In ’89 vertrok de Brit Alec Le Sueur naar het Oosten om er in een luxehotel te gaan werken. De ironie wilde dat hij in Lhasa, Tibet, belandde, in de hoogste Holiday Inn ter wereld. Alec bleef er vijf jaar, vond er de vrouw van zijn leven en beschreef zijn wedervaren in een bijwijlen hilarisch boek.

Een Hotel op het Dak van de Wereld is het soort boek dat je bij voorkeur niet in het openbaar leest, tenzij je het niet erg vindt dat mensen je vreemd aankijken omdat je zowat van je stoel valt van het lachen. Het begint al met de reistips van de Chinese luchtvaartmaatschappij CAAC (uitgesproken als kak, wat volgens de auteur een redelijk adequate omschrijving is van de geboden service). Die reistips zijn overigens niet besteed aan de Tibetaanse passagiers die tijdens de wat precaire landing in het door bergtoppen omringde Lhasa opgeruimd lachend in het gangpad staan en alvast hun bagage uit de lockers beginnen te graaien. De cultuurshock is totaal als Le Sueur in de Holiday Inn aankomt, dat volgens het communistisch systeem door twee parallelle managements bestuurd wordt: groep A, de plaatselijke medewerkers en groep B, de buitenlanders, waarbij de taak van groep A er voornamelijk in bestaat groep B in de gaten te houden. Voeg daar de extreme koude tijdens het winterseizoen aan toe, het gebrek aan vers voedsel, de rudimentaire kennis van het Engels van het Tibetaanse personeel en de onredelijkheid van reizigers die het authentieke Tibet willen ontdekken, maar dan wel met gebruik van alle moderne faciliteiten, en je begrijpt dat het pad van een jonge sales & marketing manager in Holiday Inn Lhasa niet over rozen gaat. Het gebeurt zelfs dat zo’n jonge manager het hotel langs een raam aan de achterkant verlaat om een lobby vol boze gasten te vermijden…

Of het nu om een rattenplaag in het hotel gaat of de feestelijkheden rond de omstreden Miss Tibet-verkiezing, Le Sueur beschrijft het allemaal met typisch Britse onderkoelde humor. Een tijdlang gebruikte hij in Lhasa trouwens videotapes van Fawlty Towers om het personeel te tonen hoe het niét moest… Tot de tapes door de Chinezen in beslag genomen werden, waarbij niet helemaal duidelijk was of ze vonden dat ze staatsgevaarlijke informatie bevatten of ze gewoon de humor van John Cleese wisten te appreciëren… Tussendoor geeft Le Sueur ook zijn kijk op de cultuur van het moeilijk te doorgronden Tibet, en daardoor is het boek veel meer dan het relaas van een aaneenschakeling van absurde situaties.

Wie na de lectuur van Een Hotel op het Dak van de Wereld meteen een kamer in de hoogstgelegen Holiday Inn ter wereld wil boeken, moeten we teleurstellen. Het hotel werd in ’97 definitief overgenomen door groep A, en Alec Le Sueur woont al sinds augustus ’93 op het eiland Jersey, samen met zijn Vlaamse vrouw Conny, die hij in Lhasa leerde kennen. En als je die twee over Tibet hoort praten, kun je alleen maar concluderen dat ze er een stukje van hun hart verloren.

In het boek neem je een loopje met mensen die naar Tibet gaan in de hoop er een soort nirwana te vinden. Maar wat was je eigen motivatie?

Alec Le Sueur: Ik had al eerder in luxehotels gewerkt en het lag in mijn bedoeling om die carrière verder te zetten in het Verre Oosten. In Hongkong had ik met mensen van het Peninsula en Mandarin gepraat en iemand raadde mij aan om ook bij eens bij Holiday Inn aan te kloppen. Eerlijk gezegd had ik daar niet veel zin in – er is nogal wat snobisme in het hotelbedrijf – en het sollicitatiegesprek verliep ook niet echt vlot. Tot ik langs mijn neus weg zei dat ik weleens naar Lhasa wilde, want daarover had ik net een brochure zien liggen. “U bedoelt dat u echt in Lhasa zou willen werken?” De dame die even voordien totaal onverschillig had geleken, pinde me nu zowat vast in mijn stoel. Niemand wilde ooit naar Lhasa en nu was er een gek binnengewandeld die het zelf voorstelde. De volgende dag tekende ik mijn contract en weg was ik. Niet uit filosofische of religieuze overwegingen, nee, gewoon voor het avontuur. Ik had tijdens mijn studies enthousiast aan rugzaktoerisme gedaan en dan is Tibet zowat de ultieme bestemming. En toen ik er eenmaal was, kon ik niet anders dan verliefd worden op die plek en de fantastische mensen daar. Pas op, Tibet is niet naar ieders smaak, zeker niet om er te werken. Het personeelsverloop in Holiday Inn Lhasa was enorm groot. De kerel die mij zou opvolgen, zat na één dag al in het vliegtuig terug. Lhasa ligt op 3650 meter. Sommige mensen kregen last van hoogteziekte, anderen konden niet tegen de extreme werkomstandigheden. Per maand hadden we bijvoorbeeld hooguit drie dagen vrij. En als de hotelbezetting onder de 20 procent lag, werd de centrale verwarming uitgedraaid.

Conny Houben: In de winter daalde de temperatuur in het hotel soms tot -11°C. Ken je dat gevoel als je te lang in de kou gelopen hebt en je spieren helemaal verkrampt zijn? Zo voelde ik me daar vier maanden aan een stuk. We zaten te schrijven met vingerloze handschoenen aan, elektrische vuurtjes aan onze voeten en een warme kruik op onze knieën. Als je oploskoffie zette, moest je die binnen de vijf minuten opdrinken of hij veranderde in een ijsblok die je samen met het lepeltje uit je kop trok. Alleen ’s avonds was er warm water voor een bad, en dan was de verleiding groot om de deur van de badkamer open te zetten zodat je kamer een beetje opwarmde, maar dat mocht niet, anders ging in heel het hotel het rookalarm af.

En toch vond ik Lhasa het mooist in de winter. Goed, in de schaduw was het bitter koud, maar de zon scheen bijna altijd en de hemel was van het puurste blauw dat je je kan voorstellen. Er waren dan bijna geen toeristen in Lhasa, maar de stad was vol Tibetanen die te paard op bedevaart kwamen, in de schitterendste klederdrachten. Op de markt ruilden ze prachtige zelfgemaakte spullen tegen gebruiksvoorwerpen die ze nodig hadden in de bergen.

Wat zoekt een jonge, alleenstaande vrouw in Tibet?

Het avontuur, zeker. Eigenlijk was het Alecs schuld. Ik had in Holiday Inn Hasselt gewerkt en meegeholpen aan de pre-opening van de Crown Plaza in Brugge, en ik had het gevoel dat ik het allemaal al eens gezien en gedaan had. En toen kwam ik Alec tegen op de reisbeurs in Berlijn en zijn sterke verhalen over Lhasa spraken mij wel aan. “Als je daar ooit weggaat, wil ik jouw job wel”, zei ik en hij antwoordde dat dat goed uitkwam, want aan het eind van het jaar verliep zijn contract. Omdat Lhasa zo’n lastige bestemming was, liepen de contracten daar niet langer dan twee jaar. Maar toen ik midden oktober in Lhasa arriveerde, had Alec promotie gekregen en hij werd mijn trainer. En ja, na Hasselt was Lhasa wel een beetje een shock, maar dat was net wat ik nodig had.

Hoewel, die eerste Kerstmis zal ik niet licht vergeten. Er waren maar een paar gasten in het hotel, en op Alec na waren alle buitenlandse stafleden vertrokken. Omdat we op kerstdag vrij hadden, verschenen we pas laat aan het ontbijt en de roereieren die al van vijf uur in de verwarmde pannen lagen, waren een beetje groen. Alec nam er een heel klein stukje van, maar dat was voldoende om hem doodziek te maken. En daar zat ik dan, vrijwel in mijn eentje in een hotel met vijfhonderd kamers én met een zieltogende trainer. Er was dat jaar uitzonderlijk veel sneeuw gevallen, alle vluchten naar de buitenwereld waren afgelast, er was geen telefoon en geen radioverbinding. De hoteldokter was ook ziek en het lokale ziekenhuis was gesloten. Niet dat dat veel uitmaakte, want in het ziekenhuis stonden de injectienaalden in jampotten met vuil water, je viel nog liever dood dan je daar te laten verzorgen. Maar Alec werd alsmaar zieker, ik was ervan overtuigd dat hij eraan zou gaan en wat moest ik in hemelsnaam met een lijk? Er was op dat ogenblik maar één andere westerse vrouw in Lhasa, een meisje dat in Ethiopië voor Save the Children gewerkt had en zij hielp mij uiteindelijk aan rehydraterende middelen. Die werden Alecs redding, maar hij kwam van heel ver, drie maanden later was hij nog altijd te zwak om te fietsen. Inmiddels was tussen ons de vonk overgeslagen. Als je elkaar in zulke extreme omstandigheden leert kennen, weet je meteen heel veel over elkaar. En ik was al snel in de ban van Tibet.

De samenwerking met het Tibetaanse hotelpersoneel verliep anders niet altijd even vlot.

Alec Le Sueur: Je kunt van mensen die zonder elektriciteit of stromend water zijn opgegroeid moeilijk verwachten dat ze een idee hebben van de service die buitenlandse toeristen verwachten. Als een gast om iced tea vroeg, dan kreeg hij een kop dampende thee met een ijsblokje. Op een bepaald ogenblik kochten we dertien uitstekende nieuwe stofzuigers aan, maar na twee weken veegde het onderhoudspersoneel de gangen weer aan met een bezem. Bleek dat alle stofzuigers defect waren, omdat niemand het nodig had gevonden de stofzakken te legen. De Tibetanen dachten dat het vuil door de dunne zwarte draad de muur inging. Over het algemeen vonden ze dat wij ons voortdurend druk maakten over futiliteiten. Ze vonden het bijvoorbeeld maar raar dat wij verwachtten dat ze stipt om negen uur op het werk verschenen. Je kwam toch gewoon als je wakker was? Maar als ze dan opdoken, stonden ze daar met een brede smile op hun gezicht, je kon er onmogelijk kwaad op zijn. Voor alles hadden ze ook een uitleg. Ooit bleken er 31 televisietoestellen verdwenen te zijn. Maar, zo wist het hoofd van de veiligheidsdienst te melden, volgens het vermissingsrapport van twee jaar geleden waren het er 48 en dus had zijn afdeling uitstekend werk verricht. In Lhasa kon je maar beter alles vergeten wat je op het gebied van marketing en management geleerd had. Gevoel voor humor was dan weer een absoluut pluspunt.

Het lijkt me geen sinecure om op 3650 meter een hotelkeuken te runnen.

Het verloop onder de chef-koks was dan ook het grootst. Er zijn maar zoveel dingen die je kunt doen met yakvlees en het zijn dan ook nog eens hele taaie beesten. Bovendien hebben Tibetaanse boeddhisten iets raars met vlees: ze eten het wel, maar ze doden geen dieren. Als er dus weer eens drie levende yaks geleverd waren, kon de chef-kok alleen een beroep doen op zijn Chinese medewerkers. Maar velen daarvan waren met een Tibetaanse getrouwd en als er iets gedood moest worden, bleven ze thuis. We hebben het ook meegemaakt dat een Tibetaan alle konijnen voor de konijnstoofschotel de vrijheid gegeven had. De meeste voorraden kwamen uit Chengdu in China: heen en terug deden de trucks er ongeveer drie weken over. Het allereerste konvooi overnachtte boven op een bergpas en alle flessen water en blikjes tonic barstten kapot. De colablikjes hielden het iets langer uit, maar als je in de voorraadkamer liep, hoorde je overal het gesis van blikken die de geest gaven en de vloer was één zwarte, kleverige massa. Ooit had onze Italiaanse general manager, de legendarische Mr. Barba, het lumineuze idee om verse vis te bestellen. Maar de aquaria die bij de vis hoorden, arriveerden in duizend gruzzelementen en de beloofde vis bleek zulk een zonderling mengsel te zijn van moerasschildpadden, paling en onsmakelijk uitziende katvis, dat we de levering ten einde raad in de fontein op de binnenplaats onderbrachten. Vooral de schildpadden hadden veel bekijks, dezelfde avond waren er al tien verdwenen. Tot overmaat van ramp arriveerden de volgende dag twee vaten met levende slangen die niemand wilde opeten en waarvan eenderde prompt wist te ontsnappen. Weken later vonden we nog altijd overal slangen, we konden alleen maar hopen dat ze de Hymalaya-hamsters opaten, zoals we de ratten noemden die ’s winters hun toevlucht in het hotel zochten.

Hollywood dweept met Tibet. Kunnen jullie daar inkomen?

Conny Houben: Goldie Hawn, Harrison Ford en zijn vrouw, ze hebben allemaal bij ons gelogeerd. Het is tegenwoordig heel chic en trendy om met het lot van de Tibetanen begaan te zijn, terwijl er nog zoveel andere onderdrukte volkeren zijn. Maar ik begrijp heel goed waarom die filmmensen gefascineerd zijn door de Tibetaanse mystiek. Alec en ik zijn nuchtere mensen, maar toen we de kroning van de kharmapa bijwoonden, naast de dalai lama en de pantsjen lama een van de belangrijkste geestelijke leiders van Tibet, waren we ook sterk onder de indruk. Het jongetje was maar zes jaar oud, maar het had een magische uitstraling, dat viel niet te ontkennen. De Tibetanen hebben een wijsheid en een spirituele rijkdom waar wij alleen maar jaloers op kunnen zijn. Ze bezitten niets, maar ze zijn gelukkig en als ze iets hebben, dan delen ze het met anderen. Ik heb in elk geval meer van hen geleerd dan zij van mij.

Alec Le Sueur: Er is ook veel dat wij niet begrijpen. In het hotel hadden we een Tibetaanse kliniek, bemand door dokter Ga Ma Qun Pei, een klein oud mannetje dat de privé-arts van de Pantsjen Lama geweest was. Hij stelde de diagnose bij patiënten door hun pols te voelen. Tijdens zijn medische opleiding hadden ze daartoe zelfs speciaal zijn middelvinger gebroken, dat vergemakkelijkte het voelen. Puur charlatanisme, dacht ik eerst. Maar ik was weleens aanwezig bij het consult, om bijvoorbeeld te vertalen voor Franstalige gasten, en toen bleek keer op keer dat hij perfect wist voor welke kwaal ze in Europa behandeld werden. “Er is iets mis met je milt”, zei hij bijvoorbeeld en de man in kwestie was dan stomverbaasd, want jaren geleden had hij een motorongeluk gehad waarbij zijn milt gescheurd was. Dat zijn dingen waar ik absoluut geen verklaring voor heb.

Hadden jullie het gevoel dat je goed in het oog gehouden werd door de Chinese overheid?

Daar hadden ze me in Hongkong al voor gewaarschuwd: je kunt geen wind laten of ze weten het. Wij hebben het spel altijd strikt volgens de regels gespeeld: we praatten nooit met de hotelstaf over de politieke situatie. Als we dat wel gedaan hadden, zouden we de volgende dag al over de grens gezet zijn en zij zouden waarschijnlijk in de gevangenis beland zijn. In onze kamer voelden we ons vrij, daar konden we zeggen wat we wilden. Er werd wel beweerd dat er afluisterapparatuur aangebracht was, maar ik was daar nogal gerust in. Als ze niet eens een telefoonverbinding met Peking tot stand konden brengen, waar zouden ze dan de technologie vandaan halen om ons af te luisteren? Maar ze wisten wel perfect wat je uitvrat. Op een van mijn eerste vrije dagen had ik een trektocht in de heuvels gemaakt en toen ik de volgende week voor het eerst het hoofd van de lokale toeristische dienst ontmoette, zei hij: “Aha, u bent Mister Alec die zo graag de heuvels intrekt…”

In China is er de laatste jaren veel veranderd. Als je in Hongkong de grens oversteekt, merk je nog nauwelijks het verschil, zozeer is alles gemoderniseerd. Maar Tibet is een uithoek van het communisme van de oude stempel. In de staatsboekhandel kun je nog posters van Mao kopen, ik ben zeker dat er Tibetanen zijn die niet weten dat hij dood is. En de lokale autoriteit bestaat uit twintig, dertig ijselijk ernstig kijkende mannetjes in Mao-pakken en met ronde brilletjes. Het systeem stinkt, maar de individuele Chinezen waarmee je te maken krijgt, zijn heel vriendelijk. Ik heb vijf jaar in Tibet gewoond en ik heb nooit iets gemerkt van een genocide. De meeste Chinezen beschouwen de Tibetanen hoogstens als arme, achtergebleven sukkels die ontwikkelingshulp nodig hebben. Heel veel onder hen willen niets liever dan naar hun eigen provincie terugkeren, maar krijgen daarvoor niet de nodige papieren. Er zijn ook heel veel gemengde huwelijken tussen Chinezen en Tibetanen. Natuurlijk zou Tibet een vrij land moeten zijn, maar door Chinezen buiten! te roepen, los je de situatie niet op, daarvoor is ze te ingewikkeld.

Volgens de laatste berichten lijkt Lhasa meer en meer op een Chinese stad.

Als de kinderen groot genoeg zijn, gaan we zeker op vakantie naar Tibet en ik vrees dat we teleurgesteld zullen zijn. Ze hebben daar nu al last van luchtbezoedeling! Maar we mogen niet dezelfde fout maken als de Hollywood-sterren die dromen van een Tibet met wijze, arme mensen in pittoreske middeleeuwse chuba‘s. Je kunt het de Tibetaanse jongeren moeilijk kwalijk nemen dat ze in jeans en fluorescerende T-shirts willen rondlopen, dat willen onze jongeren immers ook. Volgens mij heeft de dalai lama de juiste attitude: hij zou kunnen blijven hameren op het verleden en het onrecht dat zijn volk is aangedaan, maar hij spreekt juist een heel verzoenende taal. Hij is een briljant man, wijs en nederig. Maar ik heb begrepen dat de politieke situatie sinds ons vertrek in die zin verslechterd is dat elke verwijzing naar de dalai lama verboden is. En daarom is het goed dat Richard Gere en de rest van Hollywood voor meer openheid in Tibet ijveren.

Alec Le Sueur, Een Hotel op het Dak van de Wereld, uitg. BZZTôH/Standaard, 255 p., 690 fr.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content