Zanger-schrijver-componist Adamo maakt al jaren deel uit van ons nationaal erfgoed. Het toeval bracht hem op jonge leeftijd vanuit Sicilië naar België. Op zijn zestiende won hij een talentenjacht in Parijs, waarna de bal wereldwijd aan het rollen ging. Een gesprek met een man die blijft dromen.

Adamo (72) is net terug uit Camarina, niet ver van zijn geboortestad Comiso. Hij werd er overladen met onderscheidingen en eerbetuigingen, want hij is nog altijd een van hen. En hij mocht er ook enkele fragmenten voorlezen uit La notte… l’attesa, zijn roman die eindelijk in het Italiaans is vertaald – na al in 2001 verschenen te zijn in het Frans. Adamo had eerst gekozen voor de titel Et paisible coule la Haine, maar zijn uitgever verkoos Le souvenir du bonheur est encore le bonheur. Adamo was op alles voorbereid, daar bij de zee die zoveel had betekend voor zijn vader, op alles “behalve op die golf van emoties”. Het Siciliaans is voor hem de taal van de intieme gevoelens. En omdat hij al meer dan vijftig jaar zijn liedjes fluistert, samengesteld uit vleugjes poëzie en betoverende melodieën die je nooit meer vergeet, denken we de man die al 90 miljoen albums verkocht, door en door te kennen. Maar laat ons vooral niet vergeten dat hij zowel ernstig als grappig en luchtig kan zijn, dat hij houdt van Bécaud, duetten en bals, dat hij gelooft in de goedheid van de mens, dat hij ervan overtuigd is dat de liefde altijd overwint en dat hij graag van de hak op de tak springt. “Weet u, op school werden we op de vingers getikt als we ook maar een woord dialect spraken. Maar ik mag vooral niet vergeten te spreken over Ragusa, een van de mooiste steden ter wereld.” Kortom, het werd een geanimeerd gesprek in zijn salon in Brussel, met op de achtergrond een vleugelpiano, veel persoonlijke foto’s en schilderijen, en natuurlijk Georges, zijn labrador, die af en toe komt verifiëren of zijn baasje nog niet klaar is voor een wandeling.

Hoe hebt u de viering van de 70ste verjaardag van het Italiaans-Belgische akkoord ‘Mannen voor kolen’ beleefd ?

Salvatore Adamo : Ik heb dat akkoord al in 1996 herdacht, toen die fameuze overeenkomst – één ton steenkool per arbeider – herontdekt werd. Als onze vaders dat geweten hadden, zouden ze de luxe gehad hebben om te weigeren ? Ik denk het niet en ik heb er al met andere Italiaanse Belgen over gesproken. Mijn vader vertelde dat het zwaar werk was, maar dat hij blij was dat hij werk had, dat het hem waardigheid gaf omdat het hem in staat stelde zijn gezin te voeden. Sicilië kon in die tijd niet voor al zijn kinderen zorgen, dus moesten de mensen elders hun geluk zoeken. En in mijn familie zorgde het lot ervoor dat ze verschillende richtingen uitgingen : zo emigreerden een broer en een zus van mijn moeder naar Argentinië. Ik weet ook niet waarom mijn vader België koos, maar ik ben er niet rouwig om. Wie weet wat was er van me geworden als mijn vader voor Argentinië had gekozen om mijn moeder een plezier te doen ?

Voelde u zich verbannen ?

Ja. We waren drie dagen onderweg, met de trein. We staken de Straat van Messina over, die ik mij herinnerde als betoverend, zoals in die scène uit Amarcord van Fellini. Dat beeld van een grote boot met heel veel lichtjes. Maar toen ik een paar jaar later – ik was ongeveer 12 jaar – terugkeerde, moest ik vaststellen dat het een ferrybootje van niks was. Ik herinner me ook dat ik in een overvol station enkele minuten lang, maar het leek een eeuwigheid, mijn vader en mijn moeder uit het oog was verloren, en dat ik in tranen uitbarstte. Ik herinner me verder dat we op mijn zesde even terug in Sicilië waren en dat er een aardbeving was. Ik hoor nog altijd het gehuil, ik zie nog het gedrang van de massa en het heiligenbeeld dat ze uit de kerk hadden gehaald. Soms duiken die beelden weer op, als een nachtmerrie. Alles was extreem, zoals de klaagvrouwen die ik zag toen de zoon van de buurvrouw aan de overkant was verdronken. Ze hadden het lichaam naar Comiso gebracht, en daar stonden ze, als roofvogels, ze wiegden heen en weer terwijl ze jammerden. Dat beeld zal ik nooit vergeten.

Wat zijn uw eerste herinneringen op Belgische bodem ?

Mijn vader werkte eerst in een mijn in Ghlin, daarna kreeg hij een overplaatsing naar boorput 28 in Jemappes, grenzend aan de Cité de la Croix-Verte. Het waren barakkenkampen, zoals de kantine van de Italianen, hetzelfde systeem. Ik was drieënhalf jaar en bleef er tot mijn zevende. Mijn wereld bestond uit mijn vader en mijn moeder, ik was alleen met hen, mijn broers en zussen zijn later geboren. Maar ik voelde me niet ontheemd, waar ik ook was. Veel later pas heb ik beseft wat mijn ouders hebben doorgemaakt. Ze waren vertrokken uit een zonovergoten land om in februari aan te komen in België, in een huis met een dak van golfplaten. We waren allemaal Italianen, op enkele Noord-Afrikanen na. Zo was er een Algerijn voor wie mijn moeder de was deed, zoals ze dat deed voor vijf of zes andere mijnwerkers. Barack heette hij. Hij was de enige die een beetje Frans sprak, en hij hielp me met mijn huiswerk. Hij had nog geen verblijfsvergunning en op een dag werd hij weggevoerd door twee gendarmes, als een boef. De hele cité stond erop te kijken, maar we konden niets doen. Hij werd gewoon terug naar huis gestuurd. De cité lag ook vlak bij de kolenmijn, dus hoorden we al te vaak het alarm, en telkens vroegen we ons af wie er nu weer een ongeval had gehad. Maar zouden we niet beter over minder droevige zaken praten ?

Laten we het over muziek hebben : u kreeg uw eerste gitaar van uw grootvader langs moederskant.

Ik heb me lang afgevraagd hoe hij op het idee was gekomen. Ik neuriede in mijn kamer wel eens Italiaanse liedjes die mijn vader ’s avonds beluisterde op de Rai. We volgden ook het festival van San Remo en ik had een goed muzikaal geheugen, maar ik had nooit gezegd dat ik ambities had als zanger. Later heb ik het begrepen, mijn tante heeft het me uitgelegd vlak voor haar dood : blijkbaar had mijn moeder me bezig gezien toen ik voor de spiegel met een bezem als gitaar stond te heupwiegen. Ze heeft toen naar haar vader geschreven, die met de hulp van een oom een gitaar voor me kocht. Ik heb ze nog altijd, een heel simpele gitaar. Zo is het allemaal begonnen.

In februari 1960 won u een talentenjacht met Si j’osais.

De preselectie in het theater van Bergen werd uitgezonden op 14 februari, op de dag dat mijn jongste zus geboren werd. Bijna een jaar later moest ik naar Frankrijk voor de finale, maar van Parijs zelf heb ik toen niets gezien, behalve de Gare du Nord. Daar hebben mijn vader en ik na de wedstrijd geslapen, op een bank in de wachtzaal. Ik herinner me een anekdote die ik verwerkt heb in een liedje dat nog niet is uitgebracht : “Ce n’était pas gai Paris, c’était froid, c’était gris, il y avait des CRS partout, ma guitare dans l’étui faisait comme un fusil, on nous fouillait tous les dix pas”(Echt vrolijk was het niet in Parijs, het was koud, het was grijs, er was oproerpolitie alom, mijn gitaar in de hoes deed hen denken aan geweren, om de haverklap kwamen ze fouilleren). Parijs kwam niet erg gastvrij over, dat is het minste wat ik kan zeggen. Maar goed, het lot deed de rest.

En als u die liedjeswedstrijd niet had gewonnen ?

Ik zat in het atheneum van Bergen en zou gewoon terug naar school zijn gegaan. Ik was een goede leerling, de eerste van de klas. Maar door die wedstrijd kreeg ik de kans om mijn eerste plaatje op te nemen. Een producer had me gehoord op Radio Luxemburg en vond dat mijn stem wat op die van Rocco Granata leek. Hij wilde een liedje in het Italiaans, maar dat had ik niet. Ik heb mezelf dan geforceerd om er twee te schrijven. Maar eerlijk gezegd : het leek nergens naar.

U doet alles zelf : u zingt, componeert de muziek en schrijft zelf uw teksten.

Het is bijna een kwestie van verlegenheid: wat zouden een tekstschrijver en een componist wel denken van mijn manier van zingen ? Als ik alles zelf doe, word ik daar niet mee geconfronteerd. Eigenlijk ben ik nogal terughoudend, iemand met een zeker eergevoel.

Hoe gebeurt de creatie van een liedje ?

Sinds jaren word ik elke ochtend wakker met een of ander melodietje in mijn hoofd. Soms komen ze zelfs midden in de nacht. Dan pak ik mijn smartphone en neem ik het op, al neuriënd. Als ik dan opsta, beluister ik het. Soms valt het mee, soms valt het tegen en dan denk ik wel eens : potverdorie, ben ik daarvoor vannacht wakker geworden ? De tekst is vaak gebaseerd op een emotie, iets wat me heeft geraakt of wat me amuseert. Ik houd het idee in mijn hoofd en koppel dat aan de muziek die door die enkele woorden wordt opgeroepen, of met een andere melodie, die ik al heb opgenomen, die al is opgeslagen, zonder woorden. Een melodie componeren, dat is als een wandeling door harmonieën, daarin ben je vrij. Het schrijven van een tekst daarentegen… Ik ben een purist als het gaat om de Franse taal : het moet juist zijn. Er zijn regels voor de opbouw van verzen, er is het metrum, ik ben misschien wat ouderwets op dat vlak, maar ik zoek altijd naar een zo rijk mogelijk rijm. Ik moet toegeven dat ik, hoewel ik voor elk lied een rode draad heb, nooit precies weet waar ik zal uitkomen. Maar het rijm opent deuren en beslist vaak hoe het verhaal afloopt.

U bent populair over de hele wereld. Hoe verklaart u dat zowel een Vlaming in Koksijde als een Japanner in Tokio of een Chileen in Santiago naar uw liedjes luisteren ?

Hier moet ik toch hulde brengen aan iemand die veel heeft gedaan voor dat aspect van mijn carrière. Ik heb het over Jeff De Boeck, artistiek directeur van EMI. Op een dag vroeg hij me of ik zin had om iets in het Spaans te zingen. En zo is het begonnen. Mijn grootste succes in Spanje is Mes mains sur tes hanches / Mis manos en tu cintura. Dat werd daar verkozen tot het populairste lied van de afgelopen vijftig jaar. En in Japan heb ik veel te danken aan de zangeres Koshiji Fubuki. Men praat altijd over Tombe la neige, maar dat is niet het bekendste, noch het meest gezongen lied. Dat wordt daar vooral in de winter gezongen. Sans toi ma mie daarentegen wordt het hele jaar door gezongen. Dat gezegd zijnde, Tombe la neige is het perfecte lied voor Japan. Ik wist het zelf niet, maar het metrum ervan komt overeen met een haiku, met verzen van vijf en zeven voeten, en het gaat over een seizoen. Maar dat is puur toeval.

Wordt u die liedjes nooit beu ?

Nee, want ik heb gelukkig genoeg liedjes om de routine te doorbreken, mocht die zich voordoen. Het is wel eens gebeurd dat ik aan iets anders aan het denken was tijdens het zingen. Maar meteen dacht ik: hola, dit mag niet meer gebeuren. Ik heb het nummer dan gedurende enkele maanden uit mijn repertoire verwijderd. Als ik voel dat een nummer mechanisch wordt en dat de emotie weg is, laat ik het rusten en vis ik een ander liedje op.

U bent de incarnatie van de ‘vedette’, een mooi maar wat ouderwets woord.

Ik hou niet van het woord ‘ster’. Juist vanwege dat wat ouderwetse kantje lijkt ‘vedette’ me minder megalomaan. Maar ik moet toegeven dat ik blij ben als de mensen me herkennen op straat. Soms denk ik aan de dag dat het misschien allemaal voorbij is, en daar zie ik toch met enige angst en weemoed tegen op. Ik heb bijna mijn hele leven zo geleefd, gevoed door de glimlach van de mensen. Dat is toch deels de motor die me voortdrijft.

Hoeveel van de kinderlijke onschuld uit La part de l’ange hebt u nog in u ?

Ik ben blij dat dit lied ter sprake komt. We proberen dat element te behouden, want we moeten altijd verwonderd blijven, niet blasé worden. Gelukkig hebben mijn vrouw Nicole en ik dat kunnen bewaren. We zijn dol op de kleine Lily, drie jaar en drie maanden is ze nu, de dochter van onze zoon Benjamin. Ze is echt een zonnetje. Ik had mezelf voorgenomen om niet dezelfde fout te maken als bij mijn kinderen, maar ze heeft helaas een opa die nog altijd actief is en ik zie haar te weinig, ze woont in Londen. Als ik bij haar ben, word ik weer kind, onschuldig, het is surrealistisch, buitengewoon. Dan word ik een slangenmens die zich in acht vouwt onder een stoel.

Wordt het vanaf nu meer relaxed, of zoals in u in een van uw liedjes zingt: vous vous la jouez cool poupoule ?

Dat is mijn voornemen ! Ik heb dat liedje geschreven en daarna gezongen in de Olympia. Nu moet ik het nog proberen toe te passen.

In 2011 kreeg u in België de adellijke titel van Ridder, en toen koos u als wapenspreuk Humblement mais dignement, nederig maar waardig.

Ik heb er lang over nagedacht, en eerst had ik iets nogal hoogdravends. Maar toen heb ik gekozen voor een mijnwerkerslamp in mijn wapenschild. Zo zit er ook iets van mijn vader in.

Tekst Anne-Françoise Moyson

“De glimlach van de mensen heeft mij mijn hele leven gevoed”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content