Een rebel of een excentriekeling wil hij niet genoemd worden. Maar hij houdt er wel van om heilige huisjes omver te schoppen. “Omdat modehuizen fabrieken geworden zijn, en designerkleding dure confectie. Ik geloof in exclusiviteit, niet in grote dingen.” Erik Verdonck (34) is het buitenbeentje onder de nieuwkomers.

Het zorgde nogal voor opschudding die week in Parijs. Een Belgische nieuwkomer hield zelf geen presentatie of defilĆ©, maar ging met zijn mannequins op de stoep staan voor de shows van anderen, zoals Ann Demeulemeester en Dries Van Noten. “Fashion stalking”, noemde hij het zelf. “Hoe kun je als kleine ontwerper nog opvallen in de massa? Je kunt van inkopers en journalisten toch niet verwachten dat ze gedurende zeven dagen naar tien shows per dag gaan kijken en even enthousiast blijven? Daarom dacht ik: ik ben nog klein, ik doe het andersom, ik ga gewoon voor de deur staan.”

Die manier van werken was voor Erik meer dan een overlevingsstrategie. Het was vooral een statement. “De markt van designerkleding is oververzadigd. Ontwerpers concurreren elkaar kapot dezer dagen. Ik had echt geen zin om de hoop te gaan vergroten. Je kunt de kick die de Belgische mode twintig jaar geleden heeft teweeggebracht vandaag toch niet herhalen. De stijl Demeulemeester moet je niet meer opnieuw uitvinden. Dat hebben ze daar genoeg.”

Wat Erik wel doet, is unieke stukken maken. Enkel in tricot. Een deel maakt hij zelf aan zijn breimachine, een deel wordt vervaardigd in kleine ateliers. “Ik hou van die eigenheid van handgemaakt werk, van de fouten die er eventueel inzitten. Is dat nostalgie? Misschien. Maar er wordt aldoor zoveel geproduceerd. Het klassieke systeem is de fabriek die je zelf in gang gezet hebt, draaiende te houden. Dan vraag ik me af: waar is de creativiteit nog? En de vrijheid? Ik vind het absurd om honderd keer dezelfde jas te maken. Mensen zijn ook op zoek naar authentieke stukken. Hoe vaak hoor je niet zeggen: ‘Ik ben gaan shoppen maar ik heb niets gevonden?’ Terwijl er tonnen kleren in de winkels hangen.”

De termen ‘zomer’ of ‘winter’ bestaan niet voor Erik. “EĆ©n collectie per jaar is voor mij meer dan genoeg. Ik vind dat systeem van die seizoenen echt absurd. De wintercollectie hangt vanaf augustus in de winkels, maar dan moet de zomer in BelgiĆ« vaak nog beginnen. En wanneer het effectief winter is in januari, kun je die kleren niet meer kopen want dan beginnen de koopjes. Als de zomercollectie uitkomt, staan we dan weer allemaal met een paraplu en een dikke sjaal naar de etalages te kijken. Wie heeft daar nu iets aan? Enkel de boetieks, want mode is in de eerste plaats een economisch systeem dat moet draaien.”

Ook van het woord ‘koopjes’ krijgt Erik rillingen. “Ik begrijp niet dat je kunt zeggen dat iets passĆ© is omdat het uit het vorige seizoen dateert. Een stuk ligt twee maanden aan de volle prijs, en plots is het een koopje en wordt het gedegradeerd tot stockverkoop. Alsof het dan geen waarde meer heeft. Vandaar dat ik in BelgiĆ« niet in boetieks verkoop. In het buitenland kan ik niet anders, om praktische redenen. Maar hier organiseer ik mijn verkoop zelf, Ć©Ć©n maand per jaar, telkens op een andere locatie. Is de voorraad op, dan is het gedaan. Voor mij geen uitverkoop, geen maandelijkse kosten, geen druk van de seizoenen. Ik wil me niet door dergelijke structuren laten dicteren.”

Er zijn zo nog wel dingen die Erik in vraag stelt. Maten bijvoorbeeld. Met het label size: who cares? in zijn stukken genaaid steekt hij de draak met onze overdreven fixatie op maten. “Mensen zien op het etiket dat het een veertig is en zeggen: ‘Dat is niets voor mij.’ Terwijl je sommige modellen gewoon groter moet maken.”

Erik kan alles goed in de juiste proporties zien. Misschien ook wel omdat hij in de tien jaar nadat hij afstudeerde aan de Antwerpse modeacademie een hoop levenservaring opdeed. “Na mijn studies heb ik voor verscheidene commerciĆ«le merken gewerkt. Daar ging het echt om cijfers. Al wat niet goed had verkocht, was plots niet mooi meer. Toen dacht ik: als het zo zit, ga ik nog liever frieten bakken. En dat heb ik gedaan. Ik opende een frituur op de Waalse kaai in Antwerpen. Daar doe je pas mensenkennis op. Er kwamen mensen over de vloer die nog nooit van Van Noten gehoord hadden en perfect gelukkig waren. Je moet dat allemaal een beetje kunnen relativeren. In het wereldje zelf kunnen ze dat moeilijk. Wat me vooral stoort, is de unanimiteit van die modemensen. Als ze uit een defilĆ© komen, zullen ze nooit spontaan zeggen wat ze ervan vonden. Er wordt altijd eerst gepolst naar wat de anderen erover denken. Om toch maar niet het risico te lopen een ‘verkeerde’ mening te hebben. Wat mij boeit aan mode zijn de knotten wol, en daar iets mee maken. De rest, daar heb ik lak aan.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content