur Guichet niet, die haar inviteerde om in Parijs een carrière op te zetten, maar dan wel onder de naam Mata Hari, Maleis voor oog van de dag. De jonge vrouw begeesterde het publiek met haar bewegingen, veroverde Parijs, Madrid, Monte Carlo en Wenen, groeide uit tot de bestbetaalde danseres van Europa, en trok zich daarna een tijdje terug op het Château de la Dorée in de buurt van Tours, waar de bankier Rousseau haar dure rekeningen betaalde. Toen ze een nieuwe show voorbereidde in Berlijn, brak de oorlog uit. Toch kon het oorlogsgeweld haar vele reizen niet in de weg staan, en al snel werd duidelijk waarom. In 1916 krijgt ze een opleiding van de Duitse inlichtingendienst en de codenaam H-21. Nauwelijks een jaar later wordt ze in een Parijs hotel opgepakt en in de Saint Lazaregevangenis gegooid, waar ze vier maanden zal verblijven en veertien keer wordt verhoord. Op 25 juli 1917 bevindt een zevenkoppige jury haar unaniem schuldig aan pro-Duitse spionage. Nog geen drie maanden later wordt ze gefusilleerd.

In Leeuwarden wordt met schaamte en met lof over haar gesproken. Voor de ene is ze een vrijgevochten vrouw avant la lettre, voor de andere juist minder dan niets. In de binnenstad loop ik op een klein beeldje waar ze dansend is vereeuwigd – ongeveer tegenover de zaak van Christine Le Duc, “een wereldnaam in erotiek”. In het Fries museum is er een kamer aan haar gewijd, met zeven levensgrote foto’s, brieven en herinneringen. Een paar huizen verder werd er een bord opgehangen met een gedicht. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen / zoolang ik weet dat ik in wildernis, / in steppen, stad en woud dat onderkomen / kan vinden, deert mij geen bekommernis. Daar woonde een ander buitenbeentje, de dichter-scheepsdokter Jan Slauerhoff.

De volgende dag begin ik de dag in Franeker, met een koffie in de Tuinkamer, een heerlijk ouderwets pand met een koffiesalonnetje dat op de tuin uitgeeft. De gastvrouw heeft in een vorig leven het land afgerend, en stond vaker dan haar lief was in de files. Ze vertelt enthousiast over het trage ritme van Friesland, en over hoe makkelijk je daaraan went. Ik knik en haast me naar het wereldwonder naast de deur, waar Henk Nieuwenhuis me opwacht. Het planetarium van Eise Eisinga is niet alleen het oudst werkende ter wereld, het is een wonder van vernuft, geduld en accuratesse. Ook het verhaal erachter is niet mis: toen op 8 mei 1774 een samenstand plaatsvond van de planeten Mercurius, Venus, Mars en Jupiter met de maan in het sterrenbeeld Ram, zorgde dat voor nogal wat onrust. Kort daarvoor had dominee Eelco Alta immers voorspeld dat zoiets rampzalige gevolgen zou hebben voor onze planeet, die uit haar baan zou raken. Tegen zoveel onzin kon de meester-wolkammer Eisinga niet op, en daarom besloot hij tegen het plafond van zijn woonkamer een planetarium te bouwen zodat de mensen konden zien wat er allemaal in het heelal gebeurde. De klus duurde zeven jaar, en was des te opmerkelijk omdat Eisinga een volslagen autodidact was. Een jaar voor het einde van de werkzaamheden kreeg hij professor Van Swinden op bezoek, de jongste professor die Nederland ooit bezat. Die kon zijn ogen niet geloven: tegen het plafond waren zeven ellipsvormige sleuven aangebracht waardoorheen de planeten aan touwtjes waren opgehangen en zich traag om hun baan bewogen – alles netjes op schaal, en aangedreven door enkele gewichten.

“Eisinga heeft bij leven zelfs Saturnus, die 32 jaar nodig heeft voor één omwenteling om de zon, rond de woonkamer weten lopen”, zegt Nieuwenhuis, terwijl we door de rest van het museum lopen waar sextanten, uurkwadranten en andere toestellen te kijk staan.

Als ik al met één been buiten sta, wil de directeur/conservator me nog een verrassing laten zien. In het planetarium wijst hij met zijn stok ergens naar een onzichtbare plek tussen de planeten. Daar ergens wentelt de planetoïde 7541, met een diameter van 6,2 km en een oppervlakte van 122 km², pakweg de grootte van het eiland Texel. Dan wacht hij even en zijn ogen lichten op, want een paar dagen eerder heeft de Internationale Astronomische Unie beslist dat die planetoïde binnenkort de naam Nieuwenhuis krijgt, om de verdiensten van mijn gastheer te eren.

En er is nog iets. Op 20 mei 2000 is er weer een samenstand van enkele planeten, en daar is inmiddels een spraakmakend Amerikaans boek over verschenen waarin beweerd wordt dat het peil van de oceanen dertig meter zal rijzen. “We krijgen ongeruste telefoontjes uit de hele wereld”, zegt Nieuwenhuis. “De waarheid is dat het peil een halve centimeter zal stijgen, maar ja, natuurlijk valt daar geen boek over te verkopen”, zegt de nuchtere Fries.

Franeker is altijd al een bijzonder stadje geweest. Al in 1585 was er de Franeker Academie opgericht, met de faculteiten rechten, geneeskunde, letteren en wijsbegeerte. Na die van Leiden was het de belangrijkste universiteit van het land, en zelfs René Descartes kwam er wonen en studeren. Nu is het een gezellig, klein nest met kanalen en parkeerautomaten en een indrukwekkend stadhuis.

Niet ver daarvandaan, in Workum, zit nog zo’n eigenzinnige Fries. Jopie Huisman werkte aanvankelijk als schilder in een aardewerkfabriekje, maar die wereld bleek hem te eng. Dus fietste hij het land af op zoek naar afgedankte vodden en oude metalen, want die hebben allemaal een eigen verhaal. Die verhalen geeft hij nu door met pen en penseel, en zijn oeuvre is inmiddels zo beroemd dat hij de enige Nederlandse kunstenaar is die bij leven een eigen museum heeft.

En dan is er de schaatswoede die in zeer harde winters opbloeit in de inmiddels beroemde elfstedentocht: 197 kilometer schaatsen in ijzige omstandigheden, voor het eerst officieel opgezet in 1909. Toen schreven zich zo’n vijftig mannen in, vorig jaar bij de jongste editie waren er dat vele duizenden. De geschiedenis van die tocht staat uiteraard bol van heldenglorie en sterke verhalen. Sinds 1983 is een deel van die heroïek te zien in het eerste Friese schaatsmuseum in Hindeloopen, waar alle ingrediënten en attributen, foto’s en medailles en vooral de grootste schaatsenverzameling ter wereld bewaard worden. Naast extravaganza, zoals een stuk van een bevroren teen van de heer Tinus Udding, compleet met nagel. Daar leerden we ook dat de meest barre tocht in 1963 werd gereden, toen van de 568 ingeschreven renners er slechts 57 de meet haalden, en van de 9294 toerrijders minder dan één procent de meet haalde. Het weer was zo slecht dat de wegen potdicht raakten, de koningin de filmbeelden met haar eigenste vliegtuig liet overvliegen, en de bisschop van Groningen alle gelovigen van Friesland dispensatie van het vleesderven op vrijdag verleende. Rijders hadden te kampen met bevroren ogen of moesten tot diep in de nacht over het parcours worden gezocht. Of geraakten met hun laatste krachten soms kruipend tot bij het licht van de boerderijen, waar de bevroren lichaamsdelen met sneeuw werden gewassen. Maar vandaag vriest het net niet. Ik ga in Hindeloopen naar beschilderde meubels kijken, een kunstvorm in dit verloren stadje.

Op een steenworp van Hindeloopen ligt het stille Stavoren, waar volgens de overlevering de paleizen van de Friese koningen in zee zijn verdwenen, en dat in 991 door de Noormannen werd verwoest. Maar de Friezen zijn een taai volkje en geen zee is hen te hoog. Wybe Jansz zette een traankokerij op in Spitsbergen, en naar de walvisvaarder Gale Hamkes werd een baai in Groenland genoemd. Ook de economie volgde het ritme van de golven, maar altijd weer kwamen de inwoners er bovenop. Dat zorgde voor enige hoogmoed, en daar ging de Vrouwe van Stavoren aan ten onder. De rijke koopmansweduwe gaf de kapitein van een van haar schepen de opdracht het allerkostbaarste mee te brengen van wat er in de wereld te koop was. In Dantzig ontdekte hij een buitengewone graansoort en hij bracht daar een hele lading van mee. Maar de Vrouwe had andere verwachtingen en gelastte de kapitein het hele zootje aan stuurboordzijde in zee te dumpen. Omstaanders waarschuwden haar dat zoiets niet ongestraft zou blijven, dat ze ooit tot de bedelstaf zou vervallen. Daarop schoof ze een gouden ring van haar vinger en wierp die in zee met de woorden: “Zo min deze ring uit zee terugkeert, zo min zal ik tot de bedelstaf vervallen.” Een paar weken later werd de ring teruggevonden in een schelvis die thuis bij haar werd opgediend, en kort daarna vergingen al haar schepen.

Stavoren zelf is nu een watersportcentrum met dorpsallures en scheepswerven, en een winterse rust die niets verraadt van de toeristische zomerdrukte. Eenzelfde rust heerst in Bolsward, waar ik in het hotel De Wijnberg culinair wordt verwend terwijl ik uitkijk op het lege marktplein. Vele bezoekers komen er voor de Martinikerk, zelf ben ik een paar uur eerder langsgeweest in de Tekstwinkel die in het geboortehuis van Gysbert Japicx, de grootste Friese dichter, is ondergebracht. Daar kan je gelegenheidsversjes laten maken, of vertalingen naar vijf verschillende talen: het Fries, het Stadsfries, het Stellingwerfs, het Bildts en het Hindeloopers. Om maar te zeggen dat ook in een klein land de onderlinge nuances gerespecteerd blijven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content