Zijn twee jongensdromen – rockjournalist en rockmuzikant worden – werden waar, en dus kan hij zonder spijt ter plekke doodvallen, zegt Frank Vander linden. IJlings voelen we hem aan de tand over zijn merkwaardig oeuvre en het aandoenlijke geklungel tussen mannen en vrouwen dat we gemakshalve een relatie noemen.

Hij heeft er een broertje aan dood om met zijn eigen teksten geconfronteerd te worden, maar hij vraagt er natuurlijk wel om. Moet hij maar niet zingen: “Val niet in liefde, het doet te veel pijn. Het is echt veel beter om niet in liefde te zijn.” En bijna in één adem, op dezelfde compilatie-cd De Mens Deluxe: “Val maar in liefde, want dat is ons lot. Het mag echt wel pijn doen, we gaan toch kapot.” Om over de enigszins ambigue hartenkreet Ik wil een vrouw zijn nog maar te zwijgen.

Frank Vander linden: De leukste reactie daarop kwam van een zesjarige en zeer fervente fan van De Mens, die tegen haar moeder zei: “Dat kan toch niet, mama. Hij zegt dat hij een vrouw wil zijn, maar hij zingt met een mannenstem.” Een schitterende samenvatting vond ik dat, want als het nummer ergens over gaat, dan is het wel over die tweespalt. Op dat liedje kregen we trouwens de meest uiteenlopende reacties. Vrouwen kwamen naar mij toe ( samenzweerderig): “Jij begrijpt ons.” Dat is meegenomen, natuurlijk, maar het stond wel in schril contrast met mijn vriendin die tijdens een ruzie wel eens geschreeuwd heeft: “En maar liedjes zingen over vrouwen, alsof je er alles van kent, maar eigenlijk begrijp je er niets van.” Michel De Coster, al jaren mijn muzikale partner, kreeg op zijn werk dan weer te horen dat zijn zanger nu toch wel een heel seksistisch nummer geschreven had. Voor mij zijn al die reacties even valabel. Je maakt zo’n nummer tenslotte niet als een politiek statement of als een pamflet waaraan de masculistische beweging de volgende twintig jaar een houvast heeft. Het is een liedje, niet meer of niet minder dan dat. Anderzijds ben ik mij er natuurlijk wel van bewust dat die tekst niet onschuldig is, dat daar wel reacties op moéten komen. En voilà, hier zitten we dan.

Het is tegenwoordig mode om te beweren dat vrouwen sterkere en meer volledige wezens zijn dan mannen.

Het liedje zegt niet dat het zo is. Het is gewoon een opsomming van alle goede eigenschappen die aan vrouwen toegeschreven worden en een man die verzucht: “Had ik die maar”. Misschien is het wel een gluiperd die een goede indruk wil maken door à la Sting te zeggen: “I am in touch with my feminine side”. Als je daar zoals hij ook nog een tamelijk viriele tors bij kunt vertonen, werkt het natuurlijk dubbel. Ik kan alleen maar mijn best doen, hé.

De Nieuwe Man is intussen ook al een Oudere Jongere, natuurlijk. Wat ik zo merkwaardig vind, is dat de vrouwen van wie je zou verwachten dat ze de Nieuwe Man als ideaal propageren, de Yvonne Kroonenbergen van deze wereld zeg maar, dat uitgerekend die meestal met een timmerman of een machojournalist optrekken. Ach, we hebben over dit alles al zoveel bladen gevuld, misschien komen we nu eindelijk in een periode dat we durven toegeven dat we het eigenlijk allemaal niet zo goed weten. Als een man vroeger te laat op een afspraak verscheen, zei zijn vrouw: “Die van ons is nooit op tijd.” Nu is het: “Typisch mannelijk.” Er is niets wezenlijks meer aan die discussie, het is een cliché in de omgangsvormen geworden, zoals praten over het weer. Nee, ik heb niet het gevoel dat mannen en vrouwen dichter bij elkaar gekomen zijn. Maar of dat nu per se moet? Als de mensen op deze wereld elkaar nu al eens wat minder de kop zouden inslaan. Dat lijkt me redelijk prioritair. Achteraf kunnen we nog altijd zien of mannen en vrouwen tot een werkbaar compromis kunnen komen. Natuurlijk is er intussen al een weg afgelegd. Als mijn vriendin de strijk doet, vind ik het niet meer dan normaal dat ik de afwas voor mijn rekening neem. Goed, ze moet er misschien af en toe eens voor zeuren, maar ik heb altijd nog het excuus dat ik dat niet van huize uit heb meegekregen. Hoe dan ook, voor de meeste jongens van mijn generatie – ik beschouw mijzelf helaas nog altijd als een jongen – is helpen in het huishouden een evidentie.

Ik veronderstel dat Mick Jagger zich ook nog altijd een jongen voelt.

De hele consumptiecultuur draait rond het kind-zijn. Zoals Rudy Vandendaele in Humo schreef: “Het nieuwe fundamentalisme is niet de islam, maar de economie.” Dat is de God waarvoor de hele wereld knielt. En om ons aan te zetten tot consumeren, richt de economie zich tot het kind in ons, dat alles wil hebben wat rood en geel is en blinkt. Gebruiksvoorwerpen, gadgets, hobby’s – van modelvliegtuigjes bouwen tot bungee-springen – het appelleert allemaal aan de kleuter in ons. Het is natuurlijk ook heerlijk, de luxe om niet volwassen te hoeven worden. Een Indisch straatkind heeft die luxe niet, dat moet op zijn negende al voor zichzelf kunnen zorgen. Goed, wij mannen krijgen vaak het verwijt dat we altijd baby’s blijven, maar ik ken geen enkele vrouw die niet valt voor een man die het kind in zich bewaard heeft. Dat is het toch waar vrouwen dol op zijn?

Mannen klagen wel eens dat vrouwen altijd beweren dat ze vallen voor een man met gevoel voor humor, maar pissig worden zodra zo’n man grapjes over hen maakt.

Mijn vriend Jan van Eyken zegt dat ook altijd: als je de vrouwenbladen mag geloven, volstaat het voor een man om een mooi kontje te hebben en af en toe een kwinkslag te placeren. Was het maar zo simpel! Maar dat vrouwen geen gevoel voor ironie zouden hebben, lijkt mij het soort opmerking dat in het heetst van de strijd gemaakt wordt. Toen ze het machozwijn Hugh Cornwell van The Stranglers vroegen: “What about the women’s movement?” antwoordde hij: “I like women to move when I’m on top of them.” Misschien is dat het soort humor waar sommige vrouwen het moeilijk mee hebben. Ik kan er wel om lachen en ik ben tenslotte een vrouw met een mannenstem.

Van het nummer “Val niet in liefde” bestaan twee tekstversies die lijnrecht tegenover elkaar staan. Dat is pas ironie.

Dat klopt. Maar het is niet bewust gebeurd. Het leuke aan rockmuziek is juist dat ze uit tamelijk primitieve plooien van je lichaam tevoorschijn komt. Als je te veel dingen bewust doet, ben je volgens mij fout bezig. Achteraf kun je erbij gaan zitten en dat allemaal analyseren. In interviews dan, want voor mezelf doe ik het nooit, omdat ik weet dat het verlammend werkt. Dat er van Val niet in liefde twee versies bestaan, is gewoon een manier om te zeggen: laat mij met rust. In feite heeft een liedjesschrijver hetzelfde soort vrijheid als een fotograaf. Een journalist die een reportage maakt, zal altijd een zeker standpunt innemen. Het lijkt mij bijvoorbeeld heel moeilijk een stuk over Le Pen te schrijven zonder dat dat op een of andere manier gekleurd is. Maar als een fotograaf een foto maakt van Le Pen die in zijn neus peutert, zal een aanhanger zeggen: “Ha fijn, het is een mens zoals jij en ik”, terwijl een tegenstander zal reageren: “Wat een verderfelijk individu!” Als liedjesschrijver verkeer ik in dezelfde positie. Mijn leven is rockmuziek. Een deel van muziek is taal en een deel van taal is betekenis. Allemaal in die volgorde. Mijn teksten zijn de woorden die ik tot mijn gitaar richt: ik schrijf niet om iets gezegd te krijgen, maar, zoals Nick Cave het uitdrukte, om te weten te komen wat ik wil zeggen. Songs geven je vrijheid. De vrijheid om verschillende standpunten in één vorm te gieten. De vrijheid om mensen iets te geven waarop ze hun eigen visie kunnen projecteren. Dat ik weiger een standpunt in te nemen, is natuurlijk best kinderachtig. Maar het is een luxe die ik mijzelf veroorloof en die ik kost wat kost wil behouden.

Ik veronderstel dat rockmuzikant worden een jongensdroom was. Blijkbaar is het in realiteit nogal meegevallen ook.

Absoluut. Eigenlijk kan ik hier in deze eigenste seconde doodvallen, want mijn twee jongensdromen – rockjournalist en rockmuzikant worden – zijn allebei waar geworden. ( lachend) Eigenlijk heb ik nu geen enkele ambitie meer. Wat kan ik nog doen in dit leven? Tuinjournalist worden of prima ballerina bij het Ballet van Vlaanderen? Nee, serieus: ik ben nu veel gelukkiger dan tien jaar geleden. Dat heeft te maken met mijn ontwikkeling als man, zullen we voor de gelegenheid maar zeggen, maar zeker ook met de vrijheid-blijheid van het rockmuzikant-zijn. Een journalist kan zelden een roes beleven, die moet zichzelf altijd een beetje onder controle houden. De slechtste interviews zijn vaak die waarin je je een beetje laat gaan en samen met de geïnterviewde dronken wordt of een beetje verliefd.

En een week later kom je die mens opnieuw tegen en hij/zij herkent je niet meer, terwijl jij het gevoel had dat er tijdens het interview Iets Gebeurd Was.

Precies. En zo leer je een soort zelfbescherming opbouwen. Denk nu niet dat ik op een podium helemaal opga in de emoties die in mij opborrelen. Ik weet heel goed dat ik na een bepaald refrein mijn tube screamer-pedaal moet induwen. En toch… De emotionele reactie die je van een publiek terugkrijgt, dat is onvervangbaar. Maar sta mij toe dat niet te veel te analyseren, anders zou het geen roes meer zijn. Het is prettig, zo prettig dat je het altijd opnieuw opzoekt, wat verklaart waarom mensen die al lang niet meer op een podium zouden mogen staan nog altijd optreden. Aan de andere kant is er niets mooiers dan oude blueszangers als John Lee Hooker of B.B. King, die op hun zeventigste nog op een podium staan. Je hebt mensen die daarvoor geboren zijn en die moeten dat blijven doen. Er wordt wel eens smalend over gedaan, zo van: “Kijk hem nu, de exhibitionist”, maar de roes is er ook voor het publiek. Je geeft tenslotte iets en je boet er ook voor.

Ervoor boeten? Op welke manier?

Zeker in Vlaanderen geldt het hoge bomen vangen veel wind-principe. Je moet er maar tegen kunnen dat wildvreemden na een optreden zure opmerkingen komen maken of meninkjes over je hebben die nergens op gebaseerd zijn. En de onnozelheden die bij het bekend-zijn horen… Sinds de uitvinding van de term Bekende Vlaming heeft de obsessie voor publieke figuren hier ongekende afmetingen aangenomen. Ik krijg zelfs wel eens brieven van liefdadigheidsorganisaties met de aanhef: Beste Bekende Vlaming… Daardoor stoppen ze mij dus in dezelfde categorie als Jacques Vermeiren en een hoop andere mensen met wie ik niets gemeen heb. Zo’n brief gaat bij mij meteen de vuilnisbak in. Volgens Jan van Eycken ben ik trouwens geen BV, maar een Bekende Vlaming met een Beperkte, maar Uitbreidende Aanhang. Dat leidt soms tot Ionesco-achtige toestanden. In Sint-Truiden kwam er een gast op mij af. ( Imiteert een temerig Limburgs accent) “Zeg, jij bent toch een Bekende Vlaming. Maar ik kan niet op je naam komen…” Dat is dan nog grappig. Als je daarvan depressief wordt, kun je wel bezig blijven.

Humor als purgeermiddel voor ijdelheid, heette dat bij Oscar Wilde.

Een seconde nadat je een kokende zaal naar je hand gezet hebt, donder je van het podiumtrapje… Da’s toch genoeg om jezelf te relativeren! Journalisten stellen soms van die rare vragen: “Hoe hou je het hoofd koel?” Nu, bij mij is dat simpel: het volstaat dat ik zonder muts de straat opga. Bovendien woon ik in Brussel, dat helpt natuurlijk ook. En in Wallonië kent geen hond mij, dat is het fijne aan dit land. Je kunt je hoogstens een moment inbeelden dat je daar een videowinkel binnenstapt en op de porno-afdeling Urbanus, Koen Wauters en Will Tura tegen het lijf loopt…

“Roem erotiseert”, beweerde Wilfried Martens ooit in een interview.

Hij kan het weten natuurlijk. Of het waar is? ( grijnzend) Ja! En ik ben niet eens echt beroemd…

Maar het maakt het leven niet noodzakelijk simpeler?

( Na een lange stilte) Het is niet dat ik er niet over nadenk, hoor… Maar neem nu mijn buurman Arno. Zelfs al was die niet bekend, volgens mij zou hij toch een ongelooflijke vrouwenmagneet zijn. Hetzelfde geldt voor Koen Wauters. Als je het mij vraagt hebben die gasten iets, een soort naturel dat maakt dat zelfs toen ze nog maar vijftien waren de meisjes – en eigenlijk ook de jongens – allemaal bij hen wilden zijn. Roem zorgt alleen voor een soort uitvergroting van dat charisma. Maar het valt niet te ontkennen, succes doet iedereen groeien. Dat heb ik met eigen ogen gezien toen ik als rockjournalist The Scabs interviewde. Ze maakten een soort comeback en toen ik met hen door Leuven liep, kon ik alleen maar vaststellen dat ze in één jaar tijd een paar centimeters gegroeid waren. Journalisten doen daar in hun verbittering en frustratie soms een beetje sarcastisch over, maar het is een bijna wetenschappelijk gegeven: van succes krijg je een soort swagger, een bepaalde manier van lopen en kijken. Van jezelf weet je dat niet, maar het overkomt zelfs de onschuldigste, minst glamour-gerichte muzikanten. Neem nu mijn vrienden van The Romans: stevige Noord-Limburgse knapen met blozende kaken… Toen het echt goed voor hen begon te gaan, straalde dat er gewoon vanaf. Succes geeft een soort meerwaarde en je zou wel gek zijn als je daar geen gebruik van zou maken, want het publiek verwacht niets anders. Trouwens, waarom denk je dat Pete Townshend gitaar is beginnen spelen? Omdat hij complexen had over zijn grote neus. Tom Barman net hetzelfde: een heel mooie jongen, maar gecomplexeerd door zijn neus, en dat onzekere maakt hem eigenlijk nog een mooier mens. Op tafel springen en roepen: “Kijk mama, ik speel gitaar!” Daar draait het eigenlijk allemaal om en de rest, het pure plezier van muziek te maken, krijg je er gratis en zonder BTW-heffing bij. Het is een vorm van zelfbevestiging, absoluut, maar volgens mij is daar niets mis mee. Ik vind het in elk geval nobeler om je door op te treden van de massa te onderscheiden, dan door seriemoordenaar te worden of kandidaat in Now or Never. ( declameert) “Niet alles wat we doen, doen we puur voor de poen. Mensen willen aandacht, daar is niets aan te doen.”

Je vriend Michel De Coster typeerde je een paar jaar geleden als “folk met een zwart hemd”. Ben je met de jaren niet minder braaf geworden?

Dat van dat zwart hemd klopt nog steeds, dat zie je. Ik ben natuurlijk praktisch getrouwd met Michel, ik ken hem al van toen ik zeven was. Wat niet wil zeggen dat ik akkoord ga met zijn visie op mij. Maar dat is juist het mooie aan die relatie: we zijn intussen toch wel volwassen genoeg in onze kinderachtigheid om in te zien dat we elkaar nooit helemaal zullen begrijpen. En braaf? Volgens mij ben ik dat nooit echt geweest. Maar ik vind het heel moeilijk om mijzelf te analyseren. Als ik een foto van mijzelf als 15-jarige bekijk, herken ik mijzelf nauwelijks, laat staan dat ik kan zeggen hoe ik toen was. Natuurlijk ben ik geëvolueerd: als 35-jarige heb je je neergelegd bij het feit dat je nooit perfect zult zijn. Het enige gevaarlijke daaraan is dat je dan zou kunnen concluderen: “Aha, ik ben toch geen goed mens, dan zal ik mij eens lekker uitleven, zie…” Dat is een thema dat iedereen tegenwoordig heel erg bezighoudt, het zit ook in films als Devil’s Advocate. Maar eigenlijk is het ook weer een typisch luxeprobleem van het Westen: je afvragen of je wel goed bezig bent in universeel menselijk opzicht als je de vrouw van de buurman neukt. Of tot de conclusie komen dat je misschien wel niet trouw bent aan haar, maar dan toch aan jezelf… De gemiddelde Rwandees heeft wel andere dingen aan zijn hoofd. Maar het feit dat ik af en toe een paar gitaarakkoorden in een interessante volgorde zet, kwalificeert mij natuurlijk niet om de wereld even in drie zinnen samen te vatten.

Wordt het met het ouder worden toch niet allemaal een beetje simpeler? Het scherp is van de snee, je hebt geleerd jezelf en de anderen te relativeren…

Zes, zeven jaar geleden dacht ik dat het zo was. Toen is er bij mij ergens een deur dichtgegaan, zo van: mij zullen ze niet meer hebben, ik zal nooit meer zo hard verliefd worden dat ik er bijna fysieke pijn van heb. Het resultaat is dat je je de eerste twee jaar heel goed in je vel voelt: oké, ik heb het hier allemaal onder controle. Maar dan kom je in een stadium dat het je allemaal om het even wordt en je toch weer gaat verlangen naar de bewusteloosheid van het verliefd zijn en zelfs naar de pijn. Maar het lukt me niet meer, verliefd worden. Misschien komt het ooit nog terug… Maar dat pantser, nee, dat heeft het voor mij alleen maar ingewikkelder gemaakt.

Kun je geen selectief pantser ontwikkelen? Je laten gaan bij mensen bij wie je je dat kunt permitteren en een druiloor-detector ontwikkelen tegen destructieve individuen?

Het is toch een verarming als je mensen meteen in een categorie indeelt. Ik merk dat de mensen met wie ik het intiemst omga of de vrouwen op wie ik ooit verliefd was, zelden passen in het hokje “Mijn type”. Dat is misschien juist het toffe aan ouder worden, dat je verder kijkt dan: is die mens geloofwaardig? Is dit het soort vrouw van wie ik denk dat ze leuk is? Maar het klopt dat je soms bij de eerste kennismaking al een echo van een eerder gehoord verhaal hoort en denkt: inpakken en wegwezen. Niet dat ik zoveel nieuwe mensen leer kennen. Ik heb mijzelf altijd een gesloten mens gevonden, ik ben bijvoorbeeld niet het type dat op reis in het buitenland spontaan bij andere mensen aan een tafeltje gaat zitten. Maar als zanger heb je natuurlijk wel de luxe dat mensen naar jou toekomen. Mannen meestal om te zagen, vrouwen niet. Het gevaar bestaat dat je dat normaal gaat vinden en voor je er erg in hebt, heb je het imago van de gast die het allemaal wel weet, zo van: jij mag blij zijn dat je tegen mij mag babbelen. Ik heb het bij anderen zien gebeuren en ik haat het. Zo wil ik dus nooit worden.

Linda Asselbergs / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content