Minstens één miljoen foto’s zou Ettore Sottsass, grand old man van het Italiaanse design, aan zestig jaar zwerven hebben overgehouden. Daarvan werden er nu tweehonderd in een hoogst merkwaardig boek verzameld. ?Je mag het voor mijn part zelfs hoerig noemen. Want alle vernieuwingen in de mode hebben we aan prostituees te danken, niet aan de dames in de opera.?

Max Borka

Het wordt een moeizaam gesprek. Door talloze telefoons gebroken. En door pijnlijke stiltes, vanwege Allen Ginsberg, die zonet is gestorven. Ettore Sottsass heeft pas gehoord dat hij zowat de laatste was die met de dichter sprak eer die definitief in een coma wegzonk. En de tranen blijven hem in de ogen springen.

Aan de tafel van zijn Milanese bureau zit ook Ernest Mourmans, van de gelijknamige galeries in Maastricht, Parijs en Knokke. Hij had de afgelopen jaren nog een paar tentoonstellingen met objecten van Sottsass en zijn partner Johanna Grawunder georganiseerd, fruitmanden, vazen en boekenkasten, waarin je ook nog duidelijk de erfenis van Memphis herkennen kon. Sottsass had in de catalogus van Big and Small Works de hoop uitgesproken dat ze ook als een soort van remblokken ervaren zouden worden. Iets waarmee de snelheid van het huidige bestaan tot nul zou worden teruggebracht. ?Tot we opnieuw in staat zijn neer te zitten en naar de voorbijvliedende wolken te staren, en de ruimte hebben om ons bij elke nieuwe gebeurtenis af te vragen : wat is dit ??

Traag vorderen intussen ook de werkzaamheden aan de vier villa’s die hij, alweer dankzij Mourmans, in België op stapel heeft staan. ?Dat heeft alles met mijn manier van werken te maken?, zegt Sottsass. ?Er is niet echt een duidelijk omlijnd plan. Van Ginsberg heb ik geleerd dat het leven als een stroom moet worden geleefd, een beweging die van geen ophouden weet. En zo gaat het ook met mijn projecten. Alles kan op elk moment worden omgegooid.?

Van bij het begin, toen hij in 1947 als 30-jarige met een eigen bureau begon, had ook de afkeer voor de rationele, weldoordachte en erg functionalistische architectuur van die dagen, zonder de minste ruimte voor verrassingen, hem het werken als architect al zo goed als onmogelijk gemaakt. Hij had zich al snel op kleinere objecten gegooid en was, naast een succesvol ontwerper bij Olivetti (waarvoor hij in 1969 onder meer de beroemde knalrode draagbare Valentine-schrijfmachine ontwikkelde), een grootmeester van het tegendesign geworden. Via zijn vrouw Fernanda, die onder meer Howl van Ginsberg vertaalde, klitte hij midden de jaren zestig in de Verenigde Staten samen met de Beat Poets, en een song van Dylan leverde begin de jaren tachtig mee de inspiratie voor de meest beroemde beweging waarvan Sottsass de voortrekker was. Memphis verwees enerzijds naar de oude hoofdstad van Egypte en een wereld van duistere rituelen. En anderzijds stond Memphis ook voor de stad van Elvis, en voor pop. Luid, vrolijk, kitscherig, hoekig, onhandig, plastic en artificieel. Een kast werd een totem, gehuld in waanzinnig smakeloze kleuren. Of zoals Sottsass zei : ?Van de oude rites is vandaag alleen nog een consumptief gedrag overgebleven, naar de supermarkt gaan of iets dergelijks.? Met Memphis wilde hij naar de oude rituelen terugkeren.

Uiteindelijk was ook het avontuur met Memphis voor Sottsass van korte duur. Want hij was nu eenmaal wat hij was : een zwerver. Zelfs vandaag, en sinds half september is hij 80, blijft hij zich nog met de regelmaat van de klok naar China bewegen, waar hij met de Sottsass Associati, een bureau dat hij in ’80 oprichtte, enkele projecten lopen heeft. Na een onderbreking van decennia kon hij pas midden de jaren tachtig opnieuw architecturale projecten van enige allure realiseren. En net als in zijn vroege jaren is het een architectuur die zich vooral op de volkse koterijen blijft inspireren, het soort architectuur dat door de eeuwen heen als een maatpak rond een volk groeit, onbewust haast. Afgemeten aan zijn faam, want tenslotte blijft hij dé grootmeester van het Italiaanse design, zijn de projecten van de Sottsass Associati niet eens zo talrijk, en België, het koninkrijk der koterijen, mag zich vandaag dankzij Mourmans tot zijn beste klanten rekenen.

Maar Mourmans en zijn klanten blijven zich over hun projecten in groot stilzwijgen hullen. En wij zijn tenslotte in Milaan om over iets anders te praten. Een van de vele vrouwen in zijn leven, Barbara Radice, had het aantal foto’s dat hij tijdens zijn talloze zwerftochten nam in ’93 in een monografie al op minstens één miljoen geraamd. En daarvan werden er nu 202 in een boek gebundeld, met de titel The Curious Mr. Sottsass. Photographing Design and Desire.

Een andere Belgische partner van Sottsass, Galerie Argentaurum, toonde onlangs nog een aantal van de fotoreeksen die Sottsass maakte toen hij in de vroege jaren zeventig door Spaanse woestijnen zwierf. Als een heremiet had hij er met constructies van stokken en twijgen de principes van de architectuur herdacht. Maar de foto’s in dit boek zijn anders : eenvoudige snapshots die rond thema’s als deuren, muren, keukens, bomen, grafzerken, destructie en eros gegroepeerd werden, en aangevuld werden met enkele intimistische en poëtische teksten. Ze zijn een beetje als de meester zelf : wars van perfectie en technische hoogstandjes, amateuristisch zelfs. En toch hebben ze een onwaarschijnlijk boeiend verhaal te vertellen. ?Want al te perfect?, zegt Sottsass, ?is een leugen.?

Hebt u een idee van het aantal foto’s dat u in uw leven hebt gemaakt ?

Ettore Sottsass : Veel, heel veel. Want ik begon ermee toen ik achttien was. Ik sleur al zo’n zestig jaar met camera’s.

Maar u had tot voor kort niet echt de bedoeling om er een boek mee te maken.

Nee, ook al omdat mijn vertrouwen in de fotografie niet erg groot is. Zo’n lens is immers als een glazen oog, of de stijve nek van Von Stroheim. Mijn foto’s waren meestal alleen maar als een soort van geheugensteuntje bedoeld, maar zelfs als het daarop aankwam, bleken ze maar een erg pover substituut. Ik heb nu en dan wel een aantal van die beelden in tijdschriften gepubliceerd. Maar een boek, nee. Of toch : ik wilde een boek met foto’s van muren maken. Het probleem was echter ook dat ik tot tien, vijftien jaar terug een armoedzaaier was. Ik moest het met erg slechte camera’s stellen, zonder lichtmeter, zonder focus. Het resultaat was er ook naar. Nu is er in dit boek toch een hoofdstuk aan muren gewijd. En het zal er misschien ooit nog eens van komen, een boek met niets dan muren, tweeduizend pagina’s dik…

Die fascinatie voor muren heeft ook veel met uw passie voor verval te maken.

Muur en architectuur zijn een en hetzelfde. En bij zo’n muur hou ik het meest van zijn gewicht, zijn massa. Maar ook van de manier waarop hij slijt onder het gewicht van de tijd. De mens tracht dat altijd weer te ontkennen. In Egypte werd ik ooit eens meegenomen naar een politiecommissariaat omdat ik een oud en verweerd raam aan het fotograferen was. En in wat toen nog Joegoslavië was, werd ik gearresteerd omdat ik een lichtjes gammele stoel in een beeld wilde vastleggen. Gebouwen zijn meestal van een onwaarschijnlijke pretentie : ze laten uitschijnen dat ze de zwaartekracht kunnen tarten, en gemaakt zijn om voor altijd overeind te blijven. Dat heeft met een hunker naar een gevoel van almacht te maken. En een ontkenning van het leven zelf, dat nooit stilstaat, voortdurend verandert, en alles tot stof herleidt.

Dit boek is een soort omgekeerde biografie. U begint met de oorlog, beelden van vernieling en kerkhoven, en aan het eind belanden we bij hoofdstukjes die de lof zingen van de eros en de deugden van het nomadenbestaan. U begint met de winter en eindigt bij de zomer. Optimisme troef, zou ik zo zeggen.

Dat laatste klopt. Al is het het optimisme van diegene die weet dat er niets meer te verliezen valt. Omdat het niet meer erger kan. Bij Memphis was dat ook al het geval. Dit boek is overigens niet echt een biografie. Het vertelt eerder een geschiedenis van een denken. Over dit beroep, en de relatie tussen dit beroep en het leven, de muren rondom. Het boek begint wel met dat kleine biografische verhaal over die jeugdliefde, en daarna volgt een hoofdstuk over de oorlog. En als het ook verder de indruk wekt een biografie te zijn, heeft dat te maken met het feit dat ik alleen maar spreken kan over dingen die ik zelf aan den lijve ervaren heb. Maar er zouden bijvoorbeeld veel meer vrouwen in figureren als dit echt een biografie was.

Ja, waarom zijn ze zo weinig talrijk ?

Omdat ze er niet van houden om in zo’n boek te worden opgenomen. En er is natuurlijk ook de jaloezie. Soms wordt er in dit boek zelfs een beetje vals gespeeld. Kijk, deze naaktfoto hier. Het is niet de oorspronkelijke. Het is fake, een remake, waarbij het meisje van een vriend in exact dezelfde omstandigheden poseerde. Voor mij heeft dat natuurlijk niet de charme van die foto van weleer. Maar ik vond dat hij niet ontbreken kon.

Anderzijds is het ook vreemd dat in deze geschiedenis van uw denken ook haast elke verwijzing naar Memphis ontbreekt, of mensen als Allen Ginsberg en de Beat Poets. Want tenslotte hebt u die dichters in het begin van de jaren zestig zelfs nog uitgegeven.

Ja, maar dat laatste was vooral de verdienste van mijn vrouw, Fernanda Pivano. En het zou onheus zijn geweest om te gaan lopen met die eer. Dit gezegd zijnde : ook daar bestaan foto’s van, en er is zelfs ooit nog een project geweest om ze uit te geven. Het boek ligt al min of meer klaar. En misschien komt er nu ook wel wat van, nu Ginsberg is overleden.

Wanneer had u Ginsberg het laatst ontmoet ?

Afgelopen herfst. Op de Piazza del Duomo, hier in Milaan. Het was zo mooi. De zon die onderging, en wij die daar als oude vrienden zaten, pratend over die vriendschap. Alsof we beiden wisten dat iets op zijn einde liep. Hij telefoneerde afgelopen vrijdag. Ik was net weg van kantoor, en toen ik ’s avonds terugbelde, was er die stem die van heel ver kwam : ?Ettore, I’m dying.? Hij kon nog amper praten. Men heeft me later verteld dat hij na ons gesprek in coma is gegaan. En die stilte, die stilte aan die telefoon…

En dan schrijft een van uw andere vrouwen, Barbara Radice, in haar monografie dat u nooit vrienden had.

Ha. Tja. Ik heb geen vrienden, en anderzijds is iedereen een vriend. Maar dit verhaal met Ginsberg is zo speciaal. We hebben wat afgereisd, samen, en ik herinner me bijvoorbeeld nog die rit van Pisa naar Firenze, toen hij me het probleem van het ritme van depoëzie probeerde uit te leggen. Een ongelooflijke ervaring. Hij was door en door een literair man, begreep amper wat van architectuur, en mijn design was ook nog zo simpel in die dagen. Ik ontwierp toen nog schrijfmachines voor Olivetti, en ik geloof niet dat hij daar erg van onder de indruk was. De interesse kwam pas met Memphis. Ik geloof dat hij dan pas begrepen heeft dat ook ik met mijn werk uit dat keurslijf van het rationalisme wilde raken. Weg van het intellectualisme, naar een architectuur die van alle zintuigen was. Elk van ons beiden was ook erg goed bevriend met Francesco Clemente, de schilder, die tot op het laatst aan het sterfbed van Allen zat. Ook dat heeft tussen ons een brug geslagen.

Wat uw boek onder meer zo verrassend maakt, is dat naast de voor de hand liggende figuren ook de voor de hand liggende gebouwen in uw reisverhalen ontbreken. U heeft een merkwaardige voorkeur voor alles wat anoniem aan de rand leeft, of door anderen wordt afgedaan als lelijk. U reisde ook naar bestemmingen waar toen haast nog niemand aan dacht : Guatemala, Venezuela. En zelfs in Jemen fotografeerde u kleine huisjes, niet die beroemde wolkenkrabbers.

Mensen in wolkenkrabbers zingen niet. Ik fotografeer weinig in stadscentra. Erg weinig. Ik voel me daar ook niet zo welkom. Ik word erg wantrouwig als ik met die Pompistische architectuur word geconfronteerd, die massieve blokken uit glas en aluminium die zich in duisternis hullen van zodra op vrijdagavond de laatste de deur achter zich dichtslaat. Het bestaan van zo’n moloch heeft altijd wel wat met een of ander instituut te maken, de monarchie, het leger, de kerk, een bank, het gerecht. En mijn liefde gaat naar mannen die te midden van hun uitgeputte vrouwen en onhandelbare kinderen een huis moeten tekenen, op een tafel waarop de etensresten nog niet helemaal verdwenen zijn, in een kamer die naar reuma geurt, ziekte, een bevalling, en verveling. Hun ontwerpen komen uit het hart van het bestaan. En niet uit het hoofd van iemand die ’s avonds met zijn opdrachtgever aan een Martini zit te nippen. Ik heb dat gevoel voor een deel ook van Pasolini geërfd. Hij schreef ooit een artikel dat mij erg schokte. In het centrum, zei hij, vind je alleen maar mensen en instellingen die wat te verdedigen hebben. En dat leidt onherroepelijk tot fossilisering. Maar in de voorstad heeft men niets te verliezen. Men leeft er op straat, en niet in een brandkast. Men kent er de ramp die leven heet zoveel beter. De nieuwsgierigheid is er ook groter, de honger, en leven is er synoniem van risico’s nemen. Mode bijvoorbeeld hebben we aan prostituees te danken, en niet aan die dames in de opera. De mini-jurk was het werk van straatmadeliefjes, en de noodzaak om hun benen te tonen. En iedereen weet ook wel aan wie we die baseball cap te danken hebben. Aan de zwarten en hun getto.

Hetzelfde geldt voor kleuren, de gewoonte om met een groene broek en een rood hemd te lopen. Als we die voorsteden niet hadden, waren kleuren al lang verbannen geweest.

En toch zie je ook in België dat er nauwelijks een ernstige architect te vinden is die zich met die voorsteden wil inlaten. Met die baanwinkels bijvoorbeeld. Ze kiezen liefst van al voor het platteland, het paradijs. En niet voor de hel.

Ja, het is zo makkelijk. Weet je : het leven is een total loss. En die ene juiste weg bestaat niet, alles mag. En toch blijven we aan die conventies kleven, als ging het om eeuwigdurende wetten. Ik wil een verandering aanreiken, een nieuw spel. Kwestie van die Angst wat minder als een keurslijf te laten klemmen.

Er is één ding dat ik moeilijk begrijpen kan. Dit boek is andermaal een pleidooi voor bescheidenheid, het kwetsbare, een arte povera. En toch blijven uw eigen ontwerpen keer op keer een zekere monumentaliteit uitstralen.

Ja, maar je mag niet verwarren. Ik kies voor het zware, omdat ik het aardse niet wil ontkennen. Ik vergelijk bouwen graag met koken. En mijn voorkeur gaat naar de Italiaanse stijl, een keuken die door de eeuwen heen door boeren, vissers en berggeiten overgeleverd werd. Ruw, en met ingrediënten die zichzelf blijven. Maar anderzijds hebben die monumentale objecten nooit schrik om zich belachelijk te maken. Dat vind je niet bij die architectuur van de macht : die is door en door ernstig. Mijn monumentaliteit is geen metafoor voor de macht, maar wel voor de moed der wanhoop, en kwetsbaarheid.

Reist u nog ?

Het wordt moeilijker en moeilijker. Maar de voorbije twee jaar ben ik nog vaak naar China geweest, omdat we daar bouwen, en omdat ik daar nog een oude Spaanse liefde heb. We zijn er onder meer in de bergen gaan rondtrekken om er een aantal merkwaardige ronde huizen te bestuderen.

Het is dezelfde Spaanse, neem ik aan, waarmee u in de jaren zeventig door Spanje bent gaan zwerven. De foto’s die u toen nam, en toch heel anders waren, zijn ook niet in dit boek opgenomen.

Ze zijn genomen op een moment waarop de functie van het design hier radicaal in vraag werd gesteld. Want wat is design ? Gaat het erom dingen te ontwerpen die nog beter verkopen dan de vorige ? Of gaat het erom iets te ontwerpen waarmee we de dood nog beter in de ogen kunnen kijken ? Dat soort vragen wilde ik met die foto’s opwerpen. Ik was ook zo onwaarschijnlijk verliefd. Ik was de 50 voorbij, en zij nog niet half zo oud. En ze was zo mooi. Erg wild, Spaans, en toch heel zacht.

En om bij die beeldspraak van daarnet te blijven : we wilden weg uit het centrum. Naar waar de beschaving zo weinig mogelijk knelde. Het heeft me pakken geld gekost, want elke week reisde ik van Italië naar Barcelona, en van daaruit ging het dan richting woestijn.

Van woestijn gesproken : u heeft intussen ook een paar projecten lopen in België.

Drie huizen, ja. Of zijn het er vier ? Juist. Paradijselijke projecten. De opdrachtgevers zijn ook niet geconditioneerd door een geprefabriceerd denken en de communicatie loopt voortreffelijk. Ik zie zo’n huis als een dorp, een groep van heel diverse plekken. Met kamers die telkens weer een ander uitzicht te bieden hebben, ander licht, andere geluiden. De ene keer is het raam erg klein, de andere keer weer groot. De ene keer is de vloer erg luxueus, de andere keer heel dom. Met zo’n verhaal kan je voor de klant een maximum aan mogelijkheden scheppen.

En ik mag aannemen dat elk van die huizen een gesloten keuken zal hebben ?

Ha, ja. Want een keuken is een soort van backstage waar het grote mysteriespel wordt voorbereid, een dagelijks ritueel waar doden en overlevenden onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. In deze tijden van fastfood is dat gevoel haast volledig verdwenen. Iedereen wil nu een open keuken die geruisloos in de rest van het huis verglijdt. Maar mij zal je geen krimp zien geven.

Ettore Sottsass. The Curious Mr. Sottsass. Photographing Design and Desire. Thames and Hudson, 1997, 224 pagina’s, 1295 fr.

Appartement in Rome, met veel notelaar.

Gerenoveerd 18de-eeuws huis in Londen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content