In New Orleans, de grootste stad van Louisiana aan de zuidoostkust van de VS, herinnert alles aan zijn Franse stichters en zijn Afrikaanse katoenslaven. Kortom : jazz in de Frenchman Street.

Het begint al te schemeren wanneer ik het natte, glimmende wegdek van Canal Street oversteek in de richting van het French Quarter. De hoge palmen aan weerszijden van de brede boulevard roepen associaties op met Cuba of de Bahama’s, in ieder geval iets Caribisch. Vanuit het zuiden, waar de Mississippi stroomt, komt een rode streetcar aanrollen. Zo’n trammetje lijkt qua uiterlijk nauwelijks te zijn veranderd sinds de verfilming van Tennessee Williams’ A Streetcar Named Desire waarin Marlon Brando op zijn knieën – en nog in zwart-wit – zijn vrouw Stella smeekt hem toch alsjeblieft weer binnen te laten : “Stellaaaaaaaaaaaaaa.”

“Wij bieden de beste swamp tours van Louisiana”, zegt de gebochelde man die me op het trottoir een glimmende folder in handen duwt. Op de omslag van de folder staat een foto van een alligator die lui onder een met Spaans mos gedrapeerde boom in een moeras drijft. “Je ziet gegarandeerd alligators en bevers in de bayou en daarna bezoeken we in Lafayette een concert van een cajunband.” De man spreekt in het moeilijk te volgen accent van New Orleans, dat helemaal niet lijkt op de bekende southern drawl. Ik schud van nee, voorlopig geen swamp tour. De komende dagen ga ik zelf de omgeving verkennen in een huurauto.

Op de hoek van Canal Street en Bourbon Street blazen vijf jonge zwarten vol overgave op een trompet, een saxofoon, een trombone, een tuba en nog een trompet. Het zesde lid van de band rost een grote trommel af alsof zijn leven ermee gemoeid is. De muziek is luid, uitbundig en modern, iets in het midden tussen jazz en funk. Voorbijgangers gooien dollarbiljetten in een kartonnen bananendoos. De band moet wel keihard spelen om hoorbaar te zijn in de kakofonie van pop, blues en zydeco die door de open deuren en ramen van bars en stripclubs over Bourbon Street golft. Achtergrondmuziek bestaat niet in de stad waar de jazz is geboren.

Bourbon Street is een anderhalve kilometer lange straat die dwars door het French Quarter – het oudste deel van New Orleans – snijdt. Dit is het epicentrum van het uitgaansleven van New Orleans, waar vooral jonge Amerikanen – maar ook Amerikanen die ooit jong geweest zijn – dansen en drinken, en dingen doen waarover ze thuis niets zullen vertellen. Neons aan fraaie gevels vertellen het hele verhaal : ‘Big Ass Beers’, ‘Voodoo Lounge’, ‘Saloon’, ‘Live Jazz’, ‘Live Vampires !’, ‘Blues’, ‘Cocktails’ en niet te vergeten : ‘Naked Women !’ De autochtonen van New Orleans halen hun neus op voor het vertier op Bourbon Street. Om een beetje in de juiste stemming te komen drink ik een hurricane, een cocktail van rum met grenadine, in de pianobar van Pat O’Briens.

DE TENORSAX KREUNT

Het is al donker en ik stil de eerste honger van de avond met een catfish po’boy ; een stokbroodje gevuld met gebakken katvis en opgesierd met tomaat, komkommer en iets wat naar remouladesaus smaakt. Volgens mijn reisgids was de po’boy oorspronkelijk een sandwich waarin keukenrestjes werden verwerkt voor de arme jongens, de poor boys. Ik eet mijn po’boy op voor de geheel open gevel van The Tropical Isle Bar. In de bar gaan toeristen uit hun dak op het opzwepende één-twee-één-twee-hopsakee ritme van een zydecoband die bestaat uit wasbord, viool, accordeon en drums. “Lassay da bomb tamps roolaay”, roept de violist na ieder nummer, en dat is dan hoe een Cajun “Let the good times roll” uitspreekt.

Op de hoek van Bourbon en St Pete’s sla ik rechtsaf en sta direct voor een van de meest gerespecteerde fenomenen van het French Quarter : Preservation Hall. In de oude jazzclub spelen iedere avond grijzende, maar nog steeds virtuoze muzikanten jazz uit de dagen van Jelly Roll Morton en Louis ‘Satchmo’ Armstrong. Je hoort hier geheid krakers als When the Saints Go Marching In en Bye, bye Blackbird of Basin Street Blues. Vanavond opent de Preservation Hall Orchestra Jazz Band met Do You Know What It Means to Miss New Orleans. Een raspende stem croont : “I know I’m not wrong this feelings getting stronger. The longer I stay away.” Dan kreunt de tenorsax het verlangen naar New Orleans.

Royal Street loopt parallel aan Bourbon Street, maar is een stuk rustiger. Deze straat is omzoomd met prachtig gerestaureerde panden uit de achttiende en negentiende eeuw. De elegante smeedijzeren balkons zijn een overblijfsel uit de korte periode tussen 1762 en 1768 dat New Orleans een Spaanse stad was. Hier tref je geen luide popmuziek of tieners die dronken op de stoeprand zitten, maar chique restaurants, galeries en een aantal van de beste antiekwinkels van Amerika. Gerenommeerde restaurants als The Royal House Oyster Bar en The Court of the Two Sisters serveren hier het beste van de Creole kitchen, een culinaire traditie die is ontstaan door het samengaan van ingrediënten, kruiden en bereidingswijzen uit de Franse, Italiaanse, Caribische, Afrikaanse en Cajunkeukens.

DE VAMPIER EN ORKAAN KATRINA

Hoe dieper ik in het French Quarter doordring, hoe leger en donkerder de straten. Ik stuit wel op groepjes toeristen die onder leiding van gidsen een ‘historische wandeling’, een ‘literaire wandeling’ of een ‘voodoowandeling’ door de oude stad maken. Af en toe sta ik even stil bij zo’n groep om te constateren dat de gidsen zonder uitzondering macabere en bloedstollende verhalen opdissen over gruwelijke misdaden en vreselijke moorden. “Hier werd de mooie Marie-Louise verkracht en in stukken gesneden door de zoon van een bisschop”, vertelt de ene gids. “Op de tweede verdieping van dit huis hoor je iedere nacht het geratel van kettingen en het geschrei van kinderen”, vertelt een andere. “Dit is het huis van monsieur Jacquery, een vampier”, zegt de derde gids. Het is echt waar : New Orleans koestert zijn obsessie met het macabere, het duistere en het amorele.

Maar waarom ? Ach, deze stad aan de monding van de Mississippi is eeuwenlang geteisterd door orkanen, epidemieën, overstromingen, oorlogen, misdaadgolven, rassenrellen, buitenlandse invasies, binnenlandse oorlogen en corruptie. Van de weeromstuit hebben de bewoners besloten rampspoed niet langer af te wijzen, maar juist te omhelzen. De gidsen onthullen met een zekere gretigheid de diepe wonden van New Orleans alsof het onderscheidingen zijn. Touroperators bieden ook nog altijd de controversiële rondritten aan langs alles wat er nog zichtbaar is van de schade die orkaan Katrina in 2005 aanrichtte.

Het is dan ook geen wonder dat The Big Easy mensen trekt – schrijvers, bohemiens, misdadigers, fantasten, uitvinders en bon vivants – die in de duistere kanten van het bestaan een voedingsbodem zoeken voor hun creativiteit. Denk aan de vampiers die schrijfster Anne Rice tot leven riep op de kerkhoven van New Orleans. Denk aan de jazz, een muziek die is ontstaan uit de slavernij en die tot bloei kwam in de meest louche kroegen en bordello’s van deze stad. Het bestaan in New Orleans lijkt – hoe on-Amerikaans ! – vooral een flirt met duisternis en tragedie.

DE MÈ-RA-NEE

Peinzend over voodoo en jazz, steek ik de Esplanade over, een brede laan met prachtige huizen die dateren uit de negentiende eeuw, toen hier de creoolse miljonairs van de stad woonden. Hier houdt het French Quarter op. Sla ik rechtsaf dan stuit ik op de Mississippi. Sla ik linksaf dan beland ik in de Tremé, de artiestenwijk die bekend is geworden door de gelijknamige televisieserie waarin, met veel muziek, een poging is gedaan de ziel van New Orleans begrijpelijk te maken voor de rest van de mensheid. Ik steek echter Esplanade recht over en beland in Faubourg-Marigny, of zoals de locals zeggen : de Mè-Ra-Nee. Dit is een buurt waar niet alleen toeristen, maar ook de autochtonen komen om te genieten van echte New-Orleansmuziek.

Frenchman Street is het bruisende hart van de Marigny. De straat swingt zoals dat hoort op een vrijdagavond. In de DBA speelt de Treme Jazz Band klassieke jazz. Vanuit een andere club klinken de onmiskenbare pianoroffels van Dr. John the Night Tripper. Dat moet een opname zijn, want Dr. John is – zo las ik vandaag in TheTimes-Picayune – op tournee in Japan. Het gerucht gaat dat trompettist Kermit Ruffins, een van de levende legenden van New Orleans en de legitieme opvolger van Louis Armstrong, vanavond zal optreden in Snug Harbor. Dat verklaart de lange rij wachtenden voor de deur van de jazzbistro. Ruffins speelt met evenveel gemak oude jazz, nieuwe jazz, funk, rhythm-and-blues en alle denkbare combinaties daarvan.

Ik heb afgesproken met Jessica in restaurant The Praline Connection aan Frenchmen Street. De schrijfster en journaliste woont al vijftien jaar in New Orleans en ze wil nooit meer weg. “We hebben hier ontzettend veel problemen, maar na New Orleans is iedere andere plaats in Amerika een beetje erg saai”, zegt ze. Jessica bestelt crawfish bisque. Ik kies voor shrimp etouffee. Na muziek is het eten, en het praten over eten, het belangrijkste aspect van het idee dat New Orleans is. “We luisteren naar muziek, maar we praten altijd over eten”, zegt Jessica en ze begint met minutieuze details uit te leggen hoe je nu precies een goede, donkere roux moet maken voor een seafood gumbo.

Tegen een uur of twee bel ik een taxi. Na een avond en een halve nacht vol jazz, zydeco, drinken, eten en conversatie heb ik niet meer de puf om weer helemaal terug te lopen naar mijn hotel in het rustige Garden District waar de camelia’s, azalea’s en magnolia’s al in volle bloei staan. Waarschijnlijk is dat in het holst van de nacht ook niet echt een veilige expeditie. Helaas, eenmaal in de taxi word ik besprongen door schrijversangst. Is het niet onmogelijk de essentie van New Orleans te beschrijven als die vooral zit in de muziek en in het eten ? Hoe kun je ooit de warme tonen in een trompetsolo van Kermit Ruffins beschrijven ? Hoe kun je ooit in woorden uitdrukken wat zo’n schep sassafras toevoegt aan de smaak van een gumbo ?

Arme schrijver, al die details bij elkaar maken New Orleans nu net die wonderbaarlijke stad die je toch eenmaal in je leven bezocht moet hebben. New Orleans mag dan on-Amerikaans zijn, zonder New Orleans zou Amerika niet Amerika zijn. Ik geef het dus maar op. Ga zelf maar eens een avond stappen in TheBig Easy. Eet. Drink. Luister. Het zal u niet berouwen.

TEKST EN FOTO’S TEAKE ZUIDEMA

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content