Haar bereidheid om altijd en overal onrecht aan de kaak te stellen, heeft vaak haar carrière geboycot. Verguizers noemen haar Vanessa REDgrave, bewonderaars zien in haar de grootste actrice van deze tijd.

Tijdens de 50ste oscar-uitreiking in 1978 gebeurde iets waar men in Hollywood jarenlang niet goed van was. Een van de genomineerde films was “Julia” van Fred Zinnemann, waarin de twee beroemdste linkse actrices van de jaren ’70 – Vanessa Redgrave en Jane Fonda – twee linkse vriendinnen uit de jaren ’30 speelden. Buiten stonden een 75-tal leden van de Jewish Defense League anti-Redgrave-slogans te scanderen, verontwaardigd over haar de medewerking aan en financiering van de door de PLO gepromote documentaire “The Palestinians”. In de buurt betuigden ook 200 leden en sympathisanten van de PLO hun steun aan de belaagde actrice. Om incidenten te vermijden, werd Redgrave stiekem in een ziekenwagen naar het Dorothy Chandler Pavillion gebracht en via een achterpoortje binnengeloodst.

Redgrave kwam als overwinnaar uit de bus in de categorie Best Supporting Actress. Getooid in een eenvoudige zwarte jurk met cape sprak ze het publiek toe, trok van leer tegen wat ze a small bunch of Zionist hoodlums noemde en zwoer haar strijd tegen het antisemitisme en fascisme te zullen verderzetten. In de eivolle zaal steeg zowel applaus als boegeroep op; iedereen had zo zijn mening over wat de actrice zojuist had gezegd. Behalve Jack Nicholson, die vroeg zich af wie die zionisten waren. “Zijn het rooien? Zijn er dreigementen geweest? Ik zou het echt niet weten, ik was de laatste weken aan het skiën.”

De party achteraf moest Redgraves feestje worden, maar iedereen bleef uit haar buurt. Ze zat er moederziel alleen bij, geflankeerd door twee zwarte lijfwachten.

Redgraves activisme was zeker niet nieuw. Tijdens violente anti-Vietnam-demonstraties in Hyde Park stond ze op de eerste rij. Iedereen wist dat ze de gezworen vijand was van de Nixon-administratie. Al tijdens de oscar-ceremonie van 1969, waar ze arriveerde aan de arm van de Italiaanse acteur Franco Nero, stuitte haar aanwezigheid op protest. A vote for Vanessa REDgrave is a vote for the Vietcong stond op de borden te lezen.

Haar uitbarsting was echter voor velen de druppel die de emmer deed overlopen. Jarenlang was ze persona non grata in het Californische filmwereldje. En zodra de storm wat geluwd was, was er wel een geopolitieke ontwikkeling om een nieuwe kruistocht te ontketenen. Zo hield ze niet zo lang geleden nog tirades tegen de ‘imperialistische Golfoorlog’ en tegen de Amerikaanse, Britse en Israëlische agressie.

Hoezeer ze ook op toneel en in de bioscoop een grote helderheid geeft aan haar personages, haar politieke standpunten kwamen vaak op een ongelukkig moment, werden stelstelmatig verdraaid of uit hun verband gerukt. Zo werd haar antizionisme door menig warhoofd gelijkgeschakeld met antisemitisme, terwijl ze zich altijd openlijk uitsprak tegen het antisemitisme in de Sovjetunie en haar portrettering van een joods lid uit een vrouwenorkest in een concentratiekamp in “Playing for Time” staat geboekstaafd als een van de sterkste vertolkingen uit de geschiedenis van het televisiedrama.

Zelfs vrienden die hun geduld verliezen bij haar activisme, moeten toegeven dat ze geen salon-socialiste is. De lichtzinnigheid die je met haar beroep associeert, is haar volledig vreemd. Ze woont sober in een nederig appartement in Hammersmith, beslist geen trendy buurt in Londen, zonder kok, huishoudster of chauffeur. Veel van haar geld gaat naar acties die haar na aan het hart liggen. Ze is altijd een vurige supporter geweest van de PLO en 16 jaar lang steunde ze ook de kleine en later versplinterde politieke fractie, de Workers Revolutionary Party, van de inmiddels overleden trotskistische leider Gerry Healy.

Het blijft intrigerend te speculeren hoe haar carrière er had uitgezien, als ze niet zo stelselmatig het Hollywood-establishment tegen zich in het harnas had gejaagd.

Acteren werd haar met de paplepel ingegeven en zit kennelijk in de familie: ze is de dochter van de in 1985 overleden Britse acteur Michael Redgrave (zelf afkomstig uit een theatergezin) en van de actrice Rachel Kempson. De hele West End werd op de hoogte gebracht van haar geboorte. Op 30 januari 1937 speelde haar vader in de Old Vic het personage van Laertes in “Hamlet”, naast Laurence Olivier. Toen de acteurs teruggeroepen werden door het applaus, sprak Olivier het publiek toe: “Ladies and gentlemen, tonight a great actress has been born. Laertes has a daughter.”

Ook haar twee jaar jongere broer Corin en haar zes jaar jongere en veramerikaniseerde zuster Lynn (onlangs nog te bewonderen als de huishoudster van James Whale in “Gods and Monsters”) verdienen hun brood op de planken en voor de camera. Vanessa’s succes heeft altijd dat van haar zus overschaduwd, maar de buitenwereld bleef van elke rivaliteitsstrijd gespaard. “We zijn twijgjes van een mooie sterke boom”, zou Vanessa later zeggen. Ze is zelf moeder van twee getalenteerde actrices – Natasha en Joely – dochters uit haar huwelijk met filmregisseur Tony Richardson. Carlo Nero, de zoon die ze heeft met Franco Nero, is evenzeer actief in het filmbedrijf.

Haar filmcarrière kwam van de grond in het swinging-sixties Londen van Carneby Street, de Beatles, de Angry Young Men-beweging in het theater, en de Free Cinema en het gootsteenrealisme in de bioscoop.

“A late-blooming sensation at the age of twenty-nine“, schreef Life over haar echte filmdebuut in “Morgan: A Suitable Case for Treatment” uit 1966 (na een valse start acht jaar eerder in “Behind the Mask”). Redgrave, die al op haar 21ste furore had gemaakt als Rosalind in de Royal Shakespeare Company-productie van “As You Like It”, speelde in deze anti-autoritaire zwarte komedie de stralende ex-vrouw van een kunstenaar die denkt dat hij King Kong is. Deze Britse film werd verrassend ook een hit in Amerika, waarop Jack Warner haar strikte voor de rol van Guinevere in de filmversie van de Broadway-musical “Camelot”.

Toen al was Redgrave evenzeer geïnteresseerd in politiek als in acteren. Ze ging er prat op dat ze meermaals gearresteerd werd tijdens vredesmarsen door de straten van Londen. ” I’m about as far left-wing as it’s possible to go“, verklaarde ze trots. Uit die periode dateert ook de beroemde foto die Victor Skrebneski van haar maakte en die cruciaal was in het creëren van haar imago. Een naaktpose, de armen beschermend voor haar borst gevouwen; een houding die ze ook aanneemt in de befaamde topless-scène in het modernistisch meesterwerk “Blow Up” van Michelangelo Antonioni.

Haar loopbaan zat jarenlang tussen twee stoelen: ze bood niet de box office-garanties van de superster, maar ze had ook nog niet de rijpe leeftijd bereikt om de beste karakterrollen in te palmen. Dat is inmiddels geschied. De laatste jaren schitterde ze in literaire projecten: verfilmingen van E.M. Forster (“Howard’s End”), Virginia Woolf (“Mrs. Dalloway”) en Carson McCullers‘ (“The Ballad of the Sad Cafe”). En of het nu om een peperdure Hollywood-blockbuster gaat (zoals “Mission Impossible”) of een low budget karakter- en sfeerstudie van een begaafde debutant (“Little Odessa” van James Gray), altijd geeft ze zich totaal, is het alsof ze de ziel uit haar lijf speelt. Acteren alsof je leven ervan afhangt, lijkt wel haar devies te zijn. Maar die eeuwige appetijt staat geen ironie, zelfspot of frivoliteit in de weg. En ze laat op geen enkele manier merken hoe ze aan een rol heeft gezwoegd.

Het eerste wat opvalt als Vanessa Redgrave (62) haar zonnebril afzet in een restaurant onder een tent op het festival van Cannes, zijn haar azuurblauwe ogen. Het is de lumineuze, transparante blik die je het gevoel geeft dat je recht in de ziel kijkt van de personages die ze speelt, dat je zowel hun gedachten als hun emoties kunt lezen.

Zoals nu weer in haar vertolking van Countess la Grange, een rol die Tim Robbins speciaal voor haar schreef voor “Cradle Will Rock”, zijn kroniek over de sociale onlusten en de culturele revolutie in het New York van de jaren ’30. Terwijl stakingen het land lamleggen, bruist het New Yorkse toneelleven van vernieuwing en vitaliteit. De 22-jarige wonderboy Orson Welles ( Angus MacFadyen) is regisseur bij de Federal Theater Group en werkt aan een opvoering van “The Cradle Will Rock” van Marc Blitzstein ( Hank Azaria). Het moet een revolutionaire musical worden die de sociale plagen van de Depressie aan de kaak stelt. De overheid vermoedt dat het toneelgezelschap een communistennest is; het Dies Committee houdt hoorzittingen en roept bezwarende getuigen op; aan de vooravond van de première roepen soldaten de productie een halt toe. Acteur-regisseur Robbins verwerkt zijn showbizz-kroniek tot een snelbewegend, met vele personages en anekdotische zijlijnen versierde mozaïek, in de vinnig-kordate stijl van de screwball comedies uit de jaren ’30.

Echt bestaande beroemdheden – van Nelson Rockefeller ( John Cusack), de Mexicaanse muurschilder Diego Riviera ( Ruben Blades) en krantenmagnaat W.R.Hearst tot de joodse cultureel attaché van Mussolini ( Susan Sarandon) – mengen zich tussen de fictieve personages, terwijl de geest van Brecht meekijkt over de schouder van Blitzstein.

De door Vanessa Redgrave gespeelde gravin doet zich dwazer voor dan ze is. Aanvankelijk lijkt haar geflirt met het rebelse toneelgezelschap maar een gril van de verveelde miljonairsvrouw die in katzwijm valt voor artistieke beroemdheden. Maar geleidelijk zien we hoe ze haar machtige echtgenoot te slim af is, en merken we dat haar bijdrage tot het succes van de gewraakte opvoering essentieel is.

In het licht van Redgraves berucht radicaal profiel, heeft haar portrettering van een wat halfgare, de linkse zaak toegedane society lady ook een pittig ironisch ondertoontje.

Ongeacht de politieke boodschap blijft “Cradle Will Rock” eerst en vooral een uitbundige viering van de show must go on-filosofie en een feest voor en over acteurs.

Vanessa Redgrave: Drie jaar geleden nodigde Tim Robbins me uit om samen met een hele groep acteurs het script door te nemen. Hij dacht dat hij een productiemaatschappij gevonden had om zijn film te financieren, maar uiteindelijk hebben ze het laten afweten. Het gebeurt wel meer in New York dat je de acteurs verzamelt om samen het script te lezen, om zodoende distributeurs en geldschieters te vinden. Want als ze het geacteerd zien, zelfs tijdens zo’n repetitie, krijgen ze een beter idee dan wanneer ze enkel de tekst kunnen lezen. Bovendien weten we wel dat de meesten het script toch niet zullen lezen. Dus krijgen ze een videoband van de repetitie.

Een dik jaar geleden belde mijn agent met het nieuws dat Robbins toch het geld bij elkaar had en dat ik de rol van de gravin mocht spelen. We deden het allemaal voor heel weinig geld, iedereen werkte met liefde aan de film. Na al die jaren ben ik nog altijd even enthousiast als ik een geweldig script zie. Het is ook heel opwindend om met zoveel prima acteurs te kunnen samenwerken. Ik zag de film voor ’t eerst hier in Cannes, ik stormde de trappen van het paleis op om zo snel mogelijk in de zaal te zijn.

“Cradle Will Rock” gaat over de pogingen om in het Amerika van de jaren ’30 een radicaal toneelstuk te censureren. Ziet u enige parallel met wat er nu gebeurt?

Dat is natuurlijk een logische vraag, maar ik denk dat het gevaar nu elders schuilt. Op dat punt ben ik het eens met Tim Robbins: het grote gevaar is de zelfcensuur.

Vindt u dat u veel aan zelfcensuur hebt gedaan?

Zeer zeker. Ik heb mezelf heel vaak gecensureerd. Maar die periode is nu voorbij. Als je me nu minder hoort, is dat omdat we in een andere tijd leven. We zijn allemaal veranderd. Ik zie nog overal tal van problemen, soms veraf, soms dichtbij. Ik zie overal nog mensen die zich vragen stellen maar geen antwoord vinden, omdat we beseffen dat er geen pasklare formule is. Vroeger dachten we van wel.

Is er wat dat betreft een keerpunt in uw leven geweest, of is dit besef geleidelijk gegroeid?

Er was waarschijnlijk een keerpunt, alleen heb ik zelf nog niet kunnen achterhalen wanneer precies. Eén ding weet ik zeker: de laatste twee, drie jaar stel ik mezelf veel meer vragen dan vroeger. Ik ga er nog steeds vanuit dat voor sommige problemen de overheid en de politiek verantwoordelijk zijn. Waar ik het nodig vind, blijf ik tegen wantoestanden protesteren. Maar heel veel mensen, ikzelf inbegrepen, beginnen zich af te vragen wat onze individuele verantwoordelijkheid is. Je zou kunnen spreken van een collectieve zoektocht naar het vastleggen van onze verantwoordelijkheid. Vaak zijn de problemen waarmee we worstelen nog dezelfde als vroeger, alleen zijn ze complexer geworden. Ik zie toch overal rondom mij een tendens om het minder doctrinair aan te pakken, zeker in artistieke kringen.

Ik ben heel blij dat Tim Robbins nu een film maakt als “Cradle Will Rock”. Niet alleen hebben we vandaag meer dan ooit behoefte aan dit soort films, Tim kan in deze tijd ook met een veel grotere openheid op die periode terugblikken. In de jaren ’30 had hetzelfde gegeven een veel meer dogmatische film opgeleverd. Het mooie is dat “Cradle Will Rock” barst van de opinies, maar volledig vrij is van oordelen en theorieën. De film zit ook boordevol details die contradicties tonen in het menselijk gedrag. Neem nu de door Joan Cusack gespeelde gefrustreerde bureaucrate Hazel Huffman: ze verklikt communisten bij het Dies Committee, maar wordt daarom niet afgeschilderd als een slecht mens. Ze is ook maar een product van haar tijd. Tim toont trouwens duidelijk dat haar getuigenis voor deze hoorzitting op een auditie gelijkt. Ze is even nerveus als Emily Watson die de rol van de aspirant-zangeres probeert te veroveren.

Ik denk niet dat we met film of kunst in het algemeen de wereld kunnen veranderen of direct kunnen ingrijpen in de politiek en machtsverhoudingen. Wat we wel kunnen, is mensen stimuleren en hen de ruimte geven om zelfstandig te denken. “Cradle Will Rock” wil geen boodschap verspreiden. Het is een film die ogen opent, die ons iets bijbrengt over de recente Amerikaanse geschiedenis, die ons doet nadenken over hoe mensen met elkaar omgaan. De film zegt ook: vel niet te snel een oordeel, breng een beetje begrip op voor wat mensen doen en denken. Probeer het ook eens vanuit hun perspectief te bekijken. Het herinnert me enigszins aan een periode in het werk van David Hockney, toen hij panorama’s maakte van landschappen en interieurs aan de hand van Polaroid-foto’s genomen vanuit alle mogelijke standpunten, zodat je naar een fotocollage kijkt met voortdurend wisselend perspectief. Zo probeer ik nu ook te denken.

Herhaalt de geschiedenis zich niet? Dreigt “Cradle Will Rock” niet op zijn beurt het slachtoffer te worden van economische censuur? Men beweert dat de producerende studio, Disney, niet achter de film staat en hem op veel plaatsen niet zal uitbrengen.

Daar heb ik nog niets over gehoord. Ik ben altijd zeer voorzichtig met zulke beweringen. Het is natuurlijk een feit dat het almaar moeilijker wordt om interessante films vertoond te krijgen. De grote bioscoopketens willen enkel op veilig spelen. Films die na enkele dagen niet presteren, worden er zonder pardon uitgegooid. Daarom hebben we een nieuwe vorm van distributie nodig. Niet omdat de mensen “Shakespeare in Love” niet zouden mogen zien, maar omdat ook films die zich tot een kleiner publiek richten, zoals het werk van Ken Loach, een kans moeten krijgen.

U heeft er geen probleem mee om, naast in kleinere films, ook af en toe in een grote Hollywood-productie te spelen?

Het meeste werk dat ik in Amerika doe, gebeurt in New York, maar Hollywood is een interessante plek. Op zich heb ik niets tegen grote Hollywood-films. Hollywood heeft in de loop der jaren veel afval geproduceerd maar ook vele briljante films. Ik vind Los Angeles eindeloos fascinerend. Zelfs op cultureel gebied is het een verrassende stad. Het Los Angeles County Museum of Modern Art wordt gerund door een curator die heel boeiende tentoonstellingen samenstelt, ze kunnen echt wedijveren met de beste Europese exposities. In acht jaar tijd waren er twee buitengewoon boeiende tentoonstellingen, één over “Ontaarde Kunst” onder de nazi’s en één die “Bannelingen en Immigranten” heette, over Europese kunstenaars die gevlucht zijn voor Hitler.

Hoe kijkt u terug op “Blow Up” (1966), een van de beroemdste films uit het begin van uw carrière?

Antonioni had in Italië al een stel grote films gemaakt voordat hij in Londen “Blow Up” draaide. Ik was dolblij toen ik de kans kreeg met hem te werken. Wat het voor mij zo bijzonder maakte, was dat Antonioni op een puur cinematografische wijze dacht, iets waarmee ik nooit eerder was geconfronteerd. De manier waarop hij omging met ruimte, beweging in de ruimte, vorm en kleur, was helemaal nieuw voor mij. Hij was volstrekt niet geïnteresseerd in de dialogen. Het hele verhaal wordt puur visueel verteld, wie alleen maar luistert naar wat er gezegd wordt, mist de essentie. Omdat ik getraind was als danseres kon ik zijn cinemastijl ook op een lichamelijke manier appreciëren. Het was voor mij niet enkel een kwestie van verstandelijk begrijpen, maar ook van fysiek aanvoelen. Voor Antonioni’s camera waren bijvoorbeeld de manier waarop ik mijn armen bewoog en mijn snelheid van lopen belangrijk. Voor heel veel cameramensen en regisseurs speelt dat niet zo’n rol, ze geven enkel een vage aanwijzing. Bij Antonioni telde niet alleen de lichaamstaal maar ook de relatie tussen de lichaamstaal en het beeldkader, de verschillende niveaus in de ruimte.

Is Antonioni de beste regisseur met wie u heeft gewerkt?

Nee, voor mij blijft dat Fred Zinnemann. De eerste keer dat ik voor hem werkte, speelde ik Anne Boleyn in “A Man For All Seasons”. Ik spreek in die film geen gebenedijd woord, je ziet me altijd maar lachen. Alleen met iemand van het kaliber van Zinnemann kan je zoiets riskants proberen. Hij stond echt open voor de ideeën van de acteurs en andere medewerkers. En toen ik Julia speelde, kende ik dat personage alsof ik haar had ontmoet. Ik voelde wat zij voelde. Dat heb ik iedere keer nodig. Een bekwame acteur of actrice kan die emoties simuleren, maar dat is mijn werkwijze niet. Het interesseert me niet om iets te simuleren dat er niet echt is. Antonioni, om op je vraag terug te komen, is zeker een van de grote meesters. Maar het aanduiden van de allerbeste is zinloos. Ik ken ze ook niet allemaal. En echte kunst is niet competitief.

Zoals er ook geen rivaliteit heerst tussen uw acterende familieleden, uw zus, broer en dochters?

We zijn een professionele acteursfamilie, competitie en naijver komt daar niet bij kijken. Omdat acteren geen wedstrijd is maar een roeping, is er plaats voor iedereen.

Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content