Weet jij wie dit is?” roept mevrouw Flash, mijn Jamaicaanse overbuurvrouw. Ze wijst naar de bejaarde dame die naast haar staat. “Nee”, antwoord ik. “Ken jij haar?” vraag ik aan Anica, een Hongaarse die een straat verder woont en net met haar hond voorbijkomt. Maar ook zij heeft het dametje nooit eerder gezien. We steken samen de straat over tot groot jolijt van onze honden die elkaar zeer graag mogen. “Trek niet zo”, maan ik de mijne aan. “Koest”, zegt Anica tegen de hare. Mevrouw Flash kijkt wat geïrriteerd vanonder haar strooien hoed. Dat ben ik gewend van haar; de wereld lijkt haar doorgaans behoorlijk op de zenuwen te werken. Haar pleegkind Tamara staat afwachtend naast haar in een zondagse lichtblauwe satijnen jurk en zwarte lakschoentjes met witte sokjes. Het is kwart voor elf, zondagochtend. De twee zijn op weg naar de episcopale kerk om de hoek, waar de eerwaarde heer Blassingane, een blonde, openlijk homoseksuele dienaar Gods die bij ons thuis Patchoeli wordt genoemd naar het bedwelmende make love not war-parfum waarin hij zich hult, de mis opdraagt.

“Wat moeten we met haar doen?” vraagt mevrouw Flash met een diepe frons tussen haar ogen. De onbekende vrouw glimlacht naar ons alsof ze mijn buurvrouw niet heeft gehoord. “Een wandelingetje aan het maken, mevrouw?” vraagt Anica zacht. “Ja, het is zo’n mooi weer”, antwoordt ze. “Ik dacht, laat ik er maar even van genieten.” Ik wijs naar haar blote voeten. “Let op dat u niet in glasscherven trapt”, zeg ik. “Maak u geen zorgen”, zegt ze. “Ik draag nooit schoenen.” “Wat moeten we met haar doen?” herhaalt mevrouw Flash, een beetje ongeduldig. “Gaat u maar naar de mis?” vraag ik. “Wij zorgen wel voor haar.”

“Heb jij wat tijd?” vraag ik aan Anica terwijl mevrouw Flash wegwaggelt in haar gebloemde jurk. Ze knikt van ja. We hoeven niets tegen elkaar te zeggen om te weten wat er aan de hand is. De gave, blote voeten van het vrouwtje, het nette kapsel, het proper gewassen nachthemd, de witte plastic zak die ze als een sjaaltje onder haar kin heeft geknoopt: alles wijst erop dat ze in de war is en niet zo lang geleden onopgemerkt is weggewandeld van een plaats waar er goed voor haar gezorgd wordt. “Waar woont u?” vraag ik. “Dat ben ik nu even vergeten”, zegt het vrouwtje goedgemutst, “maar straks weet ik het wel weer”. “Hoe heet u?” vraagt Anica. ” Emily“, klinkt het kordaat. “Emily, we zitten er een beetje over in om u alleen te laten”, zeg ik. “Ik woon hier vlakbij. Misschien kunt u wat bij mij komen rusten tot u zich weer herinnert waar u woont.” Enkele minuten later zit Emily een fruitsapje te nippen op een stoel voor mijn huis. Ik gebaar naar Anica dat ik even ga telefoneren. Een beetje zenuwachtig kom ik daarna naast Emily zitten. Enkele minuten later komen een ambulance en vier politiewagens met typisch New Yorks kabaal de straat ingestoven. Emily lacht zonder enig spoor van ongerustheid of nieuwsgierigheid naar de tien jonge gladgeschoren geüniformeerde bonken die rond ons komen staan.

“Alles oké, mevrouw?” vraagt een van hen. “Ja, dank u”, antwoordt Emily. “Ik was op wandel en die vriendelijke mensen hier boden me een glas aan.” Vriendelijk, ongehaast alsof ze niets anders te doen hebben, maken de agenten een praatje met haar. Het is zo’n vredig en ongewoon tafereel, die stoere blanke agenten in hun donkere uniformen rond het zwarte vrouwtje met haar spierwitte haren, dat ik zin krijg om mijn camera te halen. Maar ik doe het toch maar niet. Jammer genoeg komen de agenten ook niet te weten waar Emily woont. “Als uw fruitsapje op is, zullen we samen uw huis gaan zoeken”, zegt een van de agenten. “Is dat goed, Emily?” “Dat is heel vriendelijk van u, jongen”, antwoordt ze met een minzame glimlach. “Maar ik wil toch niet dat je te veel moeite doet voor mij.” Op dat ogenblik komt een zwarte jongen haastig op ons afgestapt. ” Grandma!” roept hij. ” Thank God. There you are!” Opluchting alom, gejuich en applaus, het luidst van al van de agenten. Mocht dit een scène in een film zijn, dan zou ik die zonder twijfel te onwaarschijnlijk en te sentimenteel vinden.

Net zoals we vermoedden, was Emily het huis uitgeglipt. “Grootmoeder heeft dit nog nooit gedaan”, vertelt haar kleinzoon. “Mijn ouders en ik kwamen terug van de mis en ze was verdwenen.” Eind goed, al goed. Een agent brengt Emily en haar kleinzoon naar huis. Een tijdje later wordt er gebeld. Emily’s kleinzoon staat voor de deur. “Mijn ouders vragen wat ze u kunnen geven om u te bedanken”, zegt hij. “Niets”, antwoord ik. “Weet u dat zeker?” “Heel zeker.” Hij heeft zich al omgedraaid als ik me plots bedenk. “Er is toch iets dat je kunt doen”, roep ik hem na. “Wat dan?” “Beloof me dat je ook zal helpen als je ooit zelf iemand zoals je grootmoeder over de straat ziet dwalen.” “U mag erop rekenen”, zegt de jongen. Over een sentimenteel slot gesproken. Mocht het een film zijn, ik zou beschaamd zijn in de plaats van de regisseur. Maar dit is een gewone zondagochtend in een doodgewone straat in New York en ik schaam me geen zier.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content