Ze bellen altijd tegen 19 uur, als ik aanstalten maak om naar Het journaal te kijken. Van die jongelui die in opdracht van een of ander marktonderzoeksbureau naar mijn verborgen consumentennoden peilen. “Mag ik u een paar vragen stellen ?” Het enige juiste antwoord is een kort en beslist “nee”. Maar laat ik nu een compassieus mens zijn. Wat een rotjob ook, hele dagen door onbekenden afgesnauwd worden. In een callcenter in een lagelonenland aan het andere eind van de wereld, zo gaat dat tegenwoordig. Bespottelijk jong klonk hij, de kerel die mij laatst belde, in een Nederlands dat een stuk zorgwekkender was dan dat van Jan en Piet, de blije Jordaniërs uit het spotje voor Pegase. Zo zorgwekkend dat ik eerst niet eens doorhad dat het Nederlands was.

“Waar zit je ergens ?” De ondervrager ondervraagd, zo hoorde het duidelijk niet. “Sofia”, klonk het aarzelend. Daar kon ik me niets bij voorstellen. Als citytrips naar Sofia niet populair zijn, dan is daar waarschijnlijk een reden voor. Ooit was ik in Irkoetsk, ‘het Parijs van Siberië’. Ongetwijfeld bedacht door een Siberiër die nooit in Parijs was geweest.

Maar goed, ik zat toch thuis met een kapotte arm en die Bulgaar klonk zo opgelucht dat hij eindelijk iemand bereid vond z’n koetervlaams te doorstaan dat ik er geduldig een stoel bijtrok. Eerst zou het over tijdschriften gaan. Makkelijk zat, ik kon er zo een rist opnoemen die ik wel eens kocht. Voor het gemak veinsde ik een abonnement op Knack, want voor het antwoord : “Ik pak die op ’t werk uit de kast” was er waarschijnlijk geen vakje voorzien. Het inbrengen van de gegevens ging hoe ook moeizaam, wegens een haperende computer.

Of ik Goedele wel eens kocht, wilde de jongeman weten. Choedelee, zo sprak hij het uit. God weet wat dat volgens hem betekende. “U koopt wekelijks ?” Nee nee, het is een maandblad en er is nog maar één nummer verschenen. Dat moest ik een paar keer herhalen, zorgvuldig articulerend. “U koopt één keer per jaar ?” Ja, laten we het daar maar bij houden.

Van de tijdschriften ging het naar de kranten. Dat ik de Chentenaar niet meer kon kopen wegens opgedoekt ging er maar moeilijk in. Vervolgens peilde mijn jonge vriend naar mijn politieke voorkeur. Of ik van plan was om bij de volgende verkiezingen voor Inche Vervoote te stemmen ? Of voor Cheroolf Aneemans ? Vanmijnlevenniet, riep ik vertwijfeld. En of het nog lang zou duren, want ik had honger en mijn rechteroor deed zeer. Op de koop toe sputterde zijn computer hoe langer hoe meer tegen. “Ik ga maar door, ik ga maar door”, hoorde ik hem vertwijfeld mompelen.

Want we moesten het ook nog over suiker hebben. Hoeveel liet klontjes ik in mijn koffie deed ? Light klontjes zul je bedoelen, schat. Twéé, om ervan af te zijn, want toen hing hij al een dik kwartier aan de lijn. Of hij nog eens mocht terugbellen, was het laatste dat hij vroeg. Ik wreef over mijn rechteroor. Als je ’t mij vraagt zijn telefonische enquêtes voor één ding goed : de behandeling van flap-oren.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content