Umbrië, de mooie maar minder populaire zus van Toscane, bezit een ongemene rijkdom aan culturele en landschappelijke schatten, die zich nog het best per Vespa laten ontdekken : traag en mondjesmaat.

Umbrië heeft met haar rol van tweede viool leren leven : Italiëreizigers denken nog altijd eerst aan Toscane als favoriete bestemming. Maar de locals weten wel beter : ze koesteren hun erfgoed en hun landschappen in stilte. We spreken af in Città della Pieve, een rustig stadje vlakbij de Toscaanse grens dat met enige zorg de herinnering bewaart aan de schilder Il Perugino. In het hotel Vanucci treffen we er Roberta Ferrero, die er met haar man een unieke Vespatoer organiseert, samengevat in een al even uniek roadboekje waarin vier parcours beschreven staan. Zo’n toer is een ideaal excuus om weer eens op de ‘Wesp’ te kruipen en aan een gezapig tempo het terrein te verkennen, in de steden soepel laverend tussen de auto’s, op het platteland volop genietend van geuren en kleuren.

Het eerste, korte parcours brengt ons naar Montepulciano, dat strikt genomen op Toscaans grondgebied ligt. Een kniesoor die daarom maalt, want al meteen weten we ons omgeven door dat lieflijke, glooiende landschap dat beide provincies kenmerkt. We wagen ons aan de verplichte stop in Chiusi, het oude Camars, dat al in de zesde eeuw voor onze tijdrekening werd gesticht en in de Valdichiana ligt. De stad was één van de Dodecapoli, een verbond van een dozijn Etruskische steden die voor de Romeinse tijd tot bloei kwamen. Het archeologisch museum getuigt van deze periode met bronswerk en vazen, grafurnes en beelden, diademen met duidelijk Griekse invloed : de wakkere Etrusken dreven handel met de Peloponnesos. De meeste van de voorwerpen komen uit tumuli, waarin zich verschillende graven bevonden. Die werden in de loop der tijden geplunderd, maar de necropolis in Poggio Gaiella, met zijn dertig graven, gaf pas laat zijn geheimen prijs. Wie een beetje gevoel voor de geschiedenis koestert, is al snel een paar uur zoet in het museum, en kan dat bezoek afronden met de ontdekking van de catacomben van Santa Mustiola, waar de eerste christenen zich ophielden, of kan in de necropolis van Poggio Renzo vier graftomben bezoeken.

De bescheiden maar eerlijke Etruskische schatten contrasteren een beetje met de renaissancepaleizen die we later op de dag op de Piazza Grande in Montepulciano ontdekken. Het stadje werd gesticht door de inwoners van Chiusi, die op de vlucht waren voor de barbaren. De laatste toeristen zijn een paar dagen eerder vertrokken en alles ligt er wat ingeslapen bij, maar dat is net goed om ruimschoots en ongestoord de tijd te nemen voor een bezoek aan de vestingen en om van het weidse panorama te genieten.

Brutale schoonheid

’s Anderendaags duiken we het echte Umbrië in, als we langs achterafweggetjes in de schaduw van Montegiove op zoek gaan naar La Scarzuola, een bescheiden klooster dat door de Sint-Franciscus in de dertiende eeuw werd gesticht. Het staat op de plaats waar de heilige een olijftak in de grond plantte, waarna er vrijwel meteen een bron opwelde. Sommigen zagen daar een mirakel in, anderen werden dan weer getroffen door de brutale schoonheid van de plek. Ze oefende ook een magische aantrekkingskracht uit op de architect en duivel-doet-al Tommaso Buzzi. Hij was niet alleen bezeten door het in stand houden van het kleinood, hij voegde er zo zijn eigen, zeer persoonlijke creatie aan toe. Toen hij in 1981 overleed, ontfermde zijn neef zich over het geheel van fantastische gebouwen in vulkanische turf dat zijn oom daar als een anachronistische kakofonie uit de grond had gestampt. Marco Solari oogt als een bezeten acteur, die uitleg geeft in een nauwelijks te volgen Italiaans-in-telegramstijl, doorspekt met een gemeen lachje. Hij last theatrale rustpauzes in, als wil hij het gezegde nog even laten doordringen tot de verbaasde toehoorders. De duivelse Italiaan met zonnebril, steevast gevolgd door zijn hond Valentina, houdt er een hels tempo op na. Hij praat over de symboliek van de getallen, over de barrière van de frequenties (‘de hele wereld pulseert’) die ons verhindert om de echte wereld in zijn geheel te zien, over dyslexie, de stigmata van de heilige Franciscus, over de westerse kathedralen als muzikale resonantie-instrumenten, en vooral over zijn halfgekke oom, die een vriend was van die andere zonderling, de schilder Salvador Dalí.

Ondertussen vergaapt het bezoek zich aan de toren van Babel, de tempel van Apollo en la Grande Madre, een veel meer dan levensgrote vrouwentorso met indrukwekkend fiere borsten, lang voor de esthetische chirurgie gemeengoed was geworden. Vier uur later stoomt het murw geslagen publiek met een overvolle kop en een lege maag over stoffige grindpaden achter onze Vespa aan op zoek naar stilte en rust. Als we samen het restaurant Cantagallina, un luogo magico, piccolo ristorante di campagna in Montegiove bereiken, laten we het fraaie discours van meneer Solari meteen achter ons en doen ons gulzig te goed aan de lokale specialiteiten.

Het is al bijna avond als we Orvieto binnenrijden, om er in de schaduw van de gestreepte Duomo, waar drie eeuwen aan is gebouwd, wat na te genieten van deze vorm van slow travel. De gevel schittert in het late namiddaglicht, getooid met mozaïeken, beeldhouwwerken en marmeren details, een weelde aan heilige taferelen. Ook binnenin, waar in de Cappella del Corporale de relikwieën van het wonder van Bolsena bewaard worden, gaat het feest verder. Mirakels zijn niet ongewoon in Italië, tot ongenoegen van zij die er niet in geloven. Onder hen Peter van Praag, een priester, maar dan wel van de scep-tische soort. Zo was de transsubstantiatie (waarbij brood en wijn in het lichaam en het bloed van Christus veranderen) hem een doorn in het oog. Tijdens een bedevaart naar Rome hield hij halt in Bolsena en droeg er de mis op, waarbij de gewijde hostie in zijn handen begon te bloeden. We schrijven 1263 en de verbaasde twijfelaar probeerde het mirakel eerst nog weg te moffelen, maar het altaar en het altaarkleed waren al met bloed besprenkeld. De goegemeente juichte en hield het jaar daarop een processie om het wonder te herdenken, en is dat tot vandaag de dag blijven doen, tijdens het tweede weekend na Pinksteren.

Vroomheid en commercie

Op maandag hebben we trek in wat doordeweeks vertier, en sturen de Vespa noordwaarts via het stadje Panicale, waar het martelaarschap van de heilige Sebastiaan, op een meesterwerk van Il Perugino, te bewonderen valt. Tegen de middag bereiken we de boorden van het Trasimeense meer. Op de oevers heerst al een naseizoenssfeer. De visser die ons mee zou nemen op het water blijkt spoorloos, en van lieverlede stappen we in Passignano aan boord van een ferry die ons naar het eiland Isola Maggiore brengt, waar de heilige Franciscus in 1211 aan wal stapte om er als een heremiet te gaan leven. Het stadje geniet bij de kenners enige faam omwille van de eigenzinnige palio die er eind juli wordt gehouden, ter ere van de laatste strijd in de burgeroorlog. In traditionele negentiende-eeuwse klederdracht strijden de verschillende ploegen in een soort triatlon avant la lettre om de hoogste eer, waarbij ze eerst in smalle boten om het snelst naar de oever peddelen, daar met de boot op de schouders straten en trappen onveilig maken, om ten slotte op het meer de finale te beslechten.

Op de ferry is het heerlijk rustig, al proberen enkele uitgebluste souvenirverkopers in het kleine haventje van Isola Maggiore nog wat postkaarten en prullaria aan de laatste toeristen te slijten. Het eiland is niet veel meer dan een bult in het water, omringd door een wandelpad dat langs het Romaanse kerkje met de fraaie schilderijen en het Merellomuseum loopt.

Geprikkeld door zoveel vrome accenten zetten we ’s anderendaags koers naar het noordoosten voor een tocht van wel 150 kilometer, en dat voelt op een Vespa aan als een kleine bedevaart. De wegen liggen er wat hobbelig bij, maar de Wesp zweeft door het landschap, gedragen op vleugels van Hoop en Liefde, op weg naar de plekken waar de Grote Dierenvriend vereerd wordt. Als voorproefje houden we op enkele kilometers voor Assisi halt bij de Basilica di Santa Maria degli Angeli, een verkleinde versie van het Vaticaan maar nog altijd fors genoeg uit de kluiten gewassen, en gebouwd rond de meer dan duizend jaar geleden opgerichte kapel van Porziuncola, waar Franciscus van Assisi zijn geestesgenote Clara tot bruid van Christus wijdde en waar hij zelf in 1226 overleed.

De basiliek wordt omringd door talrijke winkeltjes waar de beeltenis van de heilige Franciscus in alle maten en gewichten en in een versie voor ieders beurs te koop hangt. Bij elk stalletje hoort ook een vrouwtje dat in de schaduw van haar negotie ijverig tafellakentjes of halsdoekjes zit te borduren maar bij het zien van een camera haastig de vrucht van haar huisvlijt wegmoffelt en de collega’s verwittigt dat er al te nieuwsgierig bezoek op komst is. In de basiliek wachten lege biechtstoelen met groen en rood licht en een bordje Italiano of English op de eerste, berouwvolle zondaars.

Rijke koopmanszoon

Ook zonder roadboekje valt Assisi niet te missen. Tegen de flanken van de Monte Subasio rijst een indrukwekkend ommuurd complex van bouwwerken op, gedragen door een al even indrukwekkend geheel van fundamenten die verticaal ten hemel oprijzen. Bij nader inzien draait de dynamiek van de stad rond een vorm van religieus toerisme dat in deze tijden zeldzaam geworden is, en waarvan de San Franciscokerk het middelpunt vormt. Maar er is meer dan dat te zien. Ook de niet- of andersgelovige kan hier een ongemene rijkdom aan pictoriale pracht ontdekken. Onder de wat gedrongen gewelven van de benedenkerk, waar zich de tombe van Franciscus bevindt, ontdekken we een weelde aan fresco’s, de ene al indrukwekkender dan de andere. In de daarboven gebouwde gotische kerk wordt het leven van de heilige in achtentwintig fresco’s uitgebeeld die daar door Giotto en zijn leerlingen werden aangebracht en die de tand des tijds op wonderlijke wijze hebben overleefd. De serene sfeer van het geheel wordt alleen onderbroken door een materieel accent : in een soortement vrijstaand loket zit een ernstig kijkende, bijna berispende officiële mansfiguur bij het licht van een schemerlampje die fotograferende toeristen terechtwijst terwijl hij op de milde giften van de verbaasde bezoekers wacht.

Het picturaal vuurwerk is een must maar tegelijkertijd ontkomt niemand aan het indrukwekkende leven van Franciscus, de rijke koopmanszoon die na een zware ziekte en enkele verschijningen tot nieuwe inzichten kwam, waarin een leven van eenvoud en armoede centraal zou staan. De mysticus, die een bijzonder oog had voor de schoonheid van de natuur, liet de materiële bezittingen achter zich en zette uiteindelijk zijn eigen orde op, die al snel een hele schare volgelingen aantrok. Hij vond in Clara een gelijkgezinde die geïnspireerd werd door dezelfde beginselen en uiteindelijk de orde van de clarissen stichtte.

Door Pierre Darge – Foto’s PPI

In de schaduw van de dom van Orvieto genieten we nog na van deze vorm van slow travel per ‘Wesp’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content