Dit jaar viert het couturehuis Givenchy zijn vijftigste verjaardag. Aan de Britse ontwerper Julien MacDonald om het modelabel nieuw leven in te blazen. Zijn boodschap is duidelijk: “Audrey Hepburn is dood. En Hubert behoort tot het verleden.”

Pascale Baelden

Eén jaar geleden, toen het nieuws van zijn aanstelling net bekend was gemaakt, sprak Julien MacDonald mildere taal. In een interview met de Sunday Times verklaarde hij destijds: “Ik wil echt mijn best doen om de Givenchy-vrouw terug te brengen. Lee (Alexander McQueen) heeft de mystiek verloren laten gaan. Ik wil vooral vermijden dat ik mijnheer Givenchy zou kwetsen of beledigen. Hem uitnodigen voor mijn eerste show, durf ik gewoonweg niet. Maar als wat hij ziet hem bevalt, dan hoop ik dat hij de volgende keer er wel zal zijn. In ieder geval rijdt hij elke dag langs de winkel om kleine details te controleren, zoals de bloemen in de etalage. Als hij iets goed vindt, schrijft hij Marianne een brief.” Marianne is Marianne Tesler, algemeen directeur bij Givenchy. MacDonalds ommezwaai doet vermoeden dat ze een dergelijke brief nooit ontvangen heeft.

Ik ontmoet hem in de statige vertrekken boven de Givenchy-boetiek. Avenue George V, hartje Parijs. Een kreukvrij, smetteloos wit hemd met ruches, een zwarte geklede broek, een zongebruinde huid… Hij lijkt wel de softe versie van Ridge Forrester. Mooi en meedogenloos. Julien MacDonald heeft duidelijk gekozen voor het imago van de vlotte, trendy ontwerper. Alleen zijn zwaar Wels accent verraadt dat hij ver verwijderd is van zijn natuurlijke heimat. Met de innemende glimlach van een autoverkoper die je net het wrak van de eeuw heeft aangesmeerd, excuseert hij zich voor zijn strak tijdschema en dat het beloofde uur interview gehalveerd zal worden. Zijn persattaché knikt zo instemmend dat hij bijna zijn diadeem verliest. Ik zie het als een signaal om met de deur in huis te vallen. Of hij nog contact heeft met Hubert? Julien antwoordt ontwijkend: ja, hij heeft nog contacten met het huis. Wanneer ik meer duidelijkheid vraag, reageert hij laconiek. “Hubert is het verleden, ik ben de toekomst.” Boodschap luid en duidelijk. Terug naar een veiliger gespreksonderwerp dan maar, zijn wintercollectie. Of toch niet… Mijn vraag wordt beantwoord met een vragende blik. De persattaché brengt raad: “Je weet wel, die met het leder…” Plots daagt er iets: “O ja, die! Ja, ja.” En dan geraakt Julien pas goed op dreef. “Het ging over motorrijders, met heel veel leder. We vonden inspiratie in een heel oud Victoriaans jasje dat we hertekenden tot een stoer motorjack. Het leder was een belangrijk deel van de collectie. Ik hou van leder omdat het vrouwen sterk en sexy maakt en het geeft een moderne uitstraling aan Givenchy. Als je de naam Givenchy uitspreekt, denkt iedereen aan het verleden, nooit aan de toekomst. En daar ligt mijn grootste uitdaging. Givenchy een moderne touch geven, zoals Balenciaga en JohnGalliano bij Dior. Mensen zijn vergeten waarvoor die modehuizen oorspronkelijk stonden. Tijdens mijn eerste jaar hier, heb ik hetzelfde willen doen. Vandaar dat de wintercollectie streng en duister was, met de nadruk op handwerk, snit en oude materialen als tapisserie… De zomercollectie was romantischer, ze bracht het beeld van vakantie, een vrouw op het strand. In de winter trekt ze naar haar aristocratisch landhuis, met tapijten aan de muur en donkere, houten vloeren, leren zetels. Rijkelijk en zelfs een beetje crafty. En ’s avonds branden de antieke kandelaars en draagt de vrouw des huizes satijnen jurken. Tegelijkertijd sleurt ze een grote tas met zich mee, waarin ze al haar rommel kan steken. Want ze is een vrouw die reist en haar wereld kent. Een beetje: country meets chic.”

Lyrische woorden uit de mond van een man die ook wel eens de Britse Versace wordt genoemd. Lieveling van de jetset, wordt hij vaak opgemerkt in het gezelschap van de Spice Girls, Joan Collins en andere glamour queens. “Sterren zijn nu eenmaal de mensen die mijn ontwerpen dragen. En tegelijkertijd fungeren ze als rolmodel voor anderen. Elk meisje wil Jennifer Lopez zijn. Trouwens, ik hou van glamour en iconen, ze inspireren me. Als ik naar een concert van Michael Jackson, of Madonna of Puff Daddy ga, ben ik altijd onder de indruk van de aura die hen omringt, dan hangt er elektriciteit in de lucht. Ik hou van die grandeur. Vandaag heeft grandeur niets meer met gekroonde hoofden te maken: popsterren zijn de nieuwe koningen.”

De motormeisjes liggen alvast meer in het verlengde van zijn persoonlijk rockchick-universum dan de strandjuffers uit de Camargue, waarmee hij zijn prêt-à-porterdebuut maakte voor Givenchy. Die eerste collectie werd trouwens met gemengde gevoelens onthaald. Sommige journalisten verweten hem leentjebuur te spelen bij Yves Saint Laurent en Nicolas Ghesquière. Anderen gaven hem het voordeel van de twijfel en beschouwden het als een verdienstelijke poging om een draagbare, elegante collectie neer te zetten, trouw aan de geest van Givenchy. Insiders mochten verdeeld zijn, het publiek zei volmondig ‘ja’. Dat bleek als snel uit de verkoopscijfers die in één seizoen tijd vervierdubbelden. Voor de eerste keer in jaren zag Bernard Arnault (eigenaar van LVMH, het luxeconglomeraat waartoe Givenchy behoort) een stijging van de winstcijfers. De grote baas was tevreden en met hem Julien MacDonald. Als zijn voorgangers McQueen en Galliano het stigma kregen van enfant terrible, verdient hij dat van de perfecte schoonzoon. Zijn landgenoten beschrijven hem als eager to please, zijn prozaïsche benadering van mode maakt hem het buitenbeentje van de Britse nouvelle vague. Zelf ziet hij een verband met het parcours dat hij gevolgd heeft. In tegenstelling tot Galliano en McQueen, die afstudeerden aan Saint Martin’s, kreeg MacDonald zijn vorming op de Royal College of Arts. Volgens hem een wereld van verschil.

“De opleiding aan de Royal College is verfijnder. Als je daar afstudeert, kun je voor elk merk werken.Van Max Mara tot Yves Saint Laurent. Dan weet je hoe een commercieel plan eruitziet, je weet alles van materialen, je kunt alles wat ze vragen. Studenten die afstuderen aan Saint Martin’s hebben enkel een fantasie in hun hoofd, ze beschikken niet over de technische knowhow. Ze weten alleen hoe ze fabsy clothes moeten maken, zijn zich totaal niet bewust van de zakelijke beperkingen die de industrie oplegt. Een student van Royal College voelt zich onmiddellijk thuis in een designstudio van Armani, terwijl die van Saint Martin’s er zouden rondlopen als buitenaardse wezens. Armani is voor hen te precies, te mooi in een zekere zin..”

Eigen lof stinkt, en zeker in modeland. Nog voor hij het eerste ontwerp voor Givenchy getekend had, plaatsten insiders heel wat vraagtekens bij zijn aanstelling. MacDonald – bekend als de meester van glamourtricot, lees: niemendalletjes waarmee stoeipoezen als Kylie Minogue zich in de mediabelangstelling werkten – mocht dan wel goed met breinaalden overweg kunnen, maar kon hij dat ook met de schaar? Het extravagante, sadomaso beeld dat McQueen bij Givenchy neerzette, zorgde vaak voor controverse, maar de perfecte snit van zijn ontwerpen stond altijd buiten kijf. MacDonalds eerste coutureshow gaf de critici gelijk. Een van zijn creaties haalde zelfs het einde van de catwalk niet en viel voor de ogen van een verbouwereerd publiek in lorren uiteen. Nederig erkende MacDonald dat hij nog veel te leren had: “Ik heb een visie, maar ik heb in het atelier de handen nodig om het te interpreteren.”

Toch had Julien MacDonald een van de beste leermeesters die een ontwerper zich dromen kan. Karl Lagerfeld die naar jaarlijkse gewoonte een wedstrijd uitschreef voor de studenten van de Royal College, ontdekte MacDonalds breitalent en bood hem een job als freelancer bij Chanel. “Het was een voorrecht om met zo’n groot ontwerper te werken. Ik heb veel van hem geleerd en heeft me ook geholpen bij mijn overstap naar Givenchy. Dankzij hem begreep ik wat me te wachten stond. En dat heeft het wel wat makkelijker gemaakt voor me, al moet ik bekennen dat het moeilijk blijft,” zegt hij. Moeilijker dan de job van Nicolas Ghesquière bij Balenciaga? “In zekere zin wel, omdat het huis nog altijd geassocieerd wordt met Hubert en Audrey Hepburn, en wie kan nu Audrey Hepburn vergeten? Ze was een fantastische vrouw, maar Audrey is dood en we hebben een nieuwe vrouw nodig. Een Jennifer Lopez of een Kate Blanchette. Jonge mensen moeten zich kunnen identificeren met Givenchy, en zij weten allang niet meer wie Audrey Hepburn was.”

Toen Marc Jacobs voor Louis Vuitton zijn eerste prêt-à-portercollectie ontwierp, tekende hij op een maagdelijk wit blad. Hetzelfde voor Nicolas Ghesquière. De naam Balenciaga deed enkel nog een bel rinkelen bij modefanaten. Als Bernard Arnault hetzelfde wil voor Givenchy, moet hij eerst de rechten kopen op alle Audrey Hepburns-films, om ze vervolgens nooit meer uit te zenden. Klassiekers als Breakfast at Tiffany’s en Sabrina houden de Givenchy-mythe levend. Elke poging tot verjonging wordt veroordeeld door nostalgische fans. Alexander McQueen kan er van meespreken. Hij werd meermaals verguisd en beschuldigd van heiligschennis. Ivana Trump, een notoire klant van Givenchy-couture, wond er geen doekjes om. In een interview met een Amerikaans vaktijdschrift zei ze: “Eerlijk gezegd, als ik de lakens uitdeelde bij Givenchy, dan zou ik zoeken naar een ontwerper die de ziel van Givenchy in zich heeft. Een jonge, eigenzinnige designer kiezen om een couturehuis te verjongen, terwijl het net bekend staat voor zijn glamour en elegant imago… Het is hetzelfde als Charlie Chaplin vragen een rol van Cary Grant te spelen.”

Groot was de opluchting voor McQueen toen bleek dat de Gucci-groep – aartsvijand van LVMH en Bernard Arnault – in zijn label wou investeren. Vijf jaar lang had hij gevochten tegen de demonen uit het verleden. Voor hem had John Galliano hetzelfde gedaan, met dat verschil dat Arnault hem na één jaar naar Dior verhuisde. Met het gekende succes als resultaat. Een succes waar ze bij Givenchy alleen maar van dromen.

Na een aanslepende onderhandelingen en speculaties – waarin Belgisch ontwerper Olivier Theyskens in één adem genoemd werd met favorieten Stella McCartney en Alber Elbaz, koos LVMH uiteindelijk voor de relatief onbekende en onervaren Julien MacDonald. Volgens sommigen een goede keuze. In de eerste plaats vanwege zijn devotie voor Givenchy. Zo schreef Newsweek, vlak na het debacle van zijn eerste haute-coutureshow: “Wat een verschil met zijn voorgangers, twee Britse opscheppers, wiens vulgaire ontwerpen – inclusief collecties gebaseerd op toreadors, stedelijke koemeisjes en basketball – zonder scrupules het verfijnd imago waaraan Givenchy zich de laatste veertig jaar had gewijd, wegvaagden.”

Algemeen directeur Marianne Tesler – u weet wel, de dame die de bloemen en de brieven krijgt – kondigde MacDonald aan als de man die Givenchy terug naar de originele roots zou brengen. Naar Franse elegantie. Maar wat betekent Franse elegantie voor een jonge, Britse ontwerper? MacDonald zucht. Een jaar later blijkt zijn devotie blijkbaar al op de proef gesteld. “Franse elegantie is een rekbaar begrip. Het kan een chique dame in chiffon jurk zijn, die er geen slipje onder draagt. Elegantie krijgt vandaag een nieuwe betekenis. Wat Tom Ford voor Yves Saint Laurent doet, is Franse elegantie. Maar het is tegelijkertijd funky, modern en cool.”

Onmiddellijk rijst de vraag of hij net als Tom Ford inspiratie vindt in de archieven om er vervolgens iets nieuws van te maken. “Neen. Persoonlijk vind ik geen inspiratie in de archieven van Givenchy. Met één uitzondering, de Bettina-blouse die ik herwerkte voor mijn eerste collectie. Iedereen haatte het. Journalisten vroegen me waarom ik me de moeite had getroost, zij vonden de Bettina-blouse dertig jaar geleden ook al lelijk… Het verschil met Yves Saint Laurent is, dat hij de ontastbare aura van een mode-icoon geniet. Hij mag morgen het lelijkste jasje maken en iedereen zal het nog mooi vinden.”

Ze hebben maar weinig gemeenschappelijk, Hubert en Julien: Hubert de Givenchy, telg van een voorname, aristocratische familie; Julien, afkomstig uit Merthyr Tydfil, een boerendorp in Wales. Moede: een voormalig badpakkenmodel, later huisvrouw: Vader, landbouwer, later arbeider in de Hoover-fabriek. Hubert hoorde de lokroep van de couture op tienjarige leeftijd, na een bezoek aan het pavillon d’élégance op de wereldexpo van 1937. Julien had helemaal geen plannen in die richting. Zijn oudere zussen, Beverley en Lesley, leerden hem breien, maar dat was de gewoonste zaak van de wereld. “We maakten babysokjes, mutsen en sjaals… Bij ons op het platteland was dat gewoon een onderdeel van ons leven.”

Op school noemde iedereen hem Brother Julien, een bijnaam die hem nu opnieuw achtervolgt. Het verhaal doet hem nog altijd lachen. “Het was de schuld van mijn moeder, ze verplichtte me elke zondag naar de mis te gaan, terwijl alle kinderen uit de buurt buiten speelden. Mijn goede vriendin Isabella Blow ( styliste en mode-icoon) vond het zo’n prachtig verhaal, dat ze het nu overal rondbazuint. Iedereen associeert het met de zwarte gettocultuur, terwijl het daar helemaal niets mee te maken had.”

Voor zijn zestiende verjaardag vraagt hij een naaimachine. “Iedereen wilde eruitzien als Boy George, maar in het dorp waar ik woonde, waren er geen hippe shops met dat soort outfits, dus moesten we het zelf maken. We kochten leren jacks, sneden de mouwen eraf en naaiden ze vol met badges. We maakten zelf onze McHammer-broeken, enzovoorts.”

Maar zijn roeping tot modeontwerper blijft uit. Zijn grote droom: acteur worden, rollen spelen, niet in Macbeth, wel in Eastenders… Uiteindelijk werd hij toegelaten aan de Central School of Speech and Drama, maar zijn medestudenten begrepen niets van zijn dialogen uit Brecht wegens zijn zware accent. En, zoals een journalist in de Sunday Times ooit opmerkte, als het aan hem had gelegen, had Brecht evengoed een Zwitserse kaas kunnen zijn. Hij bekent ook nooit een boek volledig uit te lezen. “Elke keer als ik op de luchthaven ben, koop ik dat boek over geisha’s. Het moet ondertussen mijn vijftiende zijn, en nooit lees ik het uit. Hetzelfde met dat boek Das Parfum. Iedereen zegt me dat het zo goed is, maar ik verlies onmiddellijk mijn concentratie en begin te dromen…”

Abstracte betogen zijn niet aan hem besteed. Ook niet als het over mode gaat. Ik geloof niet in intellectuele mode. At the end of the day zijn het eigenlijk alleen maar kledingstukken. Een jasje betekent niet het verschil tussen leven en dood. Mode is uitsluitend functioneel. Mode houdt je warm, geeft troost, maakt onderscheid tussen mensen. Maar meer dan dat is het niet. Ik maak kleren, dat is alles. Na elf september was het even moeilijk, niemand durfde nog zichzelf te zijn en plezier te maken. Maar nu is mode terug fun. Amerika is ver weg van hier. Ik hou me niet bezig met politiek. Ik leef in een droomwereld. Als ik ook maar een glimp van de realiteit opvang, vlucht ik weg. Het leven is zo al deprimerend genoeg.”

De diadeem van de persattaché knikt bevestigend. En dan moet Julien plots weg. Als hij zijn ultieme droom wil bereiken – een luxelabel op eigen naam met accessoires, parfums en heel de rimram – moet hij nu met beide voeten op de grond blijven. De volgende collectie wacht op hem, deadlines moeten gerespecteerd worden. In modeland is er weinig plaats voor dromen…

Als zijn voorgangers McQueen en Galliano het stigma kregen van enfant terrible, verdient MacDonald dat van de perfecte schoonzoon.

Een van de creaties van MacDonald haalde zelfs het einde van de catwalk niet en viel voor de ogen van een verbouwereerd publiek in lorren uiteen.

MacDonald: “Mode is uitsluitend functioneel. Mode houdt je warm, geeft troost, maakt onderscheid tussen mensen. Maar meer dan dat is het niet.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content