Pas op z’n 34ste trad Eric Mingus uit de schaduw van zijn vader, jazzlegende Charles Mingus. Omdat hij het geduld had om zijn eigen weg te vinden, is het debuut “Um…Er…Uh…” een manifest dat zijn effect niet mist.

De kennismaking met Eric Mingus op plaat was meteen raak. De debuut-cd Um…Er…Uh opent met de mokerslag His Blood’s In Me. De eerste regels gaan als volgt: “Grandpa blew his brains out in the house/he didn’t have the courtesy to take it outside.” Waarom zijn grootvader zich voor de kop schoot? Omdat zijn blanke dochter trouwde met een zwarte. Charles Mingus dus.

Verder in het nummer vertelt Eric Mingus over hoe de politie zijn vader tegenhield toen ze op een mooie dag samen aan het wandelen waren. De agent vroeg wat hij dan wel van plan was met dat blanke jongetje aan zijn hand. Troostend tegen Eric: “Het is oké, jongen. Je bent veilig. Die neger kan je nu niets meer doen.” De song snijdt je adem af. Heeft iemand ooit al zo openhartig over het probleem van een gemixte achtergrond gezongen? De cd staat vol met dat soort ontboezemingen, maar is tegelijk heel onderhoudend.

De kennismaking met Eric Mingus in levenden lijve laat ook een stevige indruk na. De halfbloed is een imposante figuur, die me vriendelijk en goedlachs te woord staat. Een knuffelbeer, zouden vrouwen zeggen. Al zou ik omwille van zijn postuur niemand aanraden ruzie met hem te maken, toch lijkt hij het felle en opstandige temperament van zijn vader niet te hebben geërfd. Charles Mingus stond erom bekend zijn muzikanten, het publiek en de journalisten regelmatig toe te snauwen. Tijdens ons gesprek lacht Eric zelf met de reputatie van zijn vader, die stierf toen hij vijftien was. “Als hij op een dag als deze het praten beu zou geweest zijn, joeg hij de interviewers gewoon weg.”

Wat hij dan wél van hem heeft? De ruimdenkendheid. Eric Mingus kan zijn jazzerfgoed niet verloochenen, maar toont op zijn debuut dat hij evenmin vies is van elektronica, van de politieke funk van Gill Scott-Heron, de poëzie van John Trudell, rock-‘n-roll, hiphop en soul.

Je zingt heel onbeschaamd over je leven en improviseert graag op het podium. Heb je er nog nooit iets uitgeflapt waarvan je spijt kreeg?

Eric Mingus: Spijt niet echt. Ik heb wel soms moeite om heel persoonlijke nummers live te brengen. Maar voor de rest: wat gezegd is, is gezegd. Op de cd staat een song die specifiek over iemand gaat, hoewel niemand buiten ons twee kan weten over wie precies. Die persoon heeft me dat echter kwalijk genomen. Dat is jammer, maar zo is het nu eenmaal: als je in mijn leven komt, is de kans groot dat ik over je schrijf. Dat zijn de consequenties. Misschien moet ik iedereen die ik leer kennen een document laten ondertekenen dat mij het recht geeft over hem of haar te zingen. (lacht)

Verbaas je jezelf weleens wanneer je improviseert?

Ja. Vaak zelfs. De woorden komen vanzelf, de melodie brengt ze als het ware mee. Op het moment zelf denk je: waar komt dat allemaal vandaan? Dat is een interessant gegeven. Daarom neem ik al die improvisaties ook op. Als ik achteraf naar de tapes luister, zie ik plots de referentiepunten. De herkenning: hey, dat is zoals die Funkadelic-plaat waar ik tien jaar geleden zo dikwijls naar luisterde. Trouwens, bij het schrijven is het niet anders. Ik kribbel alles neer zoals het me te binnen schiet. Het moet spontaan blijven. Daardoor krijg je een openheid. Het mag niet té bedacht zijn. Als je goed luistert, vind je uitschuivers op mijn cd. Versprekingen, kromme zinswendingen. Ik laat ze bewust staan, omdat het natuurlijke en organische karakter van de plaat voor mij primeert. Als ik me te veel op het technische aspect concentreer, zou ik mezelf niet meer zijn. Ik hou van eenvoud. Mijn akkoordenschema’s zijn ook heel simpel. Die cd is een open boek: dit ben ik. Mijn fouten moet je er maar bijnemen.

Omwille van die spontaniteit blijven je nummers live ook groeien.

Ik schrok mij een hoedje toen ik enkele dagen geleden nog eens naar het album luisterde. Er zaten partijen tussen die ik live niet eens kán spelen. Bij sommige passages stop ik met bas spelen omdat de combinatie met het zingen te ingewikkeld voor me wordt. Ik geef toe: ik sta met mijn basspel nog niet waar ik zou moeten staan. In het schrijven en in mijn stemgebruik investeer ik veel meer. Ik hoop dat mijn carrière goed blijft lopen, zodat ik meer tijd krijg om te oefenen. Ik wil me in de toekomst meer op de muzikaliteit toeleggen. Die verandering heb ik nodig. Ik ben dol op risico’s. Mijn volgende plaat moet totaal anders worden.

Je noemde jezelf ooit een “jazz funk punk”. Kan je je nog steeds in die omschrijving vinden?

Ik ondervind dat het moeilijk is om mij te categoriseren. Een criticus zei me onlangs: “Wat je doet, is au fond jazz.” Ik zou mezelf echter nooit als een jazzmuzikant beschouwen. Jazz is zeker van invloed geweest, maar de R&B van Otis Redding en techno evengoed. De eerste keer dat ik in Europa kwam, was ik aangenaam verrast toen ik in een platenwinkel zag dat Mahler, Meat Loaf en Mingus in hetzelfde vakje zaten. De marketing vereist tegenwoordig dat alles in genres onderverdeeld wordt. Dat vind ik een minder gezonde houding. Muziek is muziek. Ik ben zeker een punk in de zin dat ik nooit aan de verwachtingen voldoe. Ze moeten mij niet vragen als “de zoon van Charles Mingus”. Ik doe enkel wat ik wil, daar ben ik heel egoïstisch in. Muziek is kostbaar voor mij omdat ze mij emotioneel vooruithelpt. De lui van mijn platenfirma hoeven zich met niks te moeien. Ik lever hen een plaat en zij brengen die uit, zo simpel is dat.

In “Shake Up The World” zeg je: “Ik kan niet langer zwijgen over wat me allemaal dwarszit, ik moet de wereld mijn stem laten horen en iedereen wakker schudden.” Geloof je dat je met je muziek mensen kunt veranderen?

Interessante vraag. Ik weet echt niet of je iemand z’n houding kan veranderen. Pete Townshend van The Who zei ooit dat hij het gevoel had dat de rock-‘n-roll de wereld kon beïnvloeden, dat de muzikanten een revolutie leidden. Intussen is rock een industrie geworden. Ik denk wel dat je op kleine schaal iets kan teweegbrengen. Jonge musici komen mij vertellen dat ik hen inspireer. Mijn vader heeft ongetwijfeld ook veel betekend voor bepaalde mensen. Ik ken er die beweren dat ze toen ze jong waren twee jaar lang élke morgen een plaat van hem draaiden voor ze naar school gingen. Zijn muziek was blijkbaar een steun voor hen toen ze zich door hun tienerjaren worstelden. Ik denk dat vooral tieners gevoelig zijn voor die beïnvloeding. Als je ouder wordt, verlies je die gevoeligheid.

Maar ik betwijfel het of artiesten een grote omwenteling op gang zouden kunnen brengen. Zeker niet in Amerika. In mijn land draait het leven volledig rond geld en politiek. De muziek krijgt geen kans om een belangrijke rol te spelen. Maar ik wil de protestsongs van de jaren zestig geen oneer aandoen. Die hebben zeker de mensenrechtenbeweging een duw in de rug gegeven. Het probleem is natuurlijk dat de boodschap soms mis begrepen kan worden. Een goed voorbeeld vond ik The Way It Is van Bruce Hornsby. Ik herinner mij dat ik op een dag door Boston wandelde. Een dakloze vroeg de voorbijgangers om geld. Een blonde Harvard-studente schreeuwde hem toe: “Nee, ik geef jou niets. Het is zoals in dat liedje: that’s just the way it is, some things will never change.” Ik dacht: verdorie, dat is net het tegenovergestelde van wat Bruce Hornsby bedoeld heeft. Dus zong ik haar het vervolg toe: “But don’t you believe it.” Ze kreeg schrik en liep snel weg. (lacht)

Ik weet ook nog goed dat ik tijdens een optreden That Blood’s In Me als een gedicht voordroeg. Na afloop kwam een vrouw op me af. Ze zei: “Dat was het grappigste dat ik ooit gehoord heb.” Leuk om te horen dat je leven om te lachen is.

Om even op Pete Townshend terug te komen, hij schreef de historische woorden: “I hope I die before I get old.” Nu hij daadwerkelijk oud is, moet het raar zijn om daar op terug te kijken. Al is hij nog altijd een kwaaie kerel, hoor. Ik zag hem onlangs nog live bezig. Vrij intens optreden. The Who waren jeugdhelden van me. Omdat ik was opgegroeid met jazz en klassiek zette ik me daar in mijn adolescentie tegen af. Na de dood van mijn vader ontdekte ik de rock-‘n-roll. Toen ik voor het eerst My Generation hoorde, wist ik niet waar ik het had. Ik cover Baba O’Riley van The Who. Een van mijn favoriete nummers aller tijden. Ik heb al het geluk gehad Townshend te kunnen spreken. Boeiende gast.

Je maakte pas op je 34ste je solodebuut. Heb je, als je een beroemde vader hebt, meer tijd nodig om je eigen weg te vinden?

Het is sowieso al een hele klus om je eigen weg in het leven te vinden. Dat is de realiteit: het is voor niemand eenvoudig om uit te zoeken wie je bent en wat je wil. Ik kreeg toen ik jonger was al aanbiedingen om platen op te nemen. Voor véél geld zelfs. De platenbonzen hengelden naar mij uit commerciële overwegingen. Ze wilden me covers laten brengen. Ik besefte dat ik talent had als zanger, en misschien zou dat wel een succes geworden zijn, maar prefereerde toch een eerlijker pad te volgen. Het heeft me inderdaad tijd gekost om van zijn erfenis los te komen en uit te vissen wat ik van hem had en wat echt van mezelf was. Mensen die nu nog denken dat ik van mijn achternaam wil profiteren, hebben het helemaal niet begrepen.

Een Brits journalist verwees in een recensie van Um…Er…Uh… plots naar het in de context irrelevante verhaal dat je vader ooit op één nacht tijd met 25 vrouwen heeft geslapen. Zoiets moet kwaad bloed zetten.

Toch niet. Er zijn belangrijker dingen om me kwaad over te maken, zoals jonge mensen in mijn straat die honger lijden. Het ergert mij alleen dat sommige critici de plaats van mijn vader in de jazzgeschiedenis niet erkennen. Ze wijden uit over zijn vermeende uitspattingen en negeren zijn waarde en zijn nalatenschap van 300 platen. Ik vind het cool dat ik met het internet nu een medium heb waarmee ik kan reageren op de onzin die bepaalde journalisten rondstrooien. Ik heb een aantal van die kerels trouwens een e-mail gestuurd, waarop ze uiteraard niet antwoordden. Ze zitten in hun ivoren torentje. Die legende over die 25 vrouwen heeft die gast gehaald uit de autobiografie Beneath The Underdog, maar bij mijn weten is er geen verband tussen mijn vaders libido en zijn werk.

Het lijkt mij dat je in Karen Mantler, de dochter van Carla Bley, een soulmate hebt gevonden. De frisheid en de humor in haar plaat “My Cat Arnold”, waaraan jij meewerkte, vind ik ook in jouw muziek terug.

We werken al sinds ’89 samen. We sloegen tot nog toe op drie platen de handen in elkaar. Ze kan heel jolig zijn, ja. We hebben een fijne relatie. Een soulmate zou ik haar niet meteen noemen, maar het is steevast fun om met haar in zee te gaan. Als ik met haar in de studio zit, waan ik me even op een andere planeet. We go crazy. Een verademing is het. Maar je kan je niet voorstellen hoe hard het is geweest om My Cat Arnold uitgebracht te krijgen. Het leuke is dat zij veel meer vrijheid aan haar gastmuzikanten geeft dan de meeste collega’s. Haar moeder Carla heeft mij bovendien vocaal gecoacht. Zij is voor een groot stuk verantwoordelijk voor mijn zangstijl. Ze heeft me weggehouden van de traditionele valkuilen waar het gros van de beginnelingen in tuimelt. Ik bewaar een speciaal plekje in mijn hart voor haar. Ik heb ook met haar getoerd. Die familie is me heel dierbaar. Het zijn échte mensen, échte artiesten.

Eric Mingus, Um…Er…Uh… (Some Records).

Concerten: 3/11, Crossing Border Festival, Amsterdam; 4/11, AD, Diksmuide; 5/11, Soundstation, Luik.

Peter Van Dyck / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content