De economische crisis slaat diepe wonden, dagelijks zijn er alarmerende berichten over faillissementen en bedrijfssluitingen. Maar in sommige sectoren zijn extra werkkrachten meer dan welkom. Drie getuigen over hun overstap naar de zorg- en welzijnssector.

TANJA THIERIE (38, VERPLEEGKUNDIGE) ‘Ik ben op mijn best in stresssituaties’

Mocht ik onderhevig aan pijnen in een ziekenhuis liggen, ik zou blij zijn met iemand als Tanja Thierie naast mijn bed : opgeruimd, meevoelend, voor geen kleintje vervaard. Nochtans was het niet haar kinderdroom om verpleegster te worden. “Al heel jong ging ik in het weekend bij bloemisten helpen. Na de opleiding technische tuinbouw kon ik niet snel genoeg een eigen bloemenwinkel hebben, eerst bij mijn ouders in de omgebouwde garage, daarna in mijn eigen huis in Landen. Alles bij elkaar ben ik twaalf jaar zelfstandig bloemiste geweest. Een mooi beroep, maar wel zwaar. Ik had nooit tijd voor mijn gezin, nooit een vrij weekend of een vrije feestdag. Als bloemist heb je bovendien een onzeker bestaan. Een warme zomer ? Ik was er niet blij mee, want niemand koopt bloemen die in twee dagen verwelken. Na de geboorte van mijn tweede kindje kreeg ik een postnatale depressie en heb ik mijn zaak opgegeven.”

Na een ommetje in de gastronomie begon Tanja uiteindelijk aan de opleiding verpleegkunde. “Ik wilde iets doen waarmee ik mensen kon helpen. Menselijk contact was altijd al belangrijk voor mij, in mijn winkel kreeg ik vaak te maken met mensen die na een sterfgeval bloemen kwamen uitkiezen. De driejarige opleiding was best lastig : ik was 34 en al lang van de schoolbanken af, ik had een gezin. Heel wat nachtjes heb ik moeten doorblokken, maar goed : het eerste jaar slaagde ik vlot. In het begin van het tweede jaar heb ik even gedacht : dit hou ik niet vol. Van voor achten tot na vijven was ik van huis weg, daarna was er het huishouden : koken, strijken, de kinderen bij hun huiswerk helpen. Maar ook : studeren, powerpoints maken. Zonder de hulp en de aanmoediging van mijn familie had ik het nooit gehaald.”

“Ik ben aan die studie begonnen met de bedoeling om in de thuisverpleging te gaan. Als gewezen zelfstandige vond ik het belangrijk om zelf mijn werk te kunnen regelen, ik was het niet gewend om gecommandeerd te worden. Maar tijdens mijn voorlaatste stage kwam ik op de afdeling Heelkunde 1 van het Regionaal Ziekenhuis Heilig Hart in Tienen terecht en dat beviel mij zeer goed. Bij Heelkunde 1 hebben wij patiënten van uiteenlopende disciplines : abdominale, urologie, neurochirurgie, gynaecologie, neus-keel-oor, plastische chirurgie. Het werk daar is erg gevarieerd : wij doen de preoperatieve voorbereiding, de postoperatieve opvolging en de voorbereiding naar ontslag.”

WERKEN OP ADRENALINE

“Elke dag is weer anders : je weet nooit wie er opgenomen zal worden en met welk probleem, patiënten reageren verschillend na een ingreep. Die adrenalinestoten heb ik nodig. Hoe drukker het is, hoe liever ik het heb. Ik functioneer het best in stresssituaties. Bovendien bleek uit die stage dat ik technisch sterk ben. Bij thuisverpleging zou ik die specifieke vaardigheden minder kunnen gebruiken. Dat maakt dat ik uiteindelijk toch voor ziekenhuiswerk gekozen heb. Wat mij vooral aanspreekt, is dat ik mensen kan helpen op het moment dat ze het meest hulpeloos zijn. Iemands pijn kunnen verlichten, dat is toch het mooiste wat er is. De erkentelijkheid die je daarvoor krijgt is groot, van patiënten én familie. Ik werk onder een hoofdverpleegkundige aan wie ik verantwoording moet afleggen en op wie ik kan terugvallen als er knopen doorgehakt moeten worden, maar tegelijk heb ik een zekere zelfstandigheid in mijn werk. Ik ben verantwoordelijk voor een aantal patiënten, ik leid studenten mee op. Nee, hoofdverpleegkundige zou ik niet willen worden, daar komt te veel administratief werk bij kijken. Ik werk liever met mijn handen.”

In anderhalf jaar tijd stierven er drie van Tanja’s patiënten op de afdeling. “Dat is weinig, je hebt dus echt het gevoel dat je mensen beter maakt. Bij oudere patiënten kun je de dood beter plaatsen, het ligt in de lijn van de verwachting. Bij jonge mensen kan ik het moeilijker van mij afzetten. Als ik weet dat een patiënt gaat sterven, dan wil ik er zijn voor hem of haar. Laatst heb ik zo iemand tot het einde begeleid. Samen met haar man heb ik die patiënte achteraf gewassen. Echt afscheid nemen, hij wilde dat zo. En ik was blij dat ik daarbij kon helpen.”

Eigenlijk woont Tanja Thierie dichter bij Sint-Truiden, toch verkiest ze om in Tienen te komen werken. “Dat heeft met de sfeer en met het team te maken. Werken in een middelgroot regionaal ziekenhuis heeft veel voordelen. Er is hier een goede ondersteuning, problemen binnen een team worden meteen aangepakt. Ofwel ben ik ’s morgens of ’s avonds thuis, dat maakt het werk goed te combineren met mijn gezin. Ik werk tachtig procent : na een reeks van acht, negen werkdagen ben ik twee, drie dagen vrij. Ik hoef ook niet meer elk weekend te werken zoals vroeger. Ik heb het mij nog nooit beklaagd dat ik in de zorg ben gestapt, integendeel zelfs. Als ik mijn leven zou kunnen herbeginnen, ik zou voor huisarts gaan.”

KARINE GOOVAERTS (49, ZORGKUNDIGE) ‘In dit werk maak je een verschil in mensenlevens’

Een herfstige dinsdagmorgen in woonzorgcentrum Gaerveld in Hasselt. In de cafetaria ruikt het naar verse koffie, uit de Würlitzer klinkt de stem van Louis Neefs : “Ach Margrietje, de rozen zullen bloeien…” Gaerveld is gehuisvest in een modern en licht gebouw, één van de 56 woonzorgcentra van de groep Armonea, die 3600 medewerkers telt. Een van hen is Karine Goovaerts, een opgewekte vrouw met pretogen en een zwierige kuif. Als zij binnenkomt, draaien alle hoofden in haar richting. “Graag voor anderen zorgen, het heeft er bij mij altijd ingezeten. Als jong meisje haalde ik het diploma kinderverzorgster, maar daarmee vond ik destijds geen werk. Uiteindelijk kwam ik bij Philips terecht ; toen de fabriek na vijf jaar de deuren sloot, verloor ik mijn job. Daarna werkte ik achttien jaar als interieurverzorgster in een andere fabriek waar ik op mijn 45e onterecht werd ontslagen.”

Van dat ontslag was Karine een paar maanden overstuur. Toen rees de vraag : wat moet ik nu beginnen ? “Ik heb mijn hart gevolgd en ben in de zorg gestapt. Aanvankelijk volstond 120 uur bijscholing om aan de slag te kunnen in een zorginstelling. Later werd de wetgeving aangepast en bleek ik vier maanden werkervaring te kort te komen om het vereiste visumnummer te krijgen. Gevolg : ik moest een jaar lang één dag per week naar school en bovendien stage lopen : 160 uur in de thuiszorg, 160 uur in een woonzorgcentrum en 80 uur specifieke zorg, zoals het helpen van stomapatiënten. Nog een geluk dat ik een deel van mijn stage hier in Gaerveld kon doen, waar ik intussen al werkte. Maar toch was de combinatie best zwaar : werken, naar school gaan, stage lopen en dan thuis de boel beredderen. Nu is zo’n opfrissingscursus best wel nuttig, anderzijds paste ik de meeste van die technieken al toe in mijn werk. Gelukkig loopt mijn opleiding nu ten einde.”

DE ZINGENDE ZORGKUNDIGE

“Mensen wassen en verschonen, helpen bij het aankleden, eten geven, op het toilet zetten, dat zijn de kerntaken. Fysiek is dat werk minder belastend in een woonzorgcentrum dan in de thuiszorg, omdat de nodige toestellen voorhanden zijn om mensen uit bed te tillen en in bad of op het toilet te plaatsen. Maar het sociale aspect is minstens even belangrijk. Tijd maken voor een babbeltje met de residenten, mensen oppeppen die een beetje down zijn, hen een dikke knuffel geven. Ik probeer de bejaarden te motiveren om zoveel mogelijk zelf te doen, je mag hen vooral niet alles uit handen nemen.”

“Als de mensen hun kamer als hun ’thuis’ beschouwen, dan weet je dat ze zich op hun gemak voelen. Ook het contact met de familie is belangrijk, kinderen en kleinkinderen zijn bezorgd over hun oudjes, ze willen weten hoe het met hen gaat. Mensen die weinig bezoek krijgen, daar probeer ik wat extra aandacht aan te besteden. Wat mij aanspreekt, is dat ik in dit werk mijn persoonlijkheid kwijt kan. Poetsen is poetsen, veel verschil kun je daar niet in maken. En als je achteraf thuis komt, kun je nog meer poetsen. Van nature ben ik een positief, gedreven mens, in dit werk is dat mooi meegenomen. Als ik met een lachend gezicht binnenkom, krijg ik bijna altijd een glimlach terug. Mensen zijn dankbaar voor een vriendelijk woord, je voelt je echt geapprecieerd. Ik ben iemand die graag zingt en dat hebben ze hier al geweten. Ooit staken we een show in elkaar waarbij ik optrad als Eddy Wally. Geen mens die mij herkende, tot ik mijn pruik afzette. Weken later was het nog altijd van : ‘Hier zie, den Eddy’.”

Levenservaring is in dit vak een bonus. “Als veertigplusser heb je meer geduld, je weet beter hoe je de mensen moet aanpakken. Met de ene heb je een beter contact dan met de andere, dat is normaal. En ja, net als bij kinderen zijn er lastige individuen bij die om een kordate aanpak vragen. Mensen met dementie leven in hun eigen wereld, soms moet je daar een eind in meegaan. Als bewoners sterven met wie je een speciale band had, dan moet je een knop omdraaien. Hier verblijven mensen in hun laatste levensstadium, daarom ook probeer je het hen zoveel mogelijk naar de zin te maken. Achteraf gezien was het een zegen dat ik mijn ontslag kreeg in de fabriek, anders zou ik daar nog altijd in die tredmolen zitten. Nu weet ik dat ik veel eerder in de zorg had moeten stappen. Ik blijf dit werk doen tot ik niet meer kan, desnoods met de rollator.”

PATRICK VAN DIEST (52, POLYVALENT VERZORGENDE) ‘In de zorg ben ik een beter mens geworden’

Toen Patrick Van Diest in 2006 werkloos werd, wist hij vooral wat hij niét wou doen : “Ik wilde niet meer om vijf uur ’s morgens uit mijn bed stappen om iemand anders rijk te helpen worden.” Op dat moment had hij al veel watertjes doorzwommen, in de horeca, de luchtvaart, het bedrijfsleven. Het had hem zelfs ooit de onderscheiding ‘Medewerker van het jaar’ opgeleverd, “maar daar werd uiteindelijk alleen het bedrijf beter van”. Wat hij dan wél wilde doen, vroeg de VDAB-medewerkster. “Iets waarmee ik anderen kan helpen en waardoor ik mezelf ook beter voel. Ja, dan kom je automatisch in de zorg terecht.” Met die sector had Patrick al enige ervaring door voor zijn zieke bejaarde vader te zorgen. In die periode leerde hij trouwens ook de organisatie Vleminckveld in Antwerpen kennen, via de thuishulp van zijn vader.

Na een VDAB-infosessie over werken in de zorgsector volgde een screening : een lijst met wel tweehonderd vragen en een gesprek. “Daarna ging het snel : ik kon kiezen uit drie instanties om een opleiding te volgen. Toevallig begon de opleiding van Vleminckveld het eerst. Ik herinner me nog het praktisch toelatingsexamen : ik moest een knoop aannaaien, strijken, soep maken. De opleiding die volgde, was heel gevarieerd en intensief : je krijgt de basisbeginselen van anatomie en gezondheidsleer, hygiëne, voedingsleer, psychologie, recht en de werking van instellingen zoals het OCMW. Dat was echt blokken. Daarnaast had je het praktische luik : koken, poetstechnieken, bedlegerige mensen leren wassen en verschonen, baby’s verzorgen. Als je daar als enige man tussen negentien vrouwen staat, zorgt dat natuurlijk voor de nodige hilariteit. Mijn ogen gingen open : als man had ik me niet gerealiseerd wat er allemaal komt kijken bij het runnen van een huishouden. Na een maand ging ik mee op kijkstage met een ‘meter’. De eigenlijke stages begonnen na de examens : drie maanden in een rusthuis, drie maanden in de thuiszorg.”

Omdat zijn stage in een rusthuis hem zo beviel, koos Patrick na het behalen van zijn getuigschrift voor een job in datzelfde rusthuis. “Maar dat was een ontgoocheling. Als stagiair was ik een extra werkkracht op de afdeling en had ik ruim tijd om mij met de bejaarden bezig te houden. Maar eenmaal in dienst kwam ik in een uitputtende race tegen de klok terecht. Vooral in het weekend was het personeelsgebrek nijpend. Het breekpunt kwam toen ik op een zondag twee mensen tegelijk eten moest geven. Dat kon ik niet aan : demente bejaarden, je kunt het eten er toch niet inschoffelen.”

EEN HECHTE BAND MET DE HULPBEHOEVENDEN

Bij thuiszorg Vleminckveld waar Patrick uiteindelijk terechtkwam, kan hij zijn werk in hoge mate zelf regelen. “Doordat ik viervijfde werk en ouder ben dan vijftig ben ik drie en een halve dag per week aan de slag. Dat betekent dat ik in totaal bij vijf ‘klanten’ over de vloer kom, bij de meesten al zeven jaar. Dat schept een band : met de tijd ben ik bijna een lid van de familie geworden. Toen ik onlangs uit vakantie kwam, zag ik bij een van mijn klanten op de kalender staan : ‘Hoera, Patrick terug !’ Dat doet je iets. Nochtans had ik in het begin moeite met thuiszorg. Ik rookte toen nog en ik herinner me dat ik altijd snel een paar trekjes nam vóór ik durfde aan te bellen. Moed verzamelen was dat. In een rusthuis moeten de bewoners zich aan de regels aanpassen, maar thuis bepalen ze zelf de regels. Je dringt binnen in de intimiteit van mensen en dan is het aftasten hoe zij de dingen willen en waar ze belang aan hechten.”

“Een mens wassen is ook iets anders dan een pop, ook al went het snel. De situaties waarin je terechtkomt zijn heel uiteenlopend : er zijn bejaarden die nog flink zijn, maar wat hulp in de huishouding kunnen gebruiken, maar net zo goed jonge kankerpatiënten. Ook het werk is heel gevarieerd : poetsen, maar nooit meer dan twee van de vier uur, want wij zijn eigenlijk geen poetshulp. Verder bedden verschonen, koken, boodschappen doen, administratieve hulp bieden. Van sommige mensen krijg je de huissleutel, anderen geven je de toelating om hun bankzaken te regelen. Dat brengt verantwoordelijkheid mee, alles moet op papier staan zodat misverstanden uitgesloten zijn. Bijna elke verzorgende maakt het wel eens mee : er is geld verdwenen ! Uiteindelijk komt dat bijna altijd boven water, de mensen weten gewoon niet meer waar ze het gelegd hebben.”

Communicatie is in deze branche van vitaal belang. Zo heeft Patrick een voormalige piloot en weduwnaar als patiënt, beperkt mobiel na een ongeval, die samenwoont met zijn mindervalide zoon. “Die man kijkt altijd geweldig uit naar onze babbels over vliegtuigen, voor hem is dat eigenlijk belangrijker dan een proper fornuis. In sommige organisaties word je als thuishulp niet aangemoedigd om een band met je klanten te smeden, maar bij Vleminckveld gaat veel aandacht naar de menselijke factor. Ook bij sterfgevallen van klanten. Je kunt daarover praten met de regioverantwoordelijke, het is niet : ‘Vanaf morgen ga je voortaan naar dát adres’.”

Een sentimenteel type kun je Patrick bezwaarlijk noemen, maar ‘zijn mensen’ liggen hem duidelijk na aan het hart. “Ik durf zeggen dat de zorg een beter mens van mij gemaakt heeft. Ik ben gestopt met roken en drinken, ik heb meer voeling met het leed van anderen. Zo’n stokoude dame van wie zeventien jaar geleden de zoon overleed en die erop aandringt dat zijn aftershave altijd op hetzelfde plekje in de badkamer blijft staan… Vroeger keek ik niet verder dan de façade, nu weet ik hoeveel miserie daarachter schuil kan gaan.”

DOOR LINDA ASSELBERGS & FOTO’S WOUTER VAN VAERENBERGH

Tanja Thierie: “Iemands pijn kunnen verlichten, dat is toch het mooiste wat er is”

Karine Goovaerts: “De omscholing was best zwaar : werken, naar school gaan, stage lopen en thuis ook de boel beredderen”

Patrick Van Diest: “Toen ik uit vakantie kwam, zag ik bij een van mijn klanten op de kalender staan : ‘Hoera, Patrick terug !’ Dat doet je iets”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content