Ronan Bouroullec houdt van verscheidenheid. De meest getalenteerde designer van zijn generatie bedenkt vazen als blokkendozen, onzichtbare tafels, verstelbare keukens. En hij predikt verscheidenheid in de manier waarop we consumeren.

Hij is zelfverzekerd maar bescheiden. Je zoekt, maar vindt geen spoor van pretentie. Hij komt zijn interview bij je thuis geven, wat enigszins ontwapenend overkomt, hoewel zo’n bezoek je aanvankelijk ook verontrust. Dat blijkt onnodig, want Ronan Bouroullec stelt je onmiddellijk op je gemak: “Leuk appartement”, zegt hij.

Bouroullec bracht zijn jeugd door in Quimper: je leest op de een of andere manier van zijn gezicht dat hij uit Bretagne stamt. Hij woont al een jaar of tien in Saint-Denis, aan de grens van Parijs. Hij is 28. Zijn broer Erwan, met wie hij vaak samenwerkt, is 22. “Mijn broer is meer een kunstenaar”, zegt hij. “Hij is bezig met video, beeldhouwen ook. Erwan kan beter met de computer overweg, terwijl ik het liefst gewoon schetsen maak.” Hij vertelt dat hun samenwerking niet georganiseerd is, dat ze voortdurend evolueren. “Het duurt vaak lang voor we het eens zijn over iets. We denken na, gaan dan achter onze bureaus zitten, geven elkaar schetsen door. Onze ideeën liggen redelijk dicht bij elkaar, maar ze zijn toch verschillend. Daarom werkt het zo goed.” Tijdens ons gesprek herhaalt hij verschillende keren hoeveel talent zijn broer wel heeft.

“Misschien,” zegt Bouroullec, “blijf ik niet lang designer. Ik spring graag van de hak op de tak.” In het Frans klinkt het mooier: ” Du coq à l’âne.” Hij praat stil, maar snel. Zijn parcours, vertelt hij, is het gevolg van veel toeval. Twee scholen. De eerste viel tegen, in de tweede vond hij zijn draai. “Je werd vrijgelaten, je deed waar je zin in had, terwijl de professoren in de eerste school oogkleppen op hadden.” En daarna? “Eerst was er te weinig werk, nu is er te veel. Ik zit voortdurend te werken. Wat gevaarlijk is: je moet opletten dat je jezelf niet opsluit, of dat je niet meer ziet wat er rondom je gebeurt.”

Zijn verhaal, een succesverhaal, begint met een keuken, een prototype dat in januari van vorig jaar stond tentoongesteld in de lokalen van het VIA, een Franse overheidsorganisatie die zich bekommert om jonge meubelontwerpers. De keuken, uitgevoerd in plastic en aluminium, werd opgemerkt door Giulio Cappellini, de kleine maar invloedrijke Italiaanse meubelfabrikant. “Cappellini heeft me naar Milaan gehaald. Daar is alles heel vlot verlopen. Ze hebben mijn boek bekeken, hun keuze gemaakt. Cappellini is een soort laboratorium. Dat kan frustrerend zijn, omdat je als designer ook wel verlangt naar een enorme, industriële productie. Ik hou van het idee dat je een reusachtige machine nodig hebt om een klein alledaags voorwerp te maken. Maar anderzijds wil ik ook anders werken, spullen maken op mensenschaal.”

In maart van dit jaar werd Bouroullecs werk voor Cappellini gelanceerd tijdens het Salone del Mobile in Milaan, en in mei tijdens de International Contemporary Furniture Fair van New York, waar hij werd beloond met de prijs voor Best New Designer.

Zijn keuken, die hij een cuisine désintégrée noemt, wordt in jaunari voorgesteld tijdens de meubelbeurs van Keulen. Ze wordt in productie gebracht door Units, een experimentele, gedurfde keukenlijn die gezamenlijk wordt geproduceerd door Cappellini en Boffi, de keuken- en badkamerspecialist. “Het is een lichte keuken, die makkelijk gedemonteerd en verhuisd kan worden. Als je de aparte stukken ziet, is het alsof je de keuken al kent, maar combineer ze en het geheel krijgt een eigen identiteit.” Het is de bedoeling dat de prijs van de keuken redelijk laag wordt gehouden. Bouroullec citeert een richtprijs van om en bij de 180.000 frank: “Kookplaten en oven inbegrepen.” We doorbladeren zijn boek, een do it yourself-overzicht van zijn ontwerpen: een tafel, rekken, vazen, een keuken. De meeste voorwerpen zijn al in een of ander stadium van productie, ondergebracht in het aanbod van Cappellini, van Authentics, of van het trendy postorderbedrijf Evans & Wong.

Zijn vinger dwaalt over de foto van een minuscuul vaasje, bedoeld voor één bloem. Hij vergelijkt het met een schakel in een ketting. “Je kan de vaasjes aan elkaar haken, er een ketting van maken.”

“Het is een oud project”, zegt Bouroullec. “Maar er is wel veel aandacht aan besteed in de pers. Daardoor heeft het nogal wat losgeweekt.” Een andere pagina, een andere vaas. Of beter gezegd: een systeem van vazen, les Vases combinatoires. Dat klinkt ingewikkeld, maar dat is het niet echt. Het systeem is een dure herinterpretatie van Lego, bewerkt voor onze minimalistische woningen. Er bestaan acht afzonderlijke stukken, waarmee je je eigen vaas bouwt. “Mijn werk gaat over diversiteit”, zegt hij. “Ik wil consumenten een persoonlijke keuze laten maken. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de acht stukken in vijf verschillende materialen te laten maken: plastic, ceramiek, en verschillende glassoorten. Maar financieel was dat niet haalbaar. Met acht stukken kan je vijfduizend verschillende vazen maken, terwijl je met veertig stukken een oneindig aantal mogelijkheden hebt.” Maar misschien is vijfduizend al genoeg. “Je kan er je eigen verhaal mee vertellen. Een heel eenvoudige vaas bouwen, of net een heel ingewikkelde.” Het systeem werd enige tijd geleden gepresenteerd door de Parijse galerie Neotu, die ook het krullend werk van Garouste & Bonnetti vertegenwoordigt.

“Bij Neotu werkt men doorgaans met edele materialen. Plastic past niet bij hun traditie.” Anderzijds is dit plastic geen gewoon plastic. Het is kostbaar plastic. “Het materiaal dat ik heb gebruikt is erg zwaar, en het voelt heel koud aan.” Hij vertelt dat verschillende klanten van de galerie de kant en klare exemplaren wilden kopen, die voor de tentoonstelling in elkaar waren gestoken. “Dan moesten we uitleggen: neen, zo werkt het niet. Het is een voorwerp dat de gedachte genereert. Je moet erover denken, keuzes maken.” Dat is wat hij het belangrijkst vindt: “Creativiteit in de manier waarop we consumeren. Geconfronteerd worden met het idee van keuze.” Hij zegt dat het geen zin heeft de stukken in grote oplage te laten produceren. “De mensen laten nadenken is niet vanzelfsprekend. Ze hebben daar niet noodzakelijk zin in.” En dus moet elk stuk met de hand worden gemaakt.

“Ze industrialiseren zou een enorme investering vereisen. Een gietvorm voor één klein stuk kost makkelijk 300.000 frank, voor een kleine oplage is dat niet verantwoord.” Cappellini gaat de vaas in productie brengen. Wanneer? Binnenkort, hoopt hij. “Met de Italianen weet je nooit.”

In afwachting heeft Bouroullec voor het Duitse Authentics een vergelijkbaar lampensysteem ontworpen. Hij noemt het “heel eenvoudige lampen” en maakt deze keer zelf de vergelijking met Lego. “Als je iets ontwerpt dat typologisch niet onmiddellijk voor de hand ligt, heb je als ontwerper eigenlijk niets dan last. Niemand weet waar je object precies voor dient. Bij Authentics kleven ze dan een sticker op de verpakking, met prentjes die tonen wat je ermee kan aanvangen.” Bouroullec heeft zijn idee ook gerecycleerd voor een ander project met Cappellini: een tapijtensysteem dat bestaat uit repen van twee meter bij zestig centimeter met ritssluitingen langs de kanten. Er zijn vijf kleuren beschikbaar. Je stelt zelf je tapijt samen.

Hij ontwerpt daarnaast ook juwelen voor een IJslandse fabrikant, Smack. Michael Young, de Britse designer die enige tijd geleden naar Reykjavik emigreerde, is artdirector van de collectie, waarvoor ook mensen als Marcel Wanders ontwerpen hebben gemaakt.

Voor Evans & Wong, het Frans-Amerikaanse, ultrahippe postorderbedrijf bedacht hij een koffiekop met schoteltje. “Een project dat me na aan het hart ligt”, zegt hij. “In het bord is een ruimte voor een suikerklontje voorzien, en die ruimte heeft precies de afmetingen van een gewoon Frans suikerklontje. Maar in Duitsland wordt een ander formaat gebruikt, en in Italië krijg je in cafés alleen poedersuiker. In New York wil een galerie de kopjes verkopen met suiker. Jasper Morrison wil ze gebruiken in het restaurant dat hij inricht voor de nieuwe vestiging van de Tate Gallery, aan de Theems in Londen. We weten nog niet hoe we het daar gaan oplossen. Het is grappig, maar bizar. Je tracht universele voorwerpen te ontwerpen, maar je wordt toch ingehaald door je lokale specificiteit.”

Ronan Bouroullec weet niet of Bretagne een rol speelt in zijn werk. “Het is geen vrolijke streek. We hebben onze voeten stevig op de grond. Ergens zal er wel een invloed zijn, maar ik weet niet hoe mijn werk zal evolueren.” Hij haalt twee interessante ervaringen aan. Eerst een verblijf in de buurt van Cahors, in een dorpje met hoop en al tien inwoners en vijf ruïnes van huizen, die een nieuwe bestemming krijgen als kunstenaarsateliers, bestemd voor korte verblijven. “We waren met zijn drieën, Jean-François Dingjian, Ruiz de Azua en ikzelf. Er was ons gevraagd om gezamenlijk na te denken over meubilair voor die woningen. We kenden elkaar niet, en het was de bedoeling dat we samen drie maanden zouden doorbrengen in dat dorp.”

Vijftien kilometer rijden voor een pakje sigaretten, zo’n dorp was het. Maar Bouroullec heeft er veel geleerd, ook van de plaatselijke handwerkers. “We hebben onze savoir-faire uitgewisseld, onze favoriete materialen naar daar gebracht en getoond hoe je ermee werkt, terwijl de mensen van ginder ons hun technieken hebben geleerd.”

“Samenwerken kan op twee manieren”, zegt Bouroullec. “Ofwel wordt een project er rijker van, ofwel dondert de kwaliteit naar beneden, omdat je een oplossing moet vinden waar iedereen zich in kan vinden.” De tweede ervaring was een verblijf in Vallauris, een stad tussen Nice en Cannes met een belangrijke ceramiektraditie. Picasso en Le Corbusier lieten er voorwerpen maken, maar daarnaast kwam ook bijna alle utilitaire ceramiek uit Valauris. Er blijven nog zo’n 150 kleine ateliers over. En er wordt blijkbaar veel rommel geproduceerd, kitsch die wordt verkocht in winkels langs de autoweg. Het is, zegt Bouroullec, die tevoren nooit aan de Méditerranée was geweest, een erg populaire stad. “Nice en Cannes sturen alle daklozen en ongewenste personen naar Vallauris.” Sinds vorig jaar worden regelmatig designers uitgenodigd, om de ateliers wat meer prestige te geven. Martin Szekely en Olivier Gagnère waren als eersten aan de beurt, gevolgd door Bouroullec en François Bauchez.

“Ceramiek is eigenlijk het tegenovergestelde van waarmee ik bezig was. Elk stuk is anders. Er is geen mal. Je draait en draait, en even later heb je je voorwerp, terwijl ik gewoonlijk heel lang zit te tekenen.” Het was, zegt hij, vooral een interessante menselijke ontmoeting.

Zijn mooiste ontwerp uit Vallauris is een fles met een bek onderaan de hals. “De fles is al een eeuwigheid niet meer geëvolueerd. Ik had zin om me te wagen aan een voorwerp waarvan de vorm altijd identiek is gebleven.”

Al het moois uit Vallauris, behalve de fles ook taboeretten, prachtige vazen, lage tafeltjes, olielampjes en een klerenhanger met spiegel, wordt verkocht door een galerie in Parijs, Gilles Peyroulet & Cie, die de bestellingen doorbelt naar de ceramist in Vallauris. “Die man maakt deel uit van het verhaal. Voor we de uiteindelijke selectie hebben gemaakt, heeft hij enorm veel voor me uitgeprobeerd. Ik zou een industriële fabrikant kunnen zoeken, de voorwerpen in een grote oplage laten maken, maar daar heb ik geen zin in.” Voor een grote oplage zorgt Habitat wel. Sinds Tom Dixon daar vorig jaar artistiek directeur werd, heeft de meubelreus enkele designklassiekers heruitgebracht, van ontwerpers als Verner Panton, Robin Day en Pierre Paulin. Nu komt daar ook nieuw, gesigneerd werk bij van designers als Jasper Morrison, Marcel Wanders, en de gebroeders Bouroullec. “We hebben lang gepraat met Tom”, zegt Bouroullec. “Het hele aanbod van Habitat wordt in Azië geproduceerd, maar alles ziet er erg Europees uit. In de fabrieken wordt alleen uitgevoerd, de plaatselijke savoir-faire gaat verloren. Ons idee was: ginder wat gaan rondkijken en zien of we misschien minder destructieve voorwerpen kunnen bedenken.”

“Intussen hebben we voor Habitat al een tafelservies ontworpen. Het is de bedoeling dat we de productie in Azië gaan bekijken, om dan meteen research te doen voor dat grotere project.”

Hij bewondert Ettore Sottsass, “een echte hedonist”, en houdt van designers als Bruno Munari en Enzo Mari. “Architectuur interesseert me, en ik zou graag een auto ontwerpen. Ik heb geen auto, en het kan interessant zijn om te werken vanuit het standpunt van een buitenstaander. Dan is resultaat ofwel goed, ofwel een volledige mislukking.”

“Ik houd ervan om op verschillende schalen te werken. Als je naar Sottsass kijkt, of naar andere Italiaanse designers en architecten, dan zie je dat er evenveel energie wordt gestoken in een asbak als in een tafel of een gebouw. Uiteindelijk gaat het om hetzelfde probleem. Je stelt je dezelfde vragen.”

Hij ziet niet onmiddellijk een verband tussen jonge Franse designers, kunstenaars, modeontwerpers. “Het blijft enorm individualistisch. Er zijn niet echt groepjes, en ik denk dat dat gezond is. Iedereen brengt relatief verschillende dingen bij, en dat leidt tot interessant werk.” Het werk van zijn Franse generatiegenoten, Matali Crasset of Radi Designers, vindt hij ” vraiment juste“.

Volgens Ronan Bouroullec is design in Frankrijk de voorbije tien jaar enorm geëvolueerd. “Begin jaren ’80 was design in zichzelf gekeerd, ontwerpers deden alleen zichzelf plezier. Nu is industrieel design veel belangrijker geworden. Ik hoop dat grote bedrijven nog vaker met goede designers werken.” Niet dat hij een volledig ontworpen wereld wil.

“Dat zou verschrikkelijk zijn. Verscheidenheid is essentieel.” Ronan Bouroullec leeft overigens niet met zijn voorwerpen. “Ik bezit er heel weinig. Ik hou van leegte. Ik leef met mijn voorwerpen om te zien of ze functioneren, en daarna mogen ze weg. Ik heb geen zin om me te te laten verdrukken door mijn eigen geschiedenis – al is het dan een heel korte geschiedenis.”

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content