Piet Swimberghe

Honderd jaar geleden werd de beroemde tekenaar Maurits Cornelis Escher geboren. Hij had geen kaas gegeten van wiskunde, maar zijn oeuvre blijft mathematici fascineren.

In ons land liet Maurits Cornelis Escher pas in de flowerpowertijd van zich spreken. Toen raakte het jonge volkje in de ban van zijn repetitieve prenten, waarmee hij de oneindigheid trachtte te benaderen. Deze optische tekeningen kwamen erg exotisch over. Escher koos onderwerpen die toen goed in de markt lagen, zoals bloemen, insecten, hagedissen en slangen: bescheiden facetten van de natuur die perfect pasten bij de tijdgeest. In Escher vonden sommige kunstenaars een bondgenoot tegen de gevestigde kunstwereld. Omdat hij buiten het academische en avant-gardistische kunstgebeuren stond, werd hij tot volwaardige buitenbeen gekroond. Dat nam niet weg dat hij een mateloos succes kende, natuurlijk in zijn vaderland, waar hij al in de jaren vijftig een plaats vond in belangrijke musea.

Ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag organiseert de Kunsthal in Rotterdam een retrospectieve tentoonstelling waarin ook zijn levensverhaal aan bod komt. Daaruit komt een andere Escher tevoorschijn: een fijnbesnaarde heer van stand. Zijn geboortehuis is een van de riantste stadspaleizen van Leeuwarden: Het Princessehof, nu een beroemd ceramiekmuseum. Hij was niet onbemiddeld, heeft niet moeten werken om den brode, en stapte rustig door het leven met de pen in de hand: om brieven te schrijven en om te tekenen. De problemen van de artistieke bohémien waren hem onbekend, want nauwelijks zeventien jaar oud beschikte hij over een eigen atelier. Dat verklaart waarom hij de luxe had om zich volkomen los van andere kunstenaars te ontwikkelen: Escher leefde gelukkig, omringd door vrouw, kinderen en ouders.

De familie Escher heeft erg veel gereisd. Eerst trok Maurits met zijn ouders naar de Franse Rivièra en Toscane. Een jaar later, in 1922, reisde hij het hele voorjaar door Noord-Italië en Spanje. In de jaren twintig en dertig verbleef hij jaarlijks een paar maand aan de Middellandse Zee. Hij hield er een woning op na in Rome. Ondertussen tekende hij albums vol landschappen en stadsgezichten. In Rome trok hij er zelfs ’s nachts op uit om de stad te portretteren. Niet vreemd voor een graficus: hij maakte vooral potloodtekeningen die omgezet werden in houtsneden en linosneden, zijn palet beperkte zich tot zwart en wit. Daarvoor vond hij extra inspiratie in het nachtelijke Rome.

Escher ontwikkelde zich dus volkomen los van de moderne stromingen uit het begin van onze eeuw: erg belangrijk. Zijn eerste grafische werk is van 1916, toen abstracte schilders als Malevitsj en Mondriaan volop experimenteerden. In Frankrijk triomfeerden de kubisten en in Italië schoot het futurisme wortel, maar Escher vaarde tegen deze stroom in en tekende rustig en nauwkeurig zijn omgeving: hij maakt stadsgezichten, landschappen en portretten. Later leidde dit wel tot een vorm van abstracte kunst. Bijna veertig jaar oud, in 1936, werd hij gegrepen door de moorse kunst. Na een bezoek aan het Alhambra in Granada en de Mezquita in Cordoba was hij helemaal weg van moorse ornamenten. Hij kopieerde minutieus de tegelwanden van het Alhambra op millimeterpapier: de wijze waarop vormen feilloos in elkaar passen en uit elkaar voortvloeien, boeide hem. Nog in datzelfde jaar ontwierp hij zijn eerste vlakverdelingen: de optische puzzels. In die tijd veranderde ook zijn inspiratiebron. Vroeger tekende hij meer weidse landschappen en monumentale gebouwen. Daarna vond hij vreugde in kleine dingen, een mosplantje of een stukje rots: “Ik probeer de allerkleinste nietigheidjes zo nauwkeurig mogelijk na te tekenen om te beseffen hoe groot ze zijn.” Nog later werden zijn tekeningen bevolkt met insecten, hagedissen en slangen.

Zijn tekenstijl werd steeds nauwkeuriger en minder impulsief. Escher was altijd een Pietje precies. Dat merk je goed op foto’s: hij laat zich zien met jas en das, netjes geknipte baard, in een opgeruimde werkkamer en met fijngeslepen potloden in de hand. Hij leek verbazend goed op zijn vader die ingenieur was. Maurits Escher liet altijd verstaan dat hij van meetkunde geen kaas had gegeten en op school weinig punten haalde voor wiskunde. Maar eigenlijk ging hij eerder als een mathematicus te werk dan als een expressief kunstenaar. Is dat niet de verklaring van het feit dat zijn mathematisch opgebouwde tekeningen zo’n succes hadden bij wiskundigen? Diverse hoogleraren schreven uitgebreide wiskundige studies over zijn werk, alsof hij een nieuw soort meetkunde had uitgevonden. “Jammer dat ik er niets, maar dan ook niets van begrijp”, schreef hij ooit in een brief aan zijn zoon. Door de belangstelling van wiskundigen voor zijn werk voelde hij zich eenzamer dan ooit: “Ik hoor nergens meer bij. De mathematici kunnen nu wel vriendelijk en belangstellend en vaderlijk knikken, ik blijf toch maar een prutser voor hen. En de kunstzinnigen ergeren zich hoofdzakelijk.” Einzelgänger Escher hoorde zelfs op het hoogtepunt van zijn roem, in de jaren vijftig en zestig, nergens bij en werd door de kunstwereld niet echt au sérieux genomen. Maar dat is nu verleden tijd.

Tentoonstelling 100 jaar M.C. Escher, t/m 6 december in de Kunsthal, Museumpark, Westzeedijk 341, Rotterdam. Dagelijks open behalve op maandag. Infolijn: Tel. (00-31) 10.44.00.301.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content