Je zou over Het Straatje van Vermeer kunnen schrijven, over haarroofwild en kaalwild of over hoe alles wat leeft de slaaf is van zijn genen, die maar op één ding uit zijn : de volgende generatie. Maar er gebeuren dingen in de wereld die zich met eeltige ellebogen naar voren dringen. Dus schrijf je daarover, in je benepen ruimte, terwijl je dochter van acht neuriënd Playmobilfiguurtjes rangschikt in een rijtje.

Opeens was daar : terreurdreiging. Mijn ervaring daarmee is bescheiden. Ooit bevond ik mij tijdens een bommelding in de bovenste bol van het Atomium. Ik zag hoe mensen op de vuist gingen om als eerste bij de lift te raken. Later nog eens, in City2 : bomalarm terwijl we in de cinema zaten. Mijn grootvader, veteraan van vele oorlogen, had gelukkig gezorgd voor een plekje dicht bij de uitgang.

Dat was het wel zo’n beetje, mijn geschiedenis met terreur in de vreedzame wereld waarin ik het geluk heb gehad vier decennia te mogen leven. Er was natuurlijk 9/11, het IRA, de CCC, de Bende van Nijvel en het verhaal dat als kind op de radio hoorde, van de sinaasappelen uit Israël die door onbekenden in de supermarkt met kwik werden ingespoten. Dingen die zich in een kindergeest etsen om er nooit meer helemaal uit weg te waaien.

Niets echter maakte zoveel indruk op mij als de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, waarop ik als kind uitvoerig door tantes en nonkels, peters en meters getrakteerd werd. Tegen de muur van mijn toilet staat nu weer een boekje dat wonderwel past bij de tijdgeest : Londen in de Blitz. “Wat een saai boek”, zegt mijn dochter als ik haar vraag het mij even aan te reiken. “Daar staat nu eens niets in dat leuk is. Je leest toch liever een sprookje dan iets over (stemmetje van een verveelde kabouter) De-Twee-de-We-reld-oor-log ?”

“Daar staan anders ook sprookjesachtige dingen in hoor”, sputter ik tegen. Ik vertel de anekdote van het meisje dat van een bombardement werd gered doordat ze in bad zat. Met de kuip op haar rug overleefde ze als een schildpad. Dat vindt mijn dochter wel cool. “En was het een mooi meisje ?”

“Volgens de aanwezigen wel”, zeg ik, mij kortstondig voor de geest halend hoe een mooi meisje uit 1940 er tegenwoordig zou uitzien. Ik vertel over peperbranden die de lucht met bijtende partikeltjes bezwangerden. Ik vertel over rumbranden, met stromen brandende vloeistof die door de deuren van de pakhuizen naar buiten vloeiden. Ik vertel over de RAF-officier die een vinger verloor door een rondvliegende glasscherf. Een meisje bracht hem naar het damestoilet, waar ze zijn hand onder de kraan hield. “Plotseling werd het haar te veel en begon ze te huilen. De officier zei eenvoudig : ‘Huil maar niet, m’n kind. Het is mijn hand, niet de jouwe.'”

Dat vindt dochter wel lief. “Het is eng en tegelijk grappig.”

Ik vertel over de eendracht die ontstond in die dagen. Je wist wie vriend en vijand was ; je wist dat de bommen van boven kwamen en naar beneden vielen. De huidige dreiging daarentegen is grillig en alomtegenwoordig. Je weet niet wie je kunt vertrouwen. En stilaan begint die Tweede Wereldoorlog, altijd het ergste geweest wat ik mij kon voorstellen, amateuristisch te lijken in vergelijking met wat er nu in de pijplijn zit.

“Waarom doén die dat toch ?”, wil mijn dochter weten : “Binnengaan bij mensen die hen niets misdaan hebben om die dood te schieten ? Hun mama zou daar wel tussen kunnen zitten.”

En jij, jij wordt daar stil van. Je klampt je vast aan het goede en het mooie, aan het kleine en het zachte. Je neemt je voor nooit meer een blijk van liefde af te wijzen of een moederhart te veronachtzamen.

“Een super-de-luxe stinkdier”, hoor ik haar zeggen tegen de Playmobilfiguurtjes – ver weg als zij inmiddels alweer in haar spel verdiept is.

jp.mulders@skynet.be

JEAN-PAUL MULDERS

Waarom doén die dat toch, binnengaan bij mensen die hen niets misdaan hebben om die dood te schieten ? Hun mama zou daar wel tussen kunnen zitten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content