“We hoeven niet meer naar buitenlandse ontwerpers te grijpen, we hebben ze zelf in huis. Dat mode van bij ons zich moeilijk laat dragen, is een flauw excuus”, aldus politica Wivina Demeester. Als voorzitster van het Flanders Fashion Institute voegde ze de daad bij het woord en ruilde haar brave bloementailleurs voor iets gedurfder creaties van eigen bodem. Nu is ze klaar voor het echte werk.

Parijs, oktober 2002. De luchtige zomerchiffons op de catwalk staan in schril contrast met het gure herfstweer. De Chambre Syndicale de la Haute Couture et du Prêt-à-Porter heeft dit seizoen de kalender overboekt. Fashionista’s op hoge hielen spurten als kippen zonder kop kriskras door de lichtstad, van het ene naar alweer het volgende defilé. Het is 21.30 uur, de regen stroomt met bakken uit de hemel. Aan het Louvre hebben de mensen van het Flanders Fashion Institute postgevat. De jonge Belgische ontwerper Tim Van Steenbergen geeft vanavond zijn eerste defilé in Parijs. Het FFI heeft kosten noch moeite gespaard om buitenlandse journalisten en inkopers daarvan op de hoogte te brengen. Het is nu bang afwachten of er wel voldoende geïnteresseerden zullen opdagen.

De concurrentie en het hectische tijdschema zijn moordend. Elke show begint in de regel met een uur vertraging, zeker aan het eind van de dag. Dat betekent dus pas tegen elven weer buiten. Toch sijpelen de eerste belangstellenden binnen. Een jonge Belgische ontwerper trekt per definitie een avant-gardepubliek aan en dat vertaalt zich meteen ook in bestudeerde outfits. Jonge jongens met te veel eyeliner om de ogen, een bestudeerde mix van punk en de garçonnelook à la Gaultier. Daarnaast een meisje met heimwee naar de heroïnelook van Corinne Day. In dat kakelbonte gezelschap ontdek ik plotseling niemand minder dan Wivina Demeester, eminent CD&V-politica. Een madam die ik in gedachten veeleer associeer met de wafelenbak van de Boerenbond en met saaie tailleurs, maar ze staat hier mee aan te schuiven in de regen. Ze is me altijd doortastend overgekomen, dat wel. Met haar doorgedreven dossierkennis kan ze elke tegenstander de mond snoeren. Als Wivina iets doet, dan doet ze het goed. Rooms-katholieke deugdelijkheid. Die heeft haar zelfs tot Parijs gebracht. Omdat ze haar nieuwe functie als voorzitter van het FFI ernstig neemt.

Enkele maanden later ontmoet ik haar in de beslotenheid van haar villa in de Zoerselse bossen. Ver weg van de glamour en glitter en de drukte, maar de modewereld blijft dichtbij.

U bent al een jaar voorzitter van het Flanders Fashion Institute. Wat betekent de functie voor u ?

Wivina Demeester : Ze hebben me op een bepaald moment aangesproken omdat Marc Francken, de voorzitter van het eerste uur en tevens de man achter Strategisch Plan Antwerpen, de fakkel wou doorgeven. Zes jaar geleden, in de beginperiode van het FFI, hadden ze al contact opgenomen met mij, toen ik nog minister van Financiën was in de Vlaamse regering. De vraag ging toen over subsidies. Nadien ben ik het project van ver blijven volgen. Ik zag het evolueren en groeien. Tot ze me het voorzitterschap aanboden. “Zijn jullie daar wel zeker van ?” vroeg ik, want als ik ergens aan begin, wil ik er ook echt mijn tanden in zetten. Maar ze bleken overtuigd van hun keuze. Ik ben toen bij wijze van spreken aan het studeren geslagen. In eerste instantie door me te verdiepen in de doelstellingen van de oprichters van het project. Want ere aan wie ere toekomt : het zijn mensen als Linda Loppa, Dirk Van den Eynde, Geert Bruloot, Gerdi Esch en Patrick Demuynck die de Modenatie bedacht hebben. Met Flanders Fashion Institute wilden zij het concept internationaal op de kaart brengen.

Ligt de nadruk op Flanders ? Komt het FFI alleen op voor Vlaamse mode, of gaat het ook een beetje om Belgische mode ?

Antwerpen fungeert als uitvalsbasis, maar kijk naar de nationaliteiten die hier rondlopen. Op de Academie studeren Duitsers, Fransen, Aziaten… Bovendien financiert de Vlaamse Gemeenschap het FFI en heeft het hele concept toch zijn roots in Textiel Vlaanderen. De Kledingfederatie is een van de partners in de Modenatie, ze heeft mee betaald aan het gebouw. Ze participeert niet rechtstreeks in FFI, maar steunt het project.

Is dat FFI-voorzitterschap een fulltime job ?

Neen, het is vrijwilligerswerk, maar dat eist wel gemiddeld twee dagen per week op. Ik had niet gedacht dat het zoveel zou zijn. Ik moest alleen maar de raad van beheer voorzitten, vier keer per jaar. Uiteindelijk is mijn betrokkenheid veel groter geworden, maar het boeit me en op die manier draag ik toch ook iets bij aan de gemeenschap. Bovendien heeft die ervaring me ook enorm verrijkt : er is een nieuwe wereld opengegaan.

En plots duikt u op in Parijs, niet toevallig tijdens de defilés.

Ik wou de modewereld beter begrijpen. Om op die manier mee te denken, ideeën te spuien. Men vertelde me wel hoe ontwerpers groeien, hoe moeilijk ze het soms hebben, hun ups en de downs. Maar ik wou dat met eigen ogen zien. Niet door alle defilés af te lopen, maar toch eens de sfeer te snuiven. Bovendien heb ik ook diverse showrooms bezocht en geconstateerd dat wat op de catwalk getoond wordt vaak verschilt van wat in de winkels terechtkomt. In de meeste gevallen zijn de collecties minder extreem, draagbaarder. Zo is het me tijdens mijn verblijf in Parijs ook duidelijk geworden dat er een groot verschil bestaat tussen Dries Van Noten of Ann Demeulemeester, waar alles zeer professioneel verloopt, en de vele anderen, zoal bijvoorbeeld Anna Heylen.

Wat heeft u tijdens de modeweek nog meer gefrappeerd ?

Natuurlijk verraste dat speciale sfeertje me wel een beetje. En ook de manier waarop alles verloopt ! Met het FFI vertrokken we naar Parijs zonder één uitnodiging op zak, maar iedereen stelde me gerust, dat probleem zou ter plaatse wel opgelost raken. Helaas, voor het eerste defilé, nota bene dat van Martin Margiela, hadden we geen kaart. Uiteindelijk zijn we via via binnengeraakt. Aan het einde van de week had ik het systeem door en nam ik zelf initiatief. Zo wou ik absoluut naar de show van Hussein Chalayan, de enige niet-Belg die ik wou zien en dat is me ook gelukt. Zonder kaart. Maar na enkele dagen keek ik er toch naar uit om terug naar huis te keren. Volgend modeseizoen hoef ik niet zo nodig opnieuw mee te gaan. Misschien over twee jaar nog eens voor één dag.

Fashionista’s hebben vaak streken, vooral als ze een defilé van een groot ontwerper bijwonen. Had u geen moeite van zoveel airs en het ‘m’as-tu vu’-gedoe ?

Ik mag dat misschien niet hardop zeggen, maar net als in de mode lopen er ook ego’s rond in de politiek. Ik heb daarmee leren te leven.

Hoe zou u de Belgische mode omschrijven ?

Belgische ontwerpers durven, zijn zeer creatief, verrassen telkens weer en blijven ook zeer verschillend. Als je de defilés ziet, vraag je je soms wel af wie dat ooit kan dragen, maar zodra je langs de winkels loopt, blijkt er veel draagbaar. Veel hangt af van de manier van presenteren. Bovendien zijn er die zeggen dat mode geen mode meer is zodra ze draagbaar wordt.

Wat vindt u zelf van die stelling ?

Een show mag frapperen. Neem nu het laatste defilé van Ann Demeulemeester. De show maakte zeer veel indruk op me, maar de kleding leek echt niets voor mij. Tot ik de showroom bezocht en in de collectie wel stukken ontdekte die ik kon dragen. Bij AF Vandevorst had ik dat gevoel nog meer. Een defilé met zeer gedurfde ontwerpen, maar uiteindelijk toch heel charmant en draagbaar.

Ligt daar geen belangrijke taak voor het FFI ? Een brug bouwen tussen de modewereld en de publieke opinie in Vlaanderen ?

Ik denk dat het hele Modenatie-project inderdaad daarop gericht is : mode brengen als onderdeel van een welzijnsmaatschappij die Vlaanderen toch is. We willen de Antwerpse mode ontsluiten voor een groter publiek, door bestendig te informeren en de toegankelijkheid te verhogen. We hoeven niet meer naar buitenlandse ontwerpers te grijpen, we hebben ze zelf in huis. Ik weet het, sommige dingen zijn zeer duur. Maar dat Belgische mode zich moeilijk laat dragen, is een flauw excuus. Een kleine anekdote : met mijn man bezocht ik Louis ( een ontwerpersboetiek in Antwerpen). Ik wou hem ook eens laten proeven van de modewereld. Welnu, hij is de winkel buitengekomen met een overjas van Raf Simons. Nu heeft Raf Simons niet de reputatie ‘gemakkelijk’ te zijn. Mijn man is zestig jaar, maar die jas zit hem schitterend. En toch is het niet zomaar een jas, kenners zien dat het een Raf Simons is. Om maar te zeggen dat het niet allemaal zo moeilijk is. Je groeit daar ook in mee. Onlangs vroeg iemand me welke ontwerpers ik vroeger kocht. Ik moest zeer goed nadenken, want vroeger kocht ik toch vooral gewone confectie, met af en toe eens een Franse naam, zoals Georges Rech. Nu hoeft dat niet meer. Akkoord, in het begin is het wel even wennen. Neem nu dat jasje van Jurgi Persoons, waarvan de mouwen niet zijn omgezoomd. Op het eerste gezicht wellicht vreemd, maar je moet het geheel zien, de kwaliteit van de stof. Zelfs mijn moeder heeft geen problemen met mijn ‘scheef’ jasje van Comme des Garçons. In het verleden was ze regentes snit en naad en tot vijftien jaar geleden maakte ze nog mijn ensembles. Nu is ze 88, maar ze heeft nog altijd oog voor een mooi kledingstuk. “Je draagt tegenwoordig veel zwart,” zegt ze dan, “maar dat jasje past je goed.” Veel hangt af van de manier van combineren en de persoon die het draagt. Met mijn scheef jasje ben ik ook al naar het parlement getrokken. Ik heb daar nooit opmerkingen over gehad. Alleen mijn bokkenpootlaarsjes van Martin Margiela lokken wel eens reacties uit. “Is dat wel gemakkelijk ?” vragen collega’s bijvoorbeeld. Natuurlijk ! Bovendien vind ik ze ook heel mooi. Ze zijn ook opgenomen in de openingstentoonstelling van het MoMu. Het bewijst dat Belgische mode al haar eigen klassiekers heeft voortgebracht. Nu, ik ken er niet veel van, maar volgens mij toont het aan dat klassiekers ook mogelijk zijn binnen de avant-garde, of beter gezegd het gedurfde (Wivina wikt en weegt haar woorden).

U hebt wel een zeer diepe duik in het modebad genomen en als het ware een heuse metamorfose ondergaan.

Och, ik probeer iets meer te durven, omdat ik geloof dat de Antwerpse mode zowel economische, culturele als toeristische troeven heeft. En dat wil ik dan ook zelf bewijzen.

Vijftien jaar geleden droeg u nog brave bloementailleurs.

Toen maakte mijn moeder nog alles voor mij. De laatste tien jaar droeg ik meer klassieke prêt-à-portermerken zoals Xandres. Nu ga ik op zoek naar vernieuwing en die is er voldoende bij Belgische ontwerpers. Natuurlijk loop je zo ook meer risico op een miskoop. Mijn laatste miskoop ? Een klassiek mantelpakje dat ik bijna niet gedragen heb wegens te saai. Ja, misschien ben ik inderdaad wel veranderd. In het verleden ging ik naar één boetiek om me te ‘laten’ kleden voor een heel seizoen. In één jaar tijd ging ik twee keer winkelen. Nu probeer ik dat toch elke maand te doen. En als ik een winkel binnenga, stap ik gegarandeerd met iets buiten.

En wat vindt uw man van uw nieuwe look ?

Hij heeft me aangemoedigd. Mijn eerste gewaagde aankoop moet zo’n zes jaar geleden zijn bij Stephan Schneider. Wat later wou ik bij Dries Van Noten een rok met scheve zomen kopen, maar ik twijfelde. ‘Is dat wel iets voor mij ?’ vroeg ik hem. Mijn man stelde me gerust. Nu constateert hij wel dat kledinguitgaven zwaarder wegen op ons budget ( lacht).

Geen evidente keuze voor een politica, de dress code in het parlement is ronduit conservatief : een halfrond vol als grijze duiven.

Het gaat er inderdaad veeleer saai aan toe. In het begin van mijn politieke loopbaan, ongeveer 29 jaar geleden, golden er nog heel wat ongeschreven wetten. Ik denk dat ik de eerste vrouw was in het parlement die een broek droeg. Later kreeg ik ook eens opmerkingen over mijn kimonojurk, een souvenir dat ik had meegebracht van een of andere reis. “Dames in het parlement dragen bij voorkeur mantelpakjes, en het liefst van een donkere, onopvallende kleur”, luidde het toen. Ik mag wel zeggen dat ik in het parlement een voortrekkersrol heb gespeeld om de regels te versoepelen. En nu lanceer ik de ontwerpers in de politiek.

Verdedigt u enkel de belangen van ontwerpers ? Niet die van de Belgische confectie ?

Het FFI wil in de eerste plaats jonge ontwerpers hun ding laten doen en indien nodig begeleiden. Wat niet wil zeggen dat iedereen die afstudeert aan de academie een Dries Van Noten of een Ann Demeulemeester moet worden. Sommigen vinden een job bij Belgische productiehuizen, zoals Xandres. Mode mag zich niet beperken tot de elite, maar men kan ook niet verwachten dat alle ontwerpers kleding maken voor de grote massa. FFI heeft de opdracht om mode als cultuurdrager te presenteren. Daarom moeten we de jonge ontwerpers ondersteunen. Maar ook ontwerpers die al langer aan de weg timmeren, hebben soms logistieke en financiële steun nodig. Als FFI willen we daarenboven de kloof dichten tussen het modenetwerk en de economische sector, door gezamenlijk projecten te ontwikkelen en specifieke structuren op te zetten.

Daarom wil ik me concentreren op een productiefonds. Een fonds dat jonge ontwerpers met raad en daad kan bijstaan bij de oprichting van hun modehuis en indien nodig ook borg staat voor de kredieten die worden afgesloten. De bedragen die geïnvesteerd moeten worden in één collectie en één defilé deden mij echt verstomd staan. Astronomisch ! Ontwerpers lopen grote risico’s omdat ze zwaar moeten investeren, alvorens te weten of het zal aanslaan of niet. Een fonds kan hen daarin steunen. Ik heb het afgelopen jaar veel gerekend en gecijferd, subsidies gezocht. Iemand moet met de voeten op de grond blijven. In een volgende fase wil ik de grote modehuizen bezoeken, Dries Van Noten, Ann Demeulemeester. Net zoals ik Marc Gysemans heb bezocht om meer te weten over het productieproces, en Xandres omdat dat ook Belgische mode is.

Het label ‘Mode dit is Belgisch’ is na de jaren tachtig stilletjes in de vergeethoek geraakt.

Dat label was een initiatief van Textiel Vlaanderen , Febeltex, de Gouden Spoel. Intussen zijn we in een nieuwe fase beland. Vanuit het buitenland bestaat er veel interesse voor onze ontwerpers.

Misschien zijn Belgische ontwerpers wel het minst bekend in eigen land. Onlangs liet u zich uit over het gebrek aan interesse bij de openbare omroep.

Inderdaad, tijdens de modeweek in Parijs kwamen alleen de grote, buitenlandse namen bij ons in het nieuws. Alleen De rode loper van TV1 bracht een klein stukje over Dirk Bikkembergs en Ann Demeulemeester. Die laatste kon haar verbazing over de plotselinge belangstelling haast niet wegsteken.

Maar intussen belagen televisiehuizen de modejournalisten uit de geschreven pers met de meest uiteenlopende vragen. Blijkbaar hebben ze zelf niemand in huis die zich met mode bezighoudt. Mode wordt nu eenmaal snel afgedaan als iets frivools, niet meer dan een fait divers, zeker geen vakgebied op zich. Hebt u daar nu ook geen last van ? Wekt het geen argwaan dat een serieuze politica als u zich bezighoudt met zoiets triviaals als mode ?

Absoluut, mensen die me kennen uit mijn vrijwilligerswerk voor Monnikenheide (een project voor mentaal gehandicapten waarvoor het echtpaar Demeester een van de drijvende krachten was) komen me uitdrukkelijk vragen waarom ik me nu met mode bezighou. Ik geloof in jonge en creatieve mensen, die Antwerpen en Vlaanderen op de kaart zetten. Ook in de politiek wordt mode nog lang niet serieus genomen. Voorlopig staat Antwerpen nog altijd te veel synoniem voor diamant, terwijl mode nog te vaak vergeten wordt. Antwerpen wordt natuurlijk wereldwijd beschouwd als de draaischijf voor diamant, terwijl de economische impact van de modesector beperkt blijft, maar toch. Gisteren nog nam ik een aantal vrienden op modewandeling door Antwerpen. Er was een dame uit Brussel in het gezelschap die van de ene verbazing in de andere viel. Het kan toch niet dat in eigen land haast niemand zich ervan bewust is dat Antwerpen wereldwijd bekendstaat als modestad ? Vooral nu de Modenatie de stad steeds meer internationaal positioneert, een verdienste die zeker Linda Loppa toekomt. Het is de verantwoordelijkheid van de media om dat naar de burger te communiceren. Een stevige positie op de thuismarkt is een basisvoorwaarde voor internationale expansie. Dat heb ik bedrijfsleiders uit de meest diverse sectoren altijd horen zeggen. Op dit moment hebben alleen de bekendste Belgische ontwerpers een substantiële afzetmarkt. Met het productiefonds willen we ook de nieuwelingen stimuleren.

Welke criteria zult u daarbij hanteren ? Wie kan er een beroep doen op de financiële steun van het Flanders Fashion Institute ?

Dat moet nog worden vastgelegd. We gaan eerst eens luisteren bij diverse ontwerpers. De eerste afspraak hadden we al met Dries Van Noten. Vast staat dat er regels moeten komen, het kan niet à la tête du client.

Zullen enkel de Vlaamse afgestudeerden kunnen rekenen op steun ? Het merendeel van de studenten aan de academie zijn buitenlanders.

In een eengemaakt Europa kun je toch onmogelijk nog met quota werken. Ik heb met de academie rechtstreeks niets te maken, maar mij lijkt het niveau van de studenten en niet de nationaliteit prioritair. Ontwerpers die hier gevormd worden, zullen altijd de naam van Antwerpen en België groot maken, ook als ze hier niet blijven. Er zijn er ook altijd die terugkeren. Zoals Angelo Figus, die een tijdje is teruggekeerd naar Sardinië en nu weer in Antwerpen woont. Vraag is of we alleen de oud-studenten van de academie moeten steunen. Want wat doe je dan met een Olivier Theyskens die van het Brusselse La Cambre komt of een Haider Ackermann die nooit zijn diploma gehaald heeft aan de academie, maar wel geniaal blijkt te zijn. Het is hoog tijd dat we daar antwoorden op vinden. Dit wordt het jaar van de waarheid. We moeten echt doorstoten. Met de Modenatie en het FFI speelt België een pioniersrol, ik ken geen soortgelijke initiatieven in het buitenland. Ze mogen nu allemaal eens komen leren bij ons.

Pascale Baelden / Foto’s Lieve Blancquaert / Make-up Ad Van Mierlo

“Het laatste defilé van Ann Demeulemeester maakte zeer veel indruk. Maar de kleding leek echt niets voor mij, tot ik de showroom bezocht.”

“Mijn laatste miskoop ? Een klassiek mantelpakje dat ik bijna niet heb gedragen, wegens te saai. Ja, misschien ben ik toch wel erg veranderd.”

“Alleen mijn bokkenpootlaarsjes van Martin Margiela lokken soms wel reacties uit in het parlement. ‘Zit dat wel goed ?’ vraagt men dan.”

“Net als in de mode lopen er ook ego’s rond in de politiek. Ik heb daarmee leren leven.”

“Met de Modenatie en het Flanders Fashion Institute spelen we een pioniersrol, ik ken elders geen soortgelijke initiatieven. Ze mogen allemaal eens komen leren bij ons.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content