Na de genocide van 1914 belandde haar Armeense grootvader in Brussel. Actrice Barbara Sarafian: “Ik spreek de taal van een trots waar ik niet beschaamd over ben.”

Ongeveer een eeuw geleden. Garine, aan de oever van de Eufraat. Het is bijna zomer. De familie Sarafian begint te pakken voor de vakantie naar de bergen. De knechten en meiden verzamelen de handgeweven dubbele kelims en gooien ze op de ruggen van de draagezels. Ze kijken de prachtige zware tenten na en tellen de jacht- en waakhonden. De vrouwen van de clan waken over de bereidingen van platte ovenbroden, die opgestapeld worden als hoge kolonnes, ze willen de eieren in stro gewikkeld, de rijst ingewreven met olijfolie opdat die niet zou kleven bij het koken, en de groenten gedroogd aan dikke draden van katoen. Aan andere vrouwen vragen ze de melk te verschroeien tot poeder op hete platen. Het zilverwerk wordt opgeblonken, de meisjes lopen hun zijden japonnen weer fris in de zon. De in fluweel gewikkelde juwelen en het in schaapslederen vellen verpakte goud wordt veilig verstopt. Er wordt vooral niet over gepraat. De rozenconfituur met druivensuiker, de Georgische thee en Arabische koffie worden binnen handbereik gehouden voor elke mogelijke halte tijdens de expeditie. De paarden dienen ook te rusten en de notie van tijd verdwijnt met de laatste kille bries van het voorjaar. De mannen kiezen de sigaren uit en neuriën onder hun dikke snorren. Ze verheugen zich op de komende weken van vele visites in de kampementen. De traditie spoort aan tot deze rituelen. Hoezeer de sneeuw en vrieskou ook geliefd zijn bij de familie, het verlangen naar de warmte blijkt een gezamenlijke deugd. Ze zingen in Garine altijd van de vruchtbaarheid en de schoonheid, maar in de bergen nog het luidst.

In dit gezelschap loopt ook mijn grootvader Vart. Zoals zovele Armeense kinderen zal hij, zolang hij kan, zijn tenen dopen in het ijskoude bronwater, lieveheersbeestjes van bloemstengels blazen en naar stukken oude huid zoeken die de slangen achterlaten op de rotsen aan de watervallen. De kinderen zijn altijd weer nieuwsgierig naar de Koerdische jagers, die veel everzwijnen brengen. Met het licht van het kampvuur dat tegen de bergwanden schijnt, maken ze elke avond schaduwfiguren. Ze raken moeilijk in slaap door het ongeduldig verlangen naar de volgende ochtend en de geplande hazenjachten.

Jaren later voelt Vart zich nog steeds jachtig, maar dan om andere redenen. Het grootste deel van zijn familie is hij verloren tijdens de genocide van 1914. Hij ziet zijn uitgehongerde moeder nog liggen langs de rand van de weg, dood. Hij herinnert zich zijn dorst en zere voeten tijdens een tocht door een onbekend land, naar een ander onbekend land, hand in hand met zijn zus. Het Turkse geblaf en klinkende hamers op spijkers die die vreemde misdadigers in het hoofd van oude mannen sloegen, noemt hij de oorzaak van zijn vervelende gestotter, waar hij van af wil. Dat deze gebeurtenissen hem tekenen, aanvaardt hij, dat ze hem beletten te leven, aanvaardt hij niet.

Hij woont een tijd in Parijs en in Wenen, waar hij en zijn zus hun vader terugvinden. Zijn vader met de slimme groene ogen, die het goud en de juwelen op het eind van de oorlog wist op te graven van tussen de wortels aan die ene boom in de tuin in Garine. Vart vergeet nooit de groene ogen van zijn vader, want ze zijn net als de smaragden die hij meekrijgt. Daarmee kan hij als jonge man zijn leven beginnen.

Hij vertrekt naar Brussel, waar hij wordt opgenomen in de Armeense gemeenschap. Daar kan hij helpen en tot rust komen, daar stelt niemand vragen over wie hij is. En hoewel veel van zijn broeders het doen, verandert hij zijn naam niet. Hij ontdekt op welke manier de tradities en levensstijl van zijn voorvaderen in een land als België kunnen worden voortgezet. Het vergaren van goud en het zich omringd weten door een familie, met feesten en zijde en zilver, dat is een evident doel. Met zijn vakkundigheid in het ontwerpen en verkopen van tapijten oogst hij bewondering en naam. Hij is verliefd op het broeierige Brussel van 1935, maar vooral, hij is verliefd op Cristelor, een jonge actrice die furore maakt. Ze heeft een wipneus en mooie kuiten. Blond en met helblauwe ogen herinnert ze Vart aan zijn naar geitenmelk ruikende nichtjes in Garine. Ze lacht en hij wacht. Maar hij kan het niet goed. Cristelor is mijn grootmoeder en trouwt met Vart.

Ik heb haar nooit gekend. Ze stierf op mijn eerste verjaardag. Mijn vader Paul Armen was enig kind. Hij heeft mij dit verleden doorgespeeld en fantastische verhalen verteld over mijn grootouders. Zijn moeder was zijn grootste vriendin. Dat zie ik nu nog steeds op de foto’s waarop ze elkaar innig omarmen of verkleed als piraten de fotograaf de stuipen op het lijf willen jagen. Over Vart zweeg hij. Uit onmacht, uit verlegenheid omdat hij hem zelf niet vaker was gaan opzoeken. Vart en Cristelor konden niet met elkaar leven. De Armeense gemeenschap en haar tradities, het mondaine Brussel, het theater, het opkomende feminisme, jawel, bleken geen krachtig kruidenmengsel voor een lange tocht samen. Vart stierf in 1993. Mijn vader stierf in 1997.

Die drie mensen zullen wel heel wat geheimen met zich meegenomen hebben, dat weet ik. Naast de levensdrift van Vart en de wipneus van mijn grootmoeder heb ik nog tal van hun eigenschappen meegekregen. Af en toe ontmoet ik iemand met Armeense roots en krijg ik steeds de vraag of ik de taal spreek. Helaas kan ik het niet. Nog niet. Maar ik spreek wel de taal van iemand die het niet dulden mag opgejaagd te worden, ik spreek de taal van een trots waar ik niet beschaamd over ben. Ooit zal ik mijn tenen dopen in het ijskoude water van de Eufraat, met mijn broer en mijn zoon.”

Gebaseerd op/vertaald uit “Sarafian de Garine” van Matos Matossian.

Barbara Sarafian / Foto Benny De Grove

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content