Gabrielle Claes is konservator van het Koninklijk Filmarchief. Schrijver/cineast Eric De Kuyper was in een vorig leven adjunkt-direkteur van het Nederlands Filmmuseum. Film bindt hen, ook nu nog.

MARLEEN WYNANTS

FOTO : LIEVE BLANCQUAERT

Gabrielle Claes : De manier waarop Eric destijds “De Andere Film” inleidde, in smoking, naast een palmboom die de nodige schaduwen werpt en met een sigaartje in de hand, is typisch voor hem. Die sfeer, die kunstmatigheid, dat spel met licht en schaduw, dat ligt hem biezonder goed. Een leitmotiv eigenlijk want in één van de scènes van zijn film “Casta Diva”, vind je die exacte setting terug. Een sfeerschepping trouwens die voor het eerst opdook in het programma dat Eric samen met Harry Kümel plande rond Joseph von Sternberg. De Duitse cineast was eind 1968 door mijn voorganger, Jacques Ledoux, in Brussel uitgenodigd. Ik was pas afgestudeerd, werkte pas enkele weken in het Filmarchief en wist amper wie Joseph von Sternberg was. Hij deed de hele tijd venijnig over Marlene Dietrich ; volgens hem verstond ze absoluut niets van waar hij tijdens de opnamen van “Der Blaue Engel” naartoe wilde.

Dat was de tijd van mijn eerste ontmoetingen met Eric. Hij liep af en toe rond op het Filmarchief. Hij had veel bewondering voor Ledoux. Ze praatten graag met elkaar en ik ben blij dat ik daar meestal bij mocht zijn. Eric is dan naar Parijs getrokken en nadien naar Nijmegen en we hebben hem jaren niet gezien. Tot hij adjunkt-direkteur van het Nederlands Filmmuseum geworden is. Samen met Hoos Blotkamp heeft hij op drie, vier jaar tijd het hele archief wereldberoemd gemaakt. Ze hebben het helemaal anders aangepakt dan wij hier in Brussel. Zij hadden het geluk op een slapend archief te stuiten waarin ze de fameuze De Smet-kollektie ontdekt hebben, ongelofelijke films uit de jaren 1910 en 1920. Die films hebben ze op een unieke manier naar buiten gebracht. Hoos op organizatorisch vlak, Eric gaf er een intellektuele en retorische dimensie aan. De evaluatie van de films zelf was Erics belangrijkste bijdrage. Hij is lang een klassiek cinefiel geweest, ging naar films, naar festivals. Hij is altijd nieuwsgierig geweest naar nieuwe auteurs, naar mensen die op een bescheiden, zuivere manier te werk gingen, zoals een Fassbinder. Maar ook gestileerde dokumentaires trokken hem aan, pretentieloze dingen met veel aandacht voor kleur, waar de kracht van het beeld voor zichzelf spreekt. Je kunt dat ook doortrekken naar zijn eigen films, alleen krijg je dan dat kleine gevoel van wanhoop erbij dat ik nooit heb teruggevonden in zijn filmselekties. Nu interesseert de hedendaagse film hem niet meer. Hij is ook van wereld veranderd, hij zit nu vooral in de akademische wereld. Voorlopig komt hij nog wel naar de filmarchieffestivals en ik hoop dat dat zo blijft.

Waar we (h)echt voor samengewerkt hebben, was voor de Nederlandse Erasmusprijs die Ledoux postuum gekregen heeft. In 1988 moest de prijs gaan naar iemand uit de filmwereld. Huub Bals, van het filmfestival van Rotterdam, en Eric zijn in dat komitee terechtgekomen en hebben hiervoor geijverd, vooral naar Ledoux zelf toe. Het was een zeer prestigieuze prijs, goed voor vier miljoen, maar Ledoux wilde van geen prijs weten. Hij wou er absoluut niets voor doen terwijl je voor zo’n prijs toch wel moet solliciteren, een dossier indienen en zo. Dus hebben Eric en ik dat een beetje achter zijn rug gedaan. Stilaan hebben we hem kunnen overtuigen om mee te doen. Ledoux was toen al erg ziek en wanneer de prijs officieel werd uitgereikt, was hij al overleden.

Parallellen tussen de manier waarop Eric en ik iets ondernemen, zijn er niet. Hij heeft destijds die funktie van adjunkt-direkteur aangepakt als een “kreatie”, als het maken van een film. Dat is mijn ingesteldheid niet, ik ben geen filmmaker, ik ben ook geen schrijver. Dus toen ik opvolger werd van Ledoux, heb ik het archief proberen te laten draaien binnen de sterke struktuur die er bestond. Eric was natuurlijk de perfekte persoon om Ledoux op te volgen, maar zijn ambities lagen niet in de dagdagelijkse organizatie van een filmarchief. Ledoux’ levenswerk mocht niet stilvallen of ineenstorten en Eric heeft me daarin geholpen, als raadgever, als kenner en als vriend. Ook nu nog blijft hij mij steunen in mijn aanpak van het filmarchief en in mijn afkeer van goedkope “evenementen”. We draaien 1000 archieffilms per jaar. Als potentiële sponsors mij vragen : “Wat is het evenement van de week ? “, dan kan ik alleen maar zeggen : “Het feit dat er elke dag vijf films op het programma staan, zeker ? ” Waarom zou ik honderd Mexicaanse films programmeren ? Ik kan ook de drie beste in een grotere zaal draaien, met veel tamtam, dat is een stuk makkelijker. Maar ik weiger om daaraan mee te doen. Ook al denk ik dat de evolutie onvermijdelijk in die richting gaat. Daarom zit ik elke dag achter mijn rommelige tafel en zijn mijn dagen gevuld met details uit het dagelijks leven van een filmarchief. Ik heb dus niets te maken met dat “luie leven” van Eric. Hij is verschillende keren radikaal gestopt met een bezigheid om iets totaal anders te beginnen zonder veel garanties dat het ging draaien. In die zin ben ik misschien nog luier dan hij, ik klop veel en lange uren maar ik heb een vaste struktuur nodig om te kunnen werken. Eric werkt zonder die struktuur en heeft gekozen voor een leven waarbij hij alleen op zichzelf kan rekenen. Op dat vlak heeft hij tamelijk veel discipline. Wat we wel gemeenschappelijk hebben, is dezelfde afkeer van de agressiviteit en vulgariteit van reklame, van zichzelf te verkopen. We voelen ons wat reaktionair, van de oude tijd. En we zijn daar een beetje fier op. Eric had eigenlijk van die “ouwe tijd” moeten zijn, maar dan wel heel rijk natuurlijk. Hij reist graag en stuurt me postkaarten vanuit prachtige hotels. Zijn manier van reizen doet me altijd denken aan Henry James : mooi gekleed en elegant op een terrasje van een luxehotel zitten schrijven, dat is typisch Eric.

Eric De Kuyper : Je moet elkaar privé niet echt goed kennen om een diepe affiniteit te voelen. Gabrielle en ik kennen elkaar privé helemaal niet, ik heb nooit geweten wie haar vriendje was of met wie ze ging, ik heb nooit geweten waar ze woont, ik heb niet eens haar privé-adres. Haar telefoonnummer heb ik pas gekregen toen Jacques Ledoux gestorven is en ze niet meteen wist of ze hem zou opvolgen of niet. Maar telkens als we elkaar zien, zijn we blij. Ik kom nooit naar Brussel zonder Gabrielle te zien.

In de jaren zestig kwam ik elke dag naar het Filmmuseum, ik zag daar één of twee films per dag. Er was een periode dat Jacques Ledoux, Gabrielle en ik, elkaar elke dag zagen. Gabrielle en ik zijn samen opgegroeid rond en in die filmwereld. Voor haar, zowel als voor mij, is dat bezig zijn met film heel intens. Dat is een deel van ons leven. En precies omdat film voor mij zo intiem is, is Gabrielle ook een intieme vriendin. Film is de grote band, ook nu nog. Toen ik voor het Filmmuseum in Amsterdam werkte, waren we echte kollega’s. Maar dank zij haar blijf ik ook nu nog in kontakt met film : ze vraagt me om een boek te schrijven over een bepaalde cineast, ik hoor van haar welke films er zijn, hoe het gaat met de cinemateek, de problemen van de archieven in het buitenland, allemaal dingen waar ik vroeger mee begaan was.

Professioneel gezien bewonder ik haar vooral om twee redenen ; ze is medewerkster geweest van een geniaal maar moeilijk iemand als Jacques Ledoux en er zijn niet zoveel mensen die dat zolang hebben volgehouden. Nu zet ze het werk van Ledoux op een schitterende en kreatieve manier verder ; in een andere sfeer, in een andere stijl. Geleidelijk aan is ze haar eigen stempel beginnen drukken, en dat wordt hoe langer hoe duidelijker. Het Filmarchief had na Ledoux ook kunnen sterven want als daar geen krachtige persoonlijkheid achter zit, gaat zoiets dood.

Ledoux en ik hadden een vruchtbare samenwerking, vooral tussen 1965 en 1975. Gabrielle is daar toen bijgekomen en samen deden we aan scouting in de marge, we brachten films op de televisie die nadien hun plaatsje in het Filmarchief kregen. Ik ben gepolst als kandidaat-opvolger van Ledoux, een grote eer, maar ik zou nooit zo’n funktie in België willen of durven aannemen, omdat het merendeel van je tijd naar de politiek gaat : het verkrijgen van subsidies, het behouden ervan, het vermeerderen ervan. Die politieke kant deed Ledoux ook met tegenzin, ik heb daar evenmin talent voor. Gabrielle heeft zich eigenlijk opgeofferd want het blijft een ondankbare taak. Iemand moest het doen. En omdat er niet zoveel goede kandidaten waren, voelde ze zich verplicht. Ik heb me als vriend en kollega dan op mijn beurt verplicht gevoeld om haar in de mate van het mogelijke de nodige moed in te blazen.

Gabrielle is een skeptische natuur, een beetje cynisch. Louter idealisme is ons vreemd en averechts zijn we allebei. Dat botst wel eens met ons milieu en met de instellingen waarbinnen we werken. Maar Gabrielle en ik moeten een beetje kunnen wringen, dat houdt ons levend. Zij bromt veel, ik zeur. We blijven ons ergeren en we hebben misschien niet meer die drive van toen we jong waren, maar toegeven kunnen we nog altijd niet. We zijn allebei heel burgerlijk maar ook heel marginaal. Er zijn een heleboel dingen die we resoluut weigeren om te doen. Op de kongressen van de filmarchieven is zij iemand die altijd tegenpruttelt, die negatieve kritiek spuit. Vooral op het bureaukratische funktioneringsbeleid. En ik doe maar al te graag mee. In dat milieu, waar toch iets meer conformisme en diplomatie verwacht wordt, blijven we moeilijke mensen, dwarsliggers. We jagen geen effekten na, wel kontinuïteit, openheid. Soms moet je konservatief zijn om bepaalde fundamenten te bewaren. Wij zijn kultuurbewaarders, wij zijn geen showmensen. Jacques Ledoux was nog veel radikaler, geen interviews en zo. Daar hebben wij minder moeite mee ; we willen ons ook weer niet totaal isoleren. Maar Gabrielle is koppig, en een beetje stug, ze heeft een complex temperament. Zij heeft wat tijd nodig vooraleer zij haar vriendschap geeft. Ze is afstandelijk, maar dat heeft mij nooit afgeschrikt. Niet dat ik zo sociaal ben, maar ik heb niet dat stugge. Gabrielle is heel voorzichtig, ik niet. Ik ben eerder onvoorzichtig, stel me kwetsbaarder op. Gabrielle wacht af, kijkt. Ze is heel honkvast. Ik ben roekelozer, ik heb een beetje overal gezeten, zij is in Brussel gebleven. Ik ben niet zo avontuurlijk maar ik heb meer souplesse en een groot gebrek aan doorzettingsvermogen. Dus als ik vind dat mijn werk gedaan is, dan moét ik weg.

Gabrielle en ik zijn ooit van plan geweest om samen een huis te huren. We zijn in Bosvoorde iets gaan bekijken maar het is toen niet doorgegaan. Voor hetzelfde geld was dat wel zo geweest en hadden we samengewoond. Met Chantal Akerman heb ik wel samengewerkt, gewoond en gekookt, als zij een vriendje had, als ik een vriendje had. We hebben voor elkaar gezorgd als we ziek waren. We deelden wel en wee gedurende een intensieve periode, dat had dus met Gabrielle ook kunnen gebeuren. Sommige mensen ken ik veel intiemer, maar daar heb ik niet die affektieve band mee. Onze samenwerking heeft zich trouwens altijd afgespeeld op het vlak van ideeën, van affiniteiten. We hebben dezelfde ergernissen, dezelfde idealen, we zijn een soort familie zie je. We komen uit de jaren ’60, we hebben niet die traditionele burgerlijke weg bewandeld. Wat dat betreft, hebben we een groter om een ouderwets woord te gebruiken solidariteitsgevoel voor elkaar. Omdat we zelf geen gezin of familie hebben, is dat heel belangrijk voor ons.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content